Op zoek naar de moraal in het verhaal

De botsing tussen Romeinse zeden en Evangelie in Handelingen 16
We leven in de nadagen van het 'christendom', dat is: die eeuwenlange periode in de geschiedenis van onze westerse cultuur die gedomineerd werd door de kerk en daarmee op enigerlei wijze door de boodschap van de Bijbel. Het is al een paar eeuwen aan de gang, maar het dringt nu pas in volle omvang tot ons door. Eén van de manieren waarop de theologie op deze nieuwe situatie heeft gereageerd is door de cultuur zelf voor christelijk te verklaren. In de 19e eeuw heeft Kierkegaard dat al striemend gehekeld: 'als iedereen christen is, is er dus niemand christen'. Hij heeft het tij niet kunnen keren. Het werd niet meer nodig geacht dat het zout zoutend doorwerkte in de samenleving en dat de doop aanvaard en overgenomen wilde worden in een sterven aan jezelf. Een wandelen in een nieuw, godzalig leven werd in brede kringen vergeten.

Zo kon het gebeuren dat de ethiek niet op eigen benen werd gezet. Als de ziel van nature christelijk is weet de mens ook van zichzelf wel wat goed en kwaad is. ‘De Bijbel is er voor het verhaal, maar niet voor de moraal’, formuleerde Kuitert uitdagend.

Inmiddels is het ‘verhaal’ aan een come back bezig in de ethiek. We weten niet meer zo goed wat algemene principes zijn en we zijn erg bezig met ons eigen levensverhaal. Ethiek moet ook vooral authentiek zijn. Die insteek is niet per definitie beter dan die bij de ratio, maar hij biedt wel nieuwe kansen om het christelijk ‘verhaal’ in te brengen. Ooit is de boodschap van het Evangelie onze wereld binnengekomen. Dat ging niet in de vorm van een nieuwe moraalcodex, van boven af opgelegd, maar kwetsbaar, ingevouwen in het ‘verhaal’ aangaande Jezus Christus. En het botste op wat er aan religieuze en ethische overtuigingen in de wereld, waarin het zijn intrede deed, leefde. Eén van de bijbelgedeelten waar het allemaal bij elkaar komt - de zeden van de Romeinen, het nieuwe leven uit het Evangelie, en een apostel, een mens met alles wat in hem omging - is Handelingen 16, waar we lezen van de eerste aanraking tussen Christus en Europa.

We staan nu in zekere zin aan het einde van die ontmoeting en alleen al daarom interesseert ons het relaas van hoe het ooit begon.

Meteen al bij de intrede van het Evangelie in Europa is er sprake van een botsing op ethisch terrein. Het gaat om economische belangen, om de verhouding tot de overheid en ook om fundamentele mensenrechten. De aanklacht tegen Paulus en de zijnen in de Romeinse kolonie Filippi is dat zij ‘zeden verkondigen die wij als Romeinen niet mogen aanvaarden of volgen’ (Hand. 16:21). Het staat meteen op scherp.
In onze tijd van individualisering en privatisering van het christelijk geloof is het meer dan ooit van belang vast te houden aan de politieke implicaties ervan. Daar moet meteen bij aangetekend worden dat het er niet om kan en mag gaan romantisch en krampachtig vast te houden aan een verleden tijd, die van het christendom als bepalende godsdienst in Europa. In zijn boek Paulus en de koningen, met de ondertitel ‘Politieke aspecten van het boek Handelingen’, heeft dr J. Van Eck aandacht gevraagd voor één dimensie van dit bijbelboek [1]. Van de politieke dimensie is in elk geval te zeggen dat ze zeker geen zijlijn in dit bijbelboek vormt. In Handelingen 9:15 lezen we dat de Here tot Ananias over Paulus zegt: ‘deze is Mij een uitverkoren werktuig om mijn naam te brengen voor heidenen en koningen en de kinderen Israëls’.

Het Evangelie in Europa

Eén van de eerste confrontaties van Paulus met de ‘koningen’ is die welke ons in Handelingen 16 beschreven staat. Paulus en zij die hem vergezellen komen in Europa aan, in Filippi. In Handelingen 16:12 wordt uitdrukkelijk aangegeven dat het een Romeinse kolonie was in het noorden van Griekenland. Deze stad in het noorden van Griekenland was gesticht door een Atheense balling, maar enkele decennia vóór het begin van de christelijke jaartelling opnieuw gesticht als een Romeinse kolonie. Oud-legionairs kregen vaak toestemming zich na hun diensttijd te vestigen in deze Romeinse enclave in Griekenland. Sfeer, taal (Latijn werd er minstens even veel als Grieks gesproken) en wetgeving ademden een Romeinse sfeer. Het was - zegt dr Van Eck - ‘als het ware een vrij stukje Italië (...) temidden van de provincies die in het algemeen als onvervreemdbaar eigendom van de Romeinse staat werden beschouwd’. [2] De wetten van Rome golden er en de goden van Rome werden geacht voor het bestand van de dingen te zorgen.

Dáár - in Filippi - komt het Evangelie van Jezus Christus dus Europa binnen. En het is aanstonds duidelijk dat zich een nieuwe kurios of Heer aandient: de Here Jezus Christus, die mensen niet overweldigt en misbruikt zoals de vrouw, een slavin met een geest die bezet is door een vreemde macht, kortom een deerniswekkende figuur schaamteloos geëxploiteerd en uitgebuit wordt en in feite geen leven heeft. Nee, de Here opent in alle stilte het hart van Lydia, en dat is zij zich op dat moment waarschijnlijk niet eens bewust geweest: zij was een en al aandacht voor het woord van Paulus. En ze geeft zich van binnen uit met heel haar hart gewonnen aan Christus. Zó wordt Christus Heer in het leven van mensen.

Het andere gezicht van de tolerantie

Er zijn echter andere heren in Filippi. Dat wordt zichtbaar in de slavin, die ‘vele dagen’ achter Paulus en zijnen aanliep, voortdurend ‘luid roepende: Deze mensen zijn dienstknechten van de allerhoogste God die u de weg tot behoudenis boodschappen’ (Hand. 16:17). Er is geen woord onwaarheid bij. Toch ervaart Paulus het niet bepaald als ondersteuning van zijn verkondiging. De God en Vader van Jezus Christus maakt mensen niet onvrij, geeft hen niet prijs aan ‘waarzeggende geesten’ (Lev. 19:31), maar stelt hen in de vrijheid. Hij werkt ook niet met de middelen van leuzen, van de verborgen verleiding die de reclamemensen tot in de finesses beheersen, maar Hij - denk aan Lydia - opent mensenharten zodat ze in vrijheid naar de stem van de Goede Herder kunnen luisteren. In deze uitgebuite slavin laat niet alleen het Romeinse rijk zijn ware gezicht zien, maar ook de macht van de duisternis.

Als Paulus - na enkele dagen pas! - genoeg heeft van het roepen van de vrouw, dat de verkondiging van het Evangelie moet belemmeren, legt hij haar het zwijgen op. Maar dan zijn de rapen gaar. Tot dat moment is er niets aan de hand en kunnen Paulus en Silas in dit stadje, waar kennelijk nauwelijks joden wonen -er is geen synagoge, maar men bidt bij de rivier, men is dus met zeer weinigen-, hun gang gaan. Maar als ze aan de portemonnaie van de eigenaars van deze slavin komen is het uit met de tolerantie.

Onthullend is het te zien hoe men het speelt. Hier en op andere plaatsen laat Lucas helder zien hoe het geld in feite regeert: ‘Toen nu haar eigenaars zagen, dat hun kans op voordeel verdwenen was, grepen zij Paulus en Silas’ (Hand. 16:19). Dat is het eigenlijke punt, maar men vermijdt zorgvuldig dat te erkennen. Nee, het argument is dat deze mannen joden zijn die ‘zeden verkondigen die wij als Romeinen niet mogen aanvaarden of volgen’ (Hand. 16:21). Lucas laat zelf uitkomen, dat de kwestie van de ethiek in dit gedeelte meteen al op de agenda staat.

Het gaat daarbij niet om een algemene en min of meer vrijblijvende discussie over waarden en normen, maar over wat overheidswege al dan niet is toegestaan.

De gang van het ‘recht’

De eigenaars zeggen: ‘wij als Romeinen’, en dat houdt in dat zij tot de geprivilegieerde Romeinse minderheid behoorden, met wettelijke voorrechten boven de Griekse en Thracische bevolking. [3] De beschuldiging die zij tegen Paulus en Silas uiten is dat zij hun geloofsovertuiging uitdragen met de ethische implicaties die die overtuiging heeft. Let wel: de beschuldiging is dat Paulus en Silas dat als joden doen, de naam van Christus valt niet. De joden vormden in het Romeinse Rijk een gedoogde minderheid, maar er was niettemin sprake van een latent antisemitisme, o.a. vanwege het feit dat de joodse godsdienst vanwege het ontbreken van godenbeelden als ‘atheïstisch’ gold, en ook als inhumaan, omdat men de staatsgoden van Rome niet vereerde. [4]

Aandacht verdient ook de manier waarop de gedragingen van de menigte in vs 22 beschreven worden; die onderscheidt zich van de beschrijving van de chaos en wanorde in Efeze (Hand. 19) en Jeruzalem (Hand. 21), waar sprake is van opstootjes en zelfs volksoproer. Hier staat alleen dat de menigte de aanklacht van de eisers steunde. Rapske tekent aan, dat de tekening in Handelingen 16 wijst op een bepaalde rol van de ‘massa’ in de aanklacht, zoals die wel meer voorkwam in processen en een zekere wettelijke status had. Hoe dan ook: de eensgezinde oppositie van de menigte tegenover de beschuldigden deed de hoop op enige mildheid aan de kant van de autoriteiten de bodem in slaan. [5]

Paulus en Silas worden zonder vorm van proces vernederd: ‘men scheurt hun de kleren van het lijf’ en gemarteld ‘men geselt hen met de roede’ en ‘geeft hen vele slagen’ (vs 22vv). Vervolgens worden zij in de ‘binnenste kerker’ (vs 24), de plaats voor de zwaarste misdadigers en vertegenwoordigers van de laagste klassen in de samenleving, opgesloten. [6] Dat de cipier ‘hun voeten zorgvuldig in het blok sloot’ (Hand. 16:24) is om meer dan alleen veiligheidsredenen gebeurd: dergelijke blokken bezorgden de gevangenen buitengewoon veel ongemak en pijn en zij moesten ofwel zittend ofwel liggend op de vloer slapen. [7]

In Handelingen 9:15 lezen we niet alleen dat de Here over Paulus zegt: ‘deze is Mij een uitverkoren werktuig om mijn naam te brengen voor heidenen en koningen en de kinderen Israëls’, maar daarop volgt: ‘want Ik zal hem tonen, hoeveel hij lijden moet ter wille van mijn naam’. ‘De naam van Christus brengen voor koningen’ wordt in één adem genoemd met een moeten ‘lijden ter wille van mijn naam’. Hier zien we iets van wat dat inhoudt.

De goden van Rome laten het afweten

Als dan in de nacht een aardbeving plaatsvindt, is er voor de betrokkenen geen andere conclusie mogelijk dan dat de God van de twee mannen heeft ingegrepen en dat de goden van Rome het hebben laten afweten of het onderspit hebben moeten delven. Het is in dit verband van belang te bedenken dat de Romeinen een staatsgodsdienst kenden. De goden waren geen goden om een persoonlijke relatie mee te hebben. De offers van de Romeinse staat moesten de goden ertoe aanzetten volgens het principe ‘ik geef opdat gij geeft’ vrede en veiligheid te geven.

Omdat de goden staatsgoden waren, had de staat voor de instandhouding van de offerdienst te zorgen. Daarom luidt de aanklacht tegen Paulus en Silas dat ze zich als joden zich niet tevreden houden met de hun gegeven toestemming om niet te hoeven deelnemen aan de staatscultus, maar dat zij pogen anderen te werven voor hun geloofsovertuiging. Nogmaals, dat is wat op de aanklacht staat. De ware grond voor hun mishandeling en gevangenneming is echter een andere: winstderving. Het recht wordt in hoge mate bepaald door de macht.

Die nacht beeft echter de aarde en de cipier ziet, wakker geschrokken, dat de deuren van de gevangenis openstaan. Dat kan maar één ding betekenen: de God van deze mannen heeft ingegrepen en niet alleen zij, maar ook alle andere gevangenen hebben dankbaar van de gelegenheid gebruik gemaakt en zijn ontsnapt. Deze voor de Romeinen negatieve uitkomst van de godenstrijd, met persoonlijke consequenties voor de cipier, brengt hem ertoe de hand aan zichzelf te slaan. Maar Paulus, dienaar van de God die geen behagen heeft in de dood van een zondaar, maar daarin dat hij zich bekeert en leeft, houdt hem tegen. De ‘revolutie’ van de God van Israël, de Vader van Jezus Christus is van een andere orde dan de machtswisselingen die deze wereld van zichzelf laat zien. Paulus en Silas, die zich hebben laten geselen en gevangen zetten zonder dat we horen van enig protest, zingen in de nacht Gods lof en als de deuren openspringen en de boeien los raken, ontsnappen ze niet uit de gevangenis en de andere gevangenen al evenmin.

Gehoorzaam

Het is kenmerkend voor de nieuwe levenswijze van de christenen dat zij de gevangenis niet eigener beweging verlaten, maar er blijven. Het nieuwe leven onder de heerschappij van Jezus Christus houdt volgens het Nieuwe Testament niet in, dat men wegstapt uit de verbanden waarin men leeft, maar dat men ìn die verbanden ‘in nieuwheid des levens wandelt’.

In het geval van Paulus is dat wel heel opmerkelijk. Hij is Romeins burger, maar brengt het niet naar voren bij zijn arrestatie. Rapske geeft als verklaring dat het uitstel van Paulus’ proces betekend zou hebben en dus vertraging van zijn zendingsreis, hetgeen hij wilde voorkomen. [8] Mogelijk heeft hij een bewijs van zijn Romeinse burgerrecht bij zich gedragen, maar de kans is groot dat dat niet het geval is geweest en dat men eerst naar Tarsus had moeten gaan om de registers na te pluizen. Paulus wist zich in Gods hand en vertrouwde zich aan Hem toe; hij wilde geen uitstel voor de voortgang van het Evangelie.

Ik denk overigens niet dat we daar een vaste stelregel van moeten maken; Petrus wordt in Handelingen 12 door een engel van God de gevangenis uitgeleid.

De volgende dag dringt tot de autoriteiten door wat er gebeurd is. De gebeurtenissen van die nacht laten zien dat de Romeinse goden het niet gered hebben. Zó zullen ze het geduid hebben, precies zoals de gevangenisdirecteur zelf. Maar de gevangenen zijn gebleven, kun je dat niet uitleggen als een signaal dat goden nog nèt op tijd het tij gekeerd hebben? Toch zit de schrik er goed in. De autoriteiten achten het daarom het veiligste de mensen om wie het draait, Paulus en Silas, zo spoedig mogelijk te laten vertrekken. Bij wijze van spreken via de achterdeur.

Mosterd na de maaltijd?

Paulus weigert. ‘Geen sprake van!’ Hij peinst er niet over te zwijgen en hij laat zich niet wegwerken. Waarom brengt hij zijn Romeinse burgerrecht nú ter sprake? Is hij een kleingeestig mannetje dat op zijn strepen staat? Is dit de weg van een christen? Is dit een getuigenis van het evangelie? Er is een traditie die christenen voorschrijft dat ze over zich moeten laten lopen. Dat heeft faliekant verkeerd gewerkt. Daaronder hoopt zich het ressentiment op.

Wat mij nu intrigeert is de vraag: als Paulus zich eerst niet op zijn Romeins burgerrecht beroept, waarom dan later alsnog? Hij is vrij man, het moet een doel hebben. Het moment waarop Paulus zijn Romeinse burgerschap onthult is buitengewoon ‘on-Romeins’. Het ligt zonder meer voor de hand om het meteen aan het begin te doen. Waarom doet Paulus het pas nu, op dit moment? Helaas is J. van Eck niet op dit aspect ingegaan in zijn boeiende boek en ook de moderne commentaren helpen ons niet veel verder op dit punt. We lezen de verzen 35-40 uit Handelingen 16 daarom nu met enige verbeeldingskracht.

Laten we ons eens indenken hoe het zou zijn gegaan als Paulus gezwegen had over zijn Romeins burgerschap. We lezen in vs 36 dat de cipier Paulus en Silas adviseert de schikking te accepteren. Maar dan? Wat zou de onvermijdelijke gedachte zijn als Paulus en Silas een paar dagen weg zijn en het leven zijn gang weer hervonden heeft? Is het niet dit, dat de komst van het Evangelie van Jezus Christus een storm in een glas water blijkt te zijn geweest? Belangrijker nog: zal de cipier weten wie hij heeft te gehoorzamen, waar en in hoeverre de Romeinse staat en waar en in hoeverre Christus? Als Paulus en Silas met stille trom zouden vertrekken, zal hij op die vragen geen antwoord weten. Juist daarom was het voor hem alleen al niet goed als Paulus had gezwegen. Daarom beroept Paulus zich op zijn Romeins burgerrecht en claimt de bescherming waarop hij op grond van dat burgerrecht aanspraak kan maken.

Als ze daar staan met een escorte en vóór Paulus staat de poort, dan gaat hij linksom, naar Lydia en naar de broeders, onder wie, naar we mogen aannemen, de cipier en spreken hen bemoedigend toe. Dat is hun eerste verantwoordelijkheid. Zij moeten weten dat de God van Jezus Christus alle macht heeft in hemel en op aarde. En dat zijn zorg het Koninkrijk van Christus is. Dat zich niet met geweld baanbreekt, menselijk geweld, militair geweld, maar wel degelijk daadwerkelijke gehoorzaamheid opeist. Jezus Christus is wèrkelijk Heer!

Op zijn tijd

Niettemin, uiteindelijk vertrekt Paulus. Op zijn tijd. Als hij langer zou blijven, kan men denken men dat het van hem afhankelijk is. Dan kun je zelf weer het gevoel krijgen dat jij toch wel overal tegenop kunt. Nee, je doet alleen wat je volgens het evangelie niet kunt laten. Je laat een gemeente achter die bemoedigd is en onderricht heeft ontvangen in Wie Christus is. Je laat een overheid achter die zich wel twee keer bedenkt voordat ze opnieuw het Romeinse burgerrecht met voeten treden. Paulus deed het niet voor zichzelf, maar voor de gemeente van Christus in Filippi. En dàt had weer zijn betekenis voor het gemenebest. Ik citeer uitvoerig en met instemming Calvijn, die het m.i. scherp heeft gezien: ‘En indien iemand beweren mocht dat hij nu te laat en ontijdig een hulpmiddel zoekt, dat hij een dwazen, een zinledigen troost aangrijpt door te eischen dat de overheidspersonen zelf tot hem komen, zoo ligt hiertegen het antwoord voor de hand. Wel zou Paulus’ toestand er voor de toekomst niet beter door worden, maar wij moeten opmerken dat het allerminst zijn streven was om voor hun persoonlijk gemak te zorgen, maar om voor het vervolg aan alle vormen eenige verlichting te verschaffen, doordat de overheden het niet meer zouden wagen om zoo willekeurig tegen de goede en onschuldige broederen op te treden. Dewijl hij hen nu in zijn macht had, gebruikt hij zijn recht om de broeders te hulp te komen, opdat zij gespaard mogen worden. En op deze wijze heeft Paulus de hem aangebodene gelegenheid verstandiglijk aangegrepen; gelijk het niet behoorlijk is om eenige gelegenheid ongebruikt voorbij te laten gaan tot beteugeling van de vijanden, dat zij zich niet zo groote willekeur aanmatigen in het verdrukken en kwellen van onschuldigen, bijaldien de Heere ons dergelijke hulpmiddelen niet zonder bedoeling aan de hand doet. Toch moeten wij bedenken, indien wij in eenige zaak gekwetst zijn, dat wij het onrecht niet mogen vergelden, maar dat wij ons alleenlijk moeite moeten geven om hun willekeur te beteugelen, opdat zij anderen niet eveneens schade aandoen.’ [9]

De ethiek

Wat nut ons dit alles in de ethiek? Voor mijn besef zien we hier een wezenlijke trek van wat het Evangelie van Jezus Christus inhoudt voor het terrein van de politiek. Het gaat er anders aan toe dan in het Oude Testament. Daar is sprake van een theocratie en daar regeren de wetten van de HERE, die goed zijn en de menselijkheid van de samenleving waarborgen. Als het Evangelie de volkerenwereld ingaat is er geen sprake van een theocratie in deze zin. We zouden het na 1600 jaar Constantijns tijdperk haast vergeten en we komen er in onze tijd langzaam weer achter.

Handelingen 16 laat ons zien dat de vragen van de politiek niet primair zijn. Op de eerste plaats staat de voortgang van het Evangelie. Daarom zwijgt Paulus in eerste instantie over zijn Romeins burgerrecht. De weg van het Evangelie is dat je het lijden om Christus’ wil niet uit de weg gaat.

Maar God laat de samenleving niet los. Dat zien we als Paulus een instelling van het Romeinse Rijk, het Romeinse burgerschap, op een on-Romeins moment aangrijpt. Niet voor zichzelf. Maar voor de gemeente van Christus én het gemenebest. Ik meen dat we hier iets aantreffen van een oervorm van de mensenrechten. In het voorbijgaan komt Paulus op voor de handhaving ervan in de samenleving en daarmee voor de doorwerking van het recht in de samenleving.

Handelingen 16 laat ons zien dat christelijke ethiek niet een compleet nieuw pakket aan ideeën dropt in de samenleving, maar dat het bestaande geheiligd wordt. Paulus neemt zijn vertrekpunt in de Romeinse burgerrechten en eist ruimte op voor recht, niet alleen voor hemzelf, maar ook voor de christelijke gemeente en de andere bewoners van de stad.

Nu we als kerk in zekere zin weer ‘terug bij af’ zijn is het raadzaam met onbevangen ogen te lezen hoe het allemaal begonnen is. Duidelijk is dat we geen theocratische visioenen aantreffen, maar een apostel en een gemeente die metterdaad aan Christus gehoorzamen en weten wat waarachtig mens-zijn is. En die de samenleving niet aan zichzelf overlaten...

Zó is de God en Vader van onze Here Jezus Christus. Als Paulus als gevangene op een schip in een vliegende storm terechtkomt, spaart Hij omwille van Paulus het gehele schip. De zeelui moeten er dan niet tussenuit proberen te knijpen en de soldaten mogen de gevangenen niet doden, maar ze moeten sámen aan land komen (Hand. 27:24,30vv,42vv).

Het Evangelie behelst nog altijd een hoopvolle boodschap voor onze wereld én ook voor Europa. De tijd van het ‘christendom’ mag achter ons liggen, maar de toekomst van ons continent hangt in hoe mate af van de vraag of er een gemeente is die wandelt in nieuwheid des levens.

  1. J. van Eck, Paulus en de koningen. Politieke aspecten van het boek Handelingen, Franeker 1989.
  2. J. van Eck, Paulus en de koningen, 28.
  3. Vgl. Brian Rapske, The Book of Acts and Paul in Roman Custody, (The Book of Acts in its First Century Setting Vol. 3), Grand Rapids / Carlisle 1994, 119.
  4. Vgl. Brian Rapske, a.w., 118.
  5. Vgl. Brian Rapske, a.w., 121vv.
  6. Vgl. Brian Rapske, a.w., 126.
  7. Vgl. Brian Rapske, a.w., 127.
  8. Vgl. Brian Rapske, a.w., 130-134.
  9. J. Calvijn, De Handelingen der apostelen. Uitgelegd door Johannes Calvijn, opnieuw uit het Latijn vertaald, naar de editie van Baum, Cunitz en Reuss door Ds. G. Wielenga, Tweede deel, Kampen 1900, 197v.