Om de ademruimte van de traditie van de kerk

Ontstaan van PKN stelt kerkelijk Nederland voor een keuze
Aan het rijtje kerkhistorische jaartallen van 1834, 1886, 1926, 1944, 1953, 1967 en 1980 kan nu ook 2004 worden toegevoegd. Weer zag ons land een kerkscheuring. Wie tot voor enkele jaren nog meende dat dergelijke gebeurtenissen in deze tijd van ontzuiling en verminderd kerkbesef niet meer voorkomen, is bedrogen uitgekomen. Een grote groep trouwe kerkleden van de Hervormde Kerk heeft zich massaal afgekeerd van de nieuw gevormde Protestantse Kerk in Nederland. En dat terwijl een organisatie als het COGG dat zich toch inzet voor een veel uitnemender doel, de eenheid van de gereformeerde belijders, in haar zaaltjes slechts tientallen mensen bijeen krijgt.

De emoties rond de totstandkoming van de PKN zijn intens. De energie die het gekost heeft is van ongekende omvang. Dat het gelukt is in een tijd waarin instituties afbrokkelen is een knappe prestatie. Zachtjes denken dat de PKN er alleen gekomen is vanwege de financiële noodzaak is te gemakkelijk. Al is wel duidelijk dat de krimppositie van de PKN een belangrijke rol heeft gespeeld. Een organisatie die jaarlijks meer dan 50.000 leden kwijt raakt heeft een probleem. Ook is het te eenvoudig om te zeggen dat de PKN er alleen gekomen is omdat in de grondslag en in de kerkorde de pluraliteit principieel geaccepteerd is. Hoeveel er ook op grondslag en kerkorde van de PKN is aan te merken, dit klopt niet. Ook in de PKN kan men elkaar aanspreken vanuit de gebondenheid aan de Schrift en het verstaan van de Schrift zoals verwoord in de belijdenissen, hoeveel dat er dan ook zijn.

In ons verhaal willen we ons niet teveel wagen in het mijnenveld van opvattingen over kerkorde, belijdenis, vaderlandse kerk, verbond etc. [1] Dat zijn geen onbelangrijke vragen, maar wij achten ons in deze kwesties niet al te bekwaam. En we zouden ook slechts een mening toevoegen aan de vele die er al zijn. Wij willen in ons verhaal iets anders. We proberen de totstandkoming van de PKN te plaatsen in het licht van een aantal maatschappelijke processen. En we vragen ons hardop af wat de totstandkoming van de PKN inhoudt voor de kleinere kerken van gereformeerde signatuur. Het is ons opgevallen hoe oorverdovend stil het is gebleven op dit punt. Wij vermoeden hier verlegenheid. Wie rondkijkt in de kleinere gereformeerde kerken ziet dat ook daar de fragmentatie toeslaat. Omgaan met pluraliteit is geen thema dat alleen speelt binnen de PKN. Als onze waarneming klopt, dan lijkt het zinnig dat ook de kleinere gereformeerde kerken zich bezinnen op de totstandkoming van de PKN. Welke lessen vallen er te trekken? Welke winst valt er te boeken? Wij doen een eerste poging. Dat kan niet meer dan een voorlopige poging zijn. Een grove schets. Aan kerkpolitiek doen wij niet. Belangen hebben wij niet. We kerken allebei in een (verschillend) afgescheiden kerkverband, terwijl de meerderheid van onze vrienden des zondags een PKN-gemeente bezoekt. Verder zijn we allebei blij dat we in de loop van de tijd een aantal grote – vooral hervormde theologen – hebben leren lezen: Gunning, Miskotte, Noordmans, Van Ruler, Van de Beek.

Met deze ontboezeming leggen wij ook maar direct ons belangrijkste punt op tafel. In een tijd van sociale en institutionele fragmentatie vinden wij het van het grootste belang dat er naar vormen en praktijken wordt gezocht om de toegang tot de Traditie van de kerk der eeuwen te blijven vinden. Niet zozeer als beschutting – dat trouwens soms ook – maar meer nog als leefruimte met het oog op de vragen van nu. De geschiedenis is nooit definitief verleden tijd. Altijd bestaat de mogelijkheid dat de geschiedenis iets in reserve houdt dat in later tijd kan ontvonken. In de tijd van Josia vond men de Thora terug.Kleine gereformeerde kerken staan op tweesprong Luther ontdekte Paulus weer. De tijd van de verzuiling is voorbij. Afgeven op die tijd doen wij niet. Maar voorbij is voorbij. De trend is die van de individualisering en kleine gemeenschappen. Een trend die nog wel een tijdje zal doorgaan. Daar jammeren wij niet over. In zekere zin is het ook een kans. Maar de grote keerzijde is dat ieder zijn eigen verhaal componeert, met een kakofonie van stemmen, zonder veel diepgang. Domweg omdat de toegang tot de traditie is verdwenen. De PKN is te waarderen – prof. R. Boon heeft dat in zijn artikel in dit nummer van Wapenveld beklemtoond – als een poging om juist de toegang tot de traditie te vergroten. Dat lijkt ons een niet geringe kans die de PKN biedt. Maar zal de PKN die kans pakken? Misschien heeft ze daar juist wel weer de kleinere gereformeerde kerken voor nodig.

De kleine gereformeerde kerken staan op een tweesprong. Of ze zoeken nog meer het isolement, maar zullen dan vroeg of laat het contact met hun eigen mensen verliezen. Of ze gaan ook aan herbronning doen en zoeken – minder selectief dan nu vaak nog het geval is – naar een nieuwe toegang tot de traditie van de kerk. Niet alleen die van hun eigen kleine kerk. Wat zei Kersten, wat zei Schilder etc.? Nee, de grote traditie. Wat zei Augustinus, wat Luther, etc. Maar dan zullen ze zich eerlijk de vraag moeten stellen hoe ze zich tot elkaar verhouden en hoe ze zich tot de PKN verhouden. Bovenstaande gedachten willen wij in dit artikel nader uitwerken. Het gaat ons vooral om de perspectiefwisseling en de verandering van de agenda.

Kerkvraag

Na de recente kerkscheuring lijkt het alsof de vraag naar de kerk en naar de belijdenis van de kerk weer boven aan de agenda staat voor veel reformatorische gelovigen. Toch is dit op zijn minst een paradoxaal verschijnsel te noemen. In hervormde gemeenten die nu verdeeld en gescheurd zijn door het ontstaan van de PKN speelde het hele SoW-proces tot voor twee jaar veelal geen rol van betekenis, evenmin als de idee van een landelijke kerk. Wie zich dit realiseert, beseft hoe vreemd het is dat in de scheuring juist de vraag naar wat de kerk is en zou moeten zijn in het geding was.

In plaats van een warme belangstelling voor de kerk als gemeenschap die tijd en plaats overschrijdt, is nu veel meer sprake van een congregationalistische kerkvisie: in de plaatselijke gemeente moet alles gebeuren en alles daaromheen heeft hooguit organisatorische waarde. Dat sluit aan bij een geloofsgestalte die is gericht op de directe beleving van het geloof en hangt voor een groot deel samen met grote maatschappelijke processen van sociale fragmentatie en individualisering.

Het benadrukken van het belang van kerkbesef lijkt in deze tijden vooral voorbehouden aan kerkelijke opinion leaders en dan klinkt het vaak meteen een beetje vals. Zo bont als vroeger in de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt maken ze het niet meer, maar toch. Predikanten die in de kerkblaadjes spreken over een zogenaamd gezond kerkbesef bedoelen vaak niet anders dan het koesteren van de eigen identiteit die, op zijn positiefst, in afgeleide zin met het werkelijke fundament van de kerk te maken heeft. We Kerk speelt voor gelovigen geen rolkomen dan snel in een sfeer waarin de vensters naar buiten toe worden gesloten en de eigen (deel)waarheden worden gekoesterd. Ook de nieuw gevormde Hersteld Hervormde Kerk ontkomt niet helemaal aan dit gevaar. In veel kerkbodes wordt keer op keer uitgelegd waarom de scheuring nodig was en zo wordt de kerkelijke identiteit -op zijn minst gedeeltelijk- gezocht in een gezamenlijke afkeer van de PKN.

In het hervormde kerkbesef heeft ook altijd de nadruk gelegen op de vaderlandse kerk als ‘planting Gods in deze Lage Landen aan de zee’. Onze indruk is dat vooral de negatieve variant van dit kerkbesef een rol speelde in de recente kerkstrijd: de kerk als zieke moeder die je niet verlaat. Hier is dus sprake van een ander uiterste: wel aandacht voor de kerk, maar veelal in negatieve zin. Kerkbesef is ook hier zeker geen rustig vertrouwen in het gezag van het grotere geheel. Het lijkt alsof dit negatieve kerkbesef, dat in het verleden bepaald niet de overheersende lijn was, de overhand krijgt binnen de Bondsgemeentes die in de PKN zijn gebleven. De vorming van de PKN wordt dan gezien als een oordeel van God: een oordeel waaraan je je weliswaar niet zomaar mag onttrekken door af te scheiden. Hoewel een dergelijke taxatie van de kerkelijke situatie op bepaalde momenten terecht kan zijn, kan moeilijk worden beweerd dat ze als visie op de kerk vruchtbaar zal zijn voor de lange termijn.

Kortom: de kerk als groter geheel dat gewicht in de schaal legt, speelt voor veel reformatorische gelovigen binnen en buiten de PKN nauwelijks een rol en waar dit nog wel het geval is, gebeurt dit vaak niet zonder bijbedoelingen. Congregationalisme is de vorm die past in een tijd van fragmentatie.

Ademruimte

Toch vinden wij dat in deze tijd juist met meer nadruk de vraag naar de kerk moet klinken. Met de kerk bedoelen wij dan de geestelijke ademruimte waarin je niet alleen jezelf tegenkomt of je gemeenteleden of de voorganger die je zo inspireert, maar ook de heiligen die je zijn voorgegaan. Juist in een tijd van fragmentatie en verwarring is de noodzaak van een geestelijke ademruimte van de grootste betekenis. Wat wij meemaken is mogelijk eerder voorgekomen. Maar dan moet je wel de gidsen kennen die je de weg wijzen. Alles zelf weer uitvinden kost zoveel tijd.

De vraag naar de kerk is in onze tijd misschien niet primair een theologische vraag die uitsluitsel moet geven over het wel of niet afscheiden. Wat dat betreft moeten wij maar in eerlijkheid vaststellen dat de visie op de kerk de achilleshiel is van de gereformeerde traditie in ons land. Na tientallen afscheidingen kan moeilijk worden beweerd dat de gereformeerde kerkvisie bestaat. Dat mogen theologen zich aantrekken, maar gelovigen en kerkgangers hebben geen tijd meer om op hen te wachten. Zij kunnen zich niet bij de huidige onverschilligheid neerleggen. Op één been, alleen onze eigen, plaatselijke geloofsbeleving en alles wat daar bij hoort, kunnen we niet staan. Op de een of andere manier moet helder worden dat de kerk, waartoe wij behoren, een voortzetting is van de kerk van alle tijden. Een gezonde aandacht voor de kerk zou bovendien wel eens een al te grote nadruk op de beleving van het geloof - als kerkelijk equivalent van de belevingscultuur - kunnen dempen. Immers, wie spreekt over de kerk, spreekt over haar belijden. En dat belijden is van alle tijden en verbindt ons met de geslachten voor ons. [2]

Fusies als infecties

Is de komst van de PKN nu te beschouwen als een vergroting van die ademruimte? Dat is een spannende vraag die we ook willen beantwoorden. Maar dat doen we pas nadat we een uitstapje hebben gemaakt naar een terrein waar de meeste theologen gewoonlijk hun neus voor ophalen. Wij bedoelen het terrein van de bedrijfskunde. Een stapje opzij kan soms verrassende doorkijkjes bieden. Hadden de SoW-beleidsmakers maar een studiemiddag gewijd aan een van de fraaiste boeken over organisaties De gereformeerde kerkvisie bestaat nietvan de laatste jaren. Wij bedoelen het boek van oud-Shell-man Arie de Geus: De levende onderneming – over leven en leren in een turbulente omgeving. [3] Ze hadden dan kunnen lezen dat fusies en overnames volgens De Geus erg veel lijken op infecties in de meest letterlijke zin. Een fusie leidt tot verschuivingen van mensen, tot reorganisatie, tot veel gedoe. Het duurt jaren voordat de nieuwe organisatie weer haar draai heeft gevonden. Veel fusies mislukken; volgens onderzoek ongeveer 60 %. Toch komen ze nog steeds veel voor. Dat komt omdat veel topmanagers denken dat een bedrijf slechts een economische entiteit is. Dat is echter onzin meent De Geus. Een bedrijf is een levend organisme, is gericht op overleving en zingeving en draait helemaal niet alleen om geld. Geld is slechts middel. Een fusie is als een huwelijk. Plak een willekeurige man en vrouw aan elkaar en de kans dat het goed gaat is niet zo groot. Meestal wordt bij een fusie alleen naar het geld gekeken. Op papier klopt het dan allemaal, maar de praktijk is anders. Fusies hebben alleen kans van slagen als de culturen van de organisaties op elkaar lijken, beide partijen echt willen en er een wenkende horizon is. Dan ontstaat er een drive om er gezamenlijk iets van te maken.

Voor de helderheid, De Geus is econoom, manager van Shell geweest over de hele wereld. Man van de praktijk dus, geen bureaugeleerde. Zijn loopbaan heeft hij afgesloten als hoofd van de afdeling planning van Shell. Dat is een beroemde afdeling vanwege de nauwkeurigheid waarmee deze afdeling scenario’s maakt over toekomstige mondiale ontwikkelingen en de gevolgen daarvan voor Shell. De Geus beschrijft in zijn boek hoe hij in de loop van zijn leven anders naar organisaties is gaan kijken. Opgeleid als econoom in Rotterdam merkte hij gaandeweg het tekort van de economische benadering.

Vanuit dit perspectief was het SoW-proces zondermeer een drama. En vanuit dit perspectief moeten de kleinere gereformeerde kerken niet peinzen over fusietrajecten. Zonde van de energie. De culturen van de Gereformeerde Kerken en de Nederlandse Hervormde Kerk verschilden immers hemelsbreed. De manier van werken, van praten, van aanvoelen waren heel verschillend. Dat krijg je zomaar niet bij elkaar. Daarbij verdween gaandeweg het traject het wenkende perspectief van een grote vitale landelijke kerk vanwege de secularisatie die zijn duizenden versloeg. In plaats van een geestelijk proces leek het op een gegeven moment meer een proces omwille van de financiën. En niet in de laatste plaats: partijen waren ook grondig verdeeld over wezenlijke zaken als de grondslag van de kerk en de inrichting van de kerk. Dat de PKN er desondanks gekomen is mag een wonder heten. En dat een deel zich weer zou afsplitsen lag voor de hand. Bij elke bedrijfsfusie worden die onderdelen die niet zo passen in het nieuwe geheel ook afgestoten. [4]

Identiteit

Voordat de kleinere gereformeerde kerken nu denken ook een bedrijfskundig argument te kunnen aanvoeren om te blijven zitten waar ze zitten, vermelden we nu ook graag de meer centrale boodschap uit het boek van De Geus. Toen De Geus hoofd werd van de afdeling planning van Shell kreeg hij de volgende vraag van de toenmalige Shell-topman Van Wachem. Zoek eens uit, zo vroeg deze, wat de kenmerken zijn van bedrijven die het al meer dan 100 jaar uithouden. Zoveel bedrijven die het langer dan 100 jaar uithouden zijn er namelijk niet. De meeste bedrijven bestaan tien, twintig jaar en gaan dan failliet of worden opgeslokt door een ander bedrijf. Het is slechts een klein select gezelschap aan bedrijven die het heel lang uithouden. Wat zijn nu hun kenmerken, zo was de vraag aan De Geus. Na diepgaand onderzoek kwam naar boven dat bedrijven met een lang leven bedrijven zijn die 1) gevoelig zijn voor hun omgeving, 2) coherent zijn en een sterk gevoel van identiteit hebben, 3) tolerant zijn ten opzichte van activiteiten in de marge, 4) behoudend zijn in het beheer van de financiën.

Wij zijn van mening dat vooral de eerste drie aspecten interessant licht kunnen werpen op de vragen die ons in dit artikel bezighouden. Zo zou je kunnen zeggen dat de oude Hervormde Kerk te kenmerken valt als een groot bedrijf in de zin van De Geus. De Hervormde Kerk was een soort Shell. Geen enkele kleinere gereformeerde kerk heeft dat statuur. Ze bestaan daar domweg te kort voor (voor kerken gelden wat langere perioden dan voor bedrijven, vinden wij, 100 jaar is voor een kerk als vijfentwintig jaar voor een bedrijf). Die Hervormde Kerk was gevoelig voor zijn omgeving en tolerant. De hervormde mildheid en het elkaar willen vasthouden waren uitingen van deze cultuur. [5] Helaas was ze noodgedwongen te tolerant en dat leidde er toe dat de inhoudelijke identiteit minder sterk ontwikkeld was. In grote bedrijven is tolerantie belangrijk. Maar slechts voor activiteiten in de marge, natuurlijk niet voor de centrale vragen over de koers van de onderneming. Het eindeloze geworstel in de Hervormde Kerk om het belijdende karakter werkte negatief uit op de samenhang. Was dat belijdende karakter sterker geweest, dan was het makkelijker geweest om de Gereformeerde Kerken weer te laten terugkeren tot de Hervormde Kerk, in plaats van de fusie die wij nu gezien hebben. Terugkeer had symbolisch veel duidelijker gemaakt dat de continuïteit niet verbroken werd. De Hervormde Kerk is immers een bestaand merk, om het in de taal van de marketing te zeggen. Daar heeft ons volk wat mee, hoe uitgesleten langzamerhand ook. De PKN is nog een leeg merk. Of het een echt merk wordt, zullen we moeten afwachten. In ieder geval is de kracht van het oude merk niet benut. En dat is vanuit bedrijfskundig perspectief zonder meer ongunstig. In een tijd van losse bindingen is het opbouwen van een nieuw merk niet zo simpel.

Scoorde de Hervormde Kerk sterk op de punten 1 en 3 van De Geus en minder op 2, bij de kleinere gereformeerde kerken is het precies andersom: zij hebben vanouds een sterk gevoel van identiteit. Maar juist dat sterke punt - en dat moet ernstig te denken geven - heeft het in deze tijd van fragmentatie heel moeilijk. Ondanks de De Hervormde Kerk was een soort Shellbinding aan de belijdenis blijken in de kleinere kerken tal van verschillen zich te openbaren. En met verschillen omgaan, daar zijn deze kerken nu juist niet heel sterk in. De neiging tot interne groepsvorming en bedekt dreigen met splitsing is waarneembaar. Daardoor kan de gezamenlijke identiteit sterk onder druk komen. Puur bedrijfskundig gezien komen de kleinere kerken in zwaar weer.

De spannende vraag is of de PKN punt 2 van De Geus zal kunnen ontwikkelen. Gaat er een eigen PKN-identiteit ontstaan? De voortekenen zijn niet heel gunstig. We noemden al het feit dat de PKN een fusiekerk is en niet de Hervormde Kerk waarin de gereformeerden zijn teruggekeerd. Dat is bijzonder jammer. In de tweede plaats is toch het gevoel van velen dat het belijdende karakter van de PKN - in ieder geval bij de totstandkoming - niet heel sterk is. Pluraliteit wordt dan wel niet gesanctioneerd in de grondslag, maar in de praktijk lijkt toch wel buitengewoon veel te kunnen qua opvattingen over wezenlijke zaken. De beslissende vraag is dan ook of de PKN werkelijk een belijdende kerk zal worden, ook in de praktijk. Met ruimte voor verscheidenheid, verscheidenheid die heel ver kan gaan. Met veel tolerantie en gevoel voor de gebrokenheid van het leven. Maar toch ook met een sterk besef van wat de kern van het christelijke geloof is en wat dat betekent voor de situatie van nu. Als het geloofsgesprek hierover op gang komt, dan is er hoop dat de PKN kan fungeren als toegang tot de Traditie, met een grote T, van de kerk van alle tijden en een voorbeeld voor de kleine kerken. De kritische succesfactor is dus de binding aan de Schrift en de Traditie van de kerk van alle tijden. Bemoedigend is daarom het synodebrede verzet tegen de afschaffing van het Latijn als voorwaarde om predikant te worden. Afschaffen van het Latijn bevordert nu niet direct het vergroten van de toegang tot de traditie. Juist voor het inhoudelijke gesprek binnen de PKN is de inbreng vanuit de kleinere gereformeerde kerken van groot belang. Nog even, bijvoorbeeld, en de kennis van de oude talen is in Apeldoorn en Kampen (Vrijgemaakt) beter gegarandeerd dan bij de kerkelijke opleidingen van de PKN die op dit punt afhankelijk zijn van de staatsfaculteiten Theologie. Dat betekent de noodzaak van over en weer opbouwen van kennisnetwerken.

Opdracht

Welke opdracht voor de kleinere gereformeerde kerken ligt nu in praktische zin besloten in de totstandkoming van de PKN? Hoe kunnen zij zo omgaan met pluraliteit zonder dat de kern verspeeld wordt? Niet alleen in de eigen kerk, maar ook tussen kerken. Wij pleiten niet voor fusies tussen de kleinere gereformeerde kerken. Niet één kan namelijk kan gelden – of wordt zo gezien door de anderen – als een soort “moederkerk”. De Hersteld Hervormden lijken ook niet te zijn gaan praten met één van deze kerken, tenminste niet voor zover ons bekend is. Daarom zullen samensprekingen alleen maar kunnen leiden tot fusies en dat levert ongetwijfeld zwakke merken op met weer nieuwe afsplitsingen tot gevolg. Op dit moment bestaat er in de kleine gereformeerde kerken vaak nog een redelijke eigen identiteit. Die mag gekoesterd worden. Maar, en dat is de opdracht, dat koesteren van die relatieve eigenheid moet samengaan met het werkelijk willen ontmoeten van de ander. Vanuit de ontdekking van een stuk gezamenlijkheid kunnen dan zaken opgepakt worden. Mooi voorbeeld is een recente conferentie over bijbelwetenschap en dogmatiek van theologen van de VU – die actief en betrokken lid zijn van de PKN - en die van Apeldoorn. Ongetwijfeld waren daar ook theologen uit de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt, de Nederlands Gereformeerde Kerken en de Gereformeerde Gemeenten. Prima. Dat soort interkerkelijke dwarsverbanden lijkt ons in toenemende mate belangrijk. Als de druk weg is dat fusies zouden moeten, dan kan de samenwerking op meer ontspannen wijze gestalte krijgen. Wat wij dus bepleiten is enerzijds het relativeren van de kerkvraag en anderzijds juist die kerkvraag veel ernstiger nemen. Niet zozeer in concrete, institutionele zin, maar veel meer in de zin van de geestelijke ademruimte van de kerk der eeuwen. Natuurlijk sluimert hier een soort spagaat, dat zien wij ook wel. Ook wij kennen de artikelen over de kerk in de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Maar inhoudelijke bezinning lijkt ons in dit tijdsgewricht meer Gebot der Stunde dan organisatorische bezinning.

De gebeurtenissen in de PKN zouden kerkelijk Nederland wakker moeten schudden. Het is opvallend hoezeer de hervormd-gereformeerden in de afgelopen tijd hun strijd alleen hebben moeten strijden. De geest van Ledeboer lijkt niet meer vaardig in de afgescheiden kerken. Het ergste wat nu zou kunnen gebeuren is dat reformatorisch Nederland overgaat tot de orde van de dag. Kleine gereformeerde kerken zouden moeten inzien dat hun huisraad niet voldoet voor het zware weer dat op komst is. Zij staan zwak als het gaat om gevoeligheid voor de omgeving en lopen het gevaar zich in deelwaarheden vast te bijten. En ook de Gereformeerde Bond zou moeten inzien dat alles nooit meer wordt Zoeken van isoloment zal Bond geen goed doenzoals het was. De Gereformeerde Bond heeft door het SoW-proces geweldige interne klappen opgelopen. Gezien de verschillende traditiestromen binnen de Bond zelf is het overigens de vraag of dat voorkomen had kunnen worden. Hopelijk komt de Bond de huidige malaise te boven en leidt dat tot een inhoudelijk serieuze rol in het geloofsgesprek in de PKN. Dat vereist een mentale switch die niet makkelijk, maar die wel geboden is. Dr. H. de Leede heeft daar indertijd in een kroniek in Kontekstueel op gewezen. [6] Dat leidde tot een stevige reactie in de Waarheidsvriend, maar inhoudelijk had De Leede wel een punt. De Gereformeerde Bond moet in de PKN niet gaan zitten klagen in een hoekje, maar inhoudelijk bijdragen aan het gesprek en zich zo inzetten voor de identiteit van de PKN als kerk. Het zoeken van het isolement binnen de kerk, zal de PKN geen goed doen en uiteindelijk de Bond zelf ook niet. [7] Juist als een betrokken gesprekspartner binnen de PKN kan de Gereformeerde Bond fungeren als intermediair tussen de PKN en de kleine gereformeerde kerken.

Het is niet zo dat de kerkelijke samensprekingen, die wij voor ogen hebben, op dit moment helemaal niet plaatsvinden. Voor kerkleden zijn kerkmuren allang niet meer zo hoog als vroeger. En ook jeugdwerkers, predikanten en beroepstheologen weten elkaar te vinden. Anders dan nu vaak wordt gedacht, zouden de kleinere gereformeerde kerken moeten beseffen dat dit soort contacten essentieel zijn om als kerk een duidelijke identiteit te bewaren. Alleen met elkaar hebben we toegang tot de traditie van de kerk. Wij pleiten daarom voor laagkerkelijkheid, zonder dat die overgaat in congregationalisme. Vanuit de kerken is in de afgelopen jaren wel kritiek geweest op de EO omdat ze zich met haar activiteiten teveel presenteert als alternatieve kerk. Vanuit onze analyse laat zich de vraag stellen waarom de kerken eigenlijk niet dergelijke activiteiten gezamenlijk organiseren. Jeugdwerkers, die allang op verschillende manieren met elkaar samenwerken, zouden hierin het voortouw kunnen nemen.

In zijn bijdrage aan de jaarserie van dit jaar gaf Govert Buijs de kerken een belangrijke opdracht mee: het bieden van (cultuur)pastoraat aan ontheemde mensen. Buijs noemt als voorbeeld het aanbieden van een soort huwelijks Alpha cursus. Wie goed luistert naar het debat over waarden en normen, merkt dat veel mensen de weg kwijt zijn. Cultuurpastoraat geeft mensen toegang tot de gemeenschapswaarden van de christelijke traditie. Wie nu kerkbodes doorbladert van reformatorische gemeenten, komt onder de indruk van het hoge aanbod van activiteiten. Alle bloemen mogen bloeien: van mannenvereniging tot Kanakring en van pelgrimstocht tot vrouwenochtend. Als nu eens een kwart van deze activiteiten zouden worden ingeruild voor cultuurpastoraat, in samenwerking met minstens één andere reformatorische kerk ter plaatse. Bij cultuurpastoraat alleen hoeft het dan niet te blijven, het kan ook hulp en aandacht zijn, waar zoveel mensen - vooral ouderen - naar hunkeren. Het relativeren van de kerkvraag in institutionele zin biedt ook hier nieuwe kansen om gezamenlijk de traditie van de christelijke barmhartigheid voort te zetten.

Globalisering

Wij hebben het gevoel dat veel binnenkerkelijke discussies in zekere zin nog luxe-discussies zijn. Veel van de kerkelijke schermutselingen van de laatste decennia zijn naweeën van de negentiende eeuw. In veel opzichten wordt de kerkelijke agenda in Nederland nog bepaald door het verleden. Onwillekeurig kan men dan denken dat de maatschappelijke context nog dezelfde is als de tijd waarin de kiemen voor onze discussies zijn gelegd. Maar dat is niet het geval. Het gelaat van de wereld is bezig in snel tempo te wijzigen. De afgelopen maand november liet zien welke invloed dat gewijzigde gelaat heeft op het vanouds overzichtelijke, seculier en kerkelijk keurig ingedeelde Nederland. We waren getuige van een politieke moord, discussies over de fundamenten van onze rechtsstaat en kwamen er achter dat religie springlevend is. Alle modernisering ten spijt. De stilzwijgende gedachte – gedeeld door ongelovigen en een niet gering aantal gelovigen – dat over niet al te lange tijd de laatste kerkganger het licht kan uitdoen, die gedachte klopt niet. Want de nieuwe kerkgangers, dat zijn moslims. En die passen wat minder goed in onze gangbare moderniseringsschema’s.

Geert Mak plaatst de november-gebeurtenissen in mondiaal perspectief. Volgens hem zijn de moord op Theo van Gogh en de herverkiezing van G.W. Bush – beiden vonden op dezelfde dag plaats – een historisch ijkpunt. Ze zijn namelijk in Maks ogen allebei te begrijpen als een ‘felle reactie op het proces van secularisering dat zich over de hele wereld voordoet’. [8] Volgens Mak hangt dit proces van secularisering samen met een drietal andere grondstromen van deze tijd: modernisering, globalisering en de massamigratie van platteland naar stad. ‘In 1960 woonde tweederde van de wereldbevolking nog in boerengemeenschappen, in 2020 zal tweederde in een stad leven. Deze verschuiving heeft vermoedelijk even ingrijpende gevolgen als de historische omslag van de jagende mens naar de sedentaire mens, zo’n 12.000 jaar geleden. Het betekent een diepe breuk in tradities en leefstijlen, een ontworteling waarvan de omvang nog niet valt te overzien. De effecten zijn wel overal zichtbaar: in de behandeling van vrouwen, in imams die zich, als koppige boeren, vastklampen aan de dorpstaal en de dorpsgewoonten, in jongeren die oude zekerheden proberen te hervinden in een religieus fundamentalisme, in een nieuwe reactie op het secularisme.’

Domineeszoon Mak richt zich vooral op zijn seculiere vrienden. Hij houdt ze voor dat met de botte bijl op de religie inhakken niet direct de meest verstandige manier is van omgaan met de agenda van de 21-ste eeuw. Niet alleen moslims en christenen, ook kinderen van de Verlichting kunnen in zijn ogen fundamentalisten worden. We zullen moeten investeren om tolerantie en pacificatie mogelijk te laten blijven. En we zullen de, in zijn ogen, echte bron van de problemen onder ogen moeten komen, de ‘ontworteling, de vernedering, de almaar toenemende woede van de niet-westerse wereld’.

Maar wie goed luistert naar Mak herkent ook de contouren van de kerkelijke en geestelijke agenda van de 21-ste eeuw. Zal het de Nederlandse kerk - in welke gestalte die zich ook voordoet - gegeven zijn op die agenda adequaat te reageren? Of zal ze, al mopperende bij de dorpspomp, niet in staat zijn het Evangelie zó te horen dat het ook in de komende tijd een woord ten leven is?

  1. . Ook theologen komen hier met elkaar niet uit. Zie voor een recent voorbeeld de discussie tussen de hervormde (!) theologen W. Verboom en M.A. van den Berg in: G.G. de Kruijf, Theologie in dispuut, Meinema, 2004.
  2. . A.J. Plaisier heeft aan de vooravond van de kerkfusie van 1 mei 2004 ook het belang van de katholiciteit van de kerk bepleit in Kerk en Theologie: 'Zonder het fundament van de katholiciteit staat de kerk op losse schroeven'.
  3. . Arie de Geus, De levende organisatie – Over leven en leren in een turbulente omgeving, Scriptum Schiedam, 1997.
  4. . Ook de kerkfusie van 2004 was niet uniek in onze vaderlandse kerkgeschiedenis. Het gebeurde al eerder in 1869, 1892 en 1907 en in al die gevallen ontstonden ook nieuwe kerken door de fusie...
  5. . In het fraaie boekje Ze hadden wat te zeggen – 25 miniaturen over reisgenoten (Uitgeverij Groen Heereveen, 2004), van de hand van dr. ir. J. van der Graaf, wordt duidelijk dat ook mensen als ds. I. Kievit, ds. H.G. Abma, ds. J.T. Doornenbal deze cultuur belichaamden
  6. . Kontekstueel, april 2002.
  7. . In het "geschiedenisboek" van de Bond van dr.ir. J. van der Graaf (Delen of helen? Kok Kampen, 2002) blijkt zonneklaar dat de Bond in de decennia na de Tweede Wereldoorlog ook heeft geprofiteerd van de hervormde doordenking van het belijden. Andersom zijn daarin ook genoeg voorbeelden te vinden van vertegenwoordigers van de Bond die hebben bijgedragen aan het inhoudelijke karakter van de kerk. Onderschrijven van het door de classis Alblasserdam mogelijk gemaakte convenant zou deze wederzijdse bevruchting geen afbreuk mogen doen.
  8. . Geert Mak, Een kleine geschiedenis van een novembermaand: het moment waarop in Nederland de kelders opengingen, NRC, 27 november 2004.