Wat drijft de christenen, wat bezielt ze toch?

Een terugblik op het RRQR-congres 2004
Vanwaar het christelijk enthousiasme voor cultuurcritici? Mijmerend over deze vraag pakte ik op zaterdag 30 oktober de trein naar Gouda. Op naar het RRQR-congres over 'bezieling, houvast en perspectief in een cultuur op drift'. Zittend in de trein dacht ik aan die ene cultuurcriticus. Het conservatieve mannetje of vrouwtje dat een treintje liet rijden rond de poel van verderf. Ergens bovenin links op de bekende prent van de twee wegen. Voor een dergelijke veroordeling van verandering hebben wij doorgaans een meewarige glimlach. Maar, zouden onze kinderen (voor hen was er dit jaar opvang) dat ook niet doen? Wanneer ze zien hoe wij om ons heenkeken en ons vertwijfeld afvragen: 'Wat drijft de volken, wat bezielt ze toch?'.

Werkelijkheid versus abstractie

Deze vraag, de titel van het congres, verwijst naar een onbehagen in onze westerse cultuur dat tegenwoordig zou heersen. De eerste spreker, de VU-filosoof dr A.M. Verbrugge, vertolkte dit (met luide stem). Het behaagde hem zichtbaar dat de ondertitel van het congres aan zijn terminologie ontleend was. Dat de titel van zijn betoog, ‘Gericht leven in een cultuur op drift’, niet van hemzelf was, nam hij daarom op de koop toe. In zijn lezing zou de spreker, in vergelijking met zijn boek, ‘hoogstens wat vingerwijzingen’ kunnen doen. Maar ook zijn boek moet niet overvraagd worden. Directe antwoorden heeft hij niet. Het gaat hem eerder om het doorprikken van bepaalde illusies, ideologieën en moralen. Bij directe, moralistische antwoorden ontsnapt datgene wat daadwerkelijk aan de hand is al te gemakkelijk. Herhaaldelijk benadrukte Verbrugge dat hij wil denken vanuit wat is en niet vanuit datgene wat wij willen of moeten. Vertrekpunt voor hem is de liberale samenleving waarin tradities en ideologieën hun zeggingskracht verloren hebben. Een samenleving waarin bovendien moraliteit naar de privésfeer is verdrongen. Met dit gevaar: er ontstaat een immorele sfeer waarin uiteindelijk het liberalisme zelf ondermijnd wordt. Verbrugge pleit daarom, tegenover de ‘lege’ liberale vrijheid, voor de ontwikkeling van een opvatting over het goede leven. Alleen op die manier kan onze vrijheid verwerkelijkt worden.

Niet alleen het liberale vrijheidsbegrip is abstract, geheel onze westerse rationaliteit lijdt aan abstractie. Ze raakt de werkelijkheid niet meer en stuit tegenwoordig zichtbaar op haar grenzen. Verbrugge heeft een andere benadering waarin hij poogt het feitelijke leven te beschrijven. Welke levenshouding of welk ethos ontwikkelen mensen in samenhang met hun concrete leefwereld? Rationaliteit kan daarbij wel een rol spelen, maar dat zal geen overheersende zijn. Vanuit dit verlangen naar een concrete werkelijkheid hekelt Verbrugge het huidige geloof in het recht. We lopen weg met de rechtsstaat, maar wat is recht? Volgens de lector bestaat recht pas als het werkelijkheid wordt in het handelen van mensen. Zoals iemand pas vrij is als hij of zij als vrij erkend wordt. Problemen doen zich dan ook voor in de werkelijkheid en niet in het institutionele recht. Dus daar moeten we kijken en ons de vraag stellen: legt onze samenleving zich toe op rechtvaardigheid? Is men met rechtvaardigheid bezig, niet beroepshalve, maar als levenshouding? Waaraan Verbrugge denkt bij recht doen? Jezelf opgeven en de ander tot zijn recht laten komen. Voorkomen dat je de ander gebruikt. Hem of haar in de eerste plaats achten en niet jezelf, een voorwaarde voor vrijheid volgens Kant. Daarop leggen we ons volgens Verbrugge niet toe. Het doel van de liberale vrijheid is een solipsistische beleving waarbij de ander verdwijnt. We verspelen zo onze daadwerkelijke vrijheid. Het is echter niet alleen de ander die zijn eigen recht heeft. Alle dingen, bijvoorbeeld de natuur, hebben hun eigen recht. De individuele beleving is in ieder geval niet de maatstaf, benadrukte Verbrugge. Op een soortgelijke wijze wil hij de Verlichting en haar vrijheidspropaganda zien. Alleen een concrete cultuur kan aan de basis van verlichte waarden slaan. Zo vormt de gemeenschap de grondslag voor het recht.

Deugdethiek en christendom

Met dit concrete perspectief wil Verbrugge recht doen aan de menselijke eindigheid. Dit streven herkent hij ook in de deugdethiek. Daarnaast charmeert de niet-christelijke oorsprong van deze ethiek hem. Al weten katholieken wel raad met deugdethiek, in het algemeen is er volgens Verbrugge in de deugd-ethische traditie – in vergelijking met de christelijke - veel oog voor het lichaam, het genieten, het hele leven en het kweken van een goede houding. Na al dit moois wees Verbrugge op een gevaar van de deugdethiek. Ook deugden kunnen abstract worden. Het komt er daarom op aan onze concrete leefwereld erbij te betrekken. En wat wacht ons daar tegenwoordig? Een wereld waarin alles gericht is op het vrije individu, een wereld waar economie en consumptie het belangrijkste zijn. Onze technisch-economische samenleving dwingt ons simpelweg in de rol van individueel subject. De deugdethiek zal deze context moeten problematiseren (maatschappijkritiek) en waar mogelijk transformeren. Ze kan zelf dus niet liberaal zijn. Verbrugge pleitte daarom voor het behoud van verbanden waarin zoiets als een deugdethiek kan functioneren. Toch wil hij niet simpelweg terug naar vroeger. Nieuwe verbanden dienen doordacht te worden met de vraag: waarin komen mensen tot hun recht?

In het laatste paar minuten kwam Verbrugge met een heuse christelijke toepassing. Hij vroeg zich af of de deugdethiek niet ergens religie nodig heeft. Iedere verhouding vereist immers bezieling (Aristoteles). Kunnen we wel zonder de binnenkomst van het heilige? Na deze overpeinzing gaf Verbrugge aan wat Ook deugden kunnen abstract wordenvolgens hem van belang was bij het (christelijke) gebod van de liefde. Opnieuw leek hem deze vraag van belang: hoe komt de ander tot zijn recht? Hij stelde dat we de ander niet als abstracte persoon moeten beschouwen, maar in zijn eigen context. Dat maakt het, naast de vereiste betrokkenheid, mogelijk om de ander recht te doen in zijn individualiteit.

Vragen hierover konden in de discussie natuurlijk niet uitblijven. Interessant in verband met het middagprogramma waren vooral de vragen naar het type gemeenschap dat Verbrugge voorstond. Hij bleek daarbij toch met name aan een ‘geografische gemeenschap’ te denken. Virtuele gemeenschappen moesten het nogal ontgelden. Grapjes daarover zijn natuurlijk best aardig, maar de vraag rijst waarom een gemeenschap (en de ander) altijd concreet of werkelijk -op de manier van Verbrugge- moet zijn. Terecht vroeg iemand naar onze verantwoordelijkheid voor de naaste in de Derde Wereld. Ook zou Verbrugge te bevragen zijn op zijn kritiek op het individualisme. Volgens mij verwart hij dit met egoïsme. Als hij de werkelijkheid serieus wil nemen, moet hem toch opvallen dat er nauwelijks echt individualisme is. Er is wel degelijk een gemeenschap. Iedereen volgt immers de mode. Hebben we niet juist meer individualisme nodig om ons daartegen te wapenen? [1]

Europa: waarden voor eigenbelang

Na dit ‘concrete’ verhaal werd het ‘s middags ‘abstract’. Op het programma stond Europa. Is deze gemeenschap niet bij uitstek, in de woorden van de historicus Benedict Anderson, een ‘verbeelde’ en dus abstracte gemeenschap? Verbrugge was in ieder geval snel verdwenen en de tweede spreker liet zich weinig gelegen liggen aan het verhaal van de cultuurcriticus. Drs.A.M.Oostlander, oud- Europarlementariër van het CDA, hield een lezing over Europa onder de titel ‘Goed leven in een nieuw samenleven’. Hem was gevraagd de plaats van christenen binnen deze gemeenschap te bepalen. Oostlander sprak eerst zijn protestantse scepsis uit over de herleving van de deugdethiek en fatsoensmoraal en begon vervolgens zijn verhaal over de eenwording van Europa. Volgens hem betreft dit één van de belangrijkste ontwikkelingen in de twintigste eeuw. Voor de kerk is met name de recente toetreding van de nieuwe lidstaten uit Oost-Europa van belang. De andere europeanen voelden zich eigenlijk nooit echt verantwoordelijk voor de verdrukking in deze landen. Het viel dan ook niet mee om de soevereiniteit te moeten delen met deze voormalige vijanden, die bovendien lui schenen te zijn. Vanuit Oost-Europa koos men echter met een duidelijke reden voor Europa: men wilde bij deze waarden-gemeenschap horen. Voor hen is Europa een christelijk Europa. De vermelding van God is vanuit die optiek dan ook vanzelfsprekend. Dat is het, vanwege het hoge Plato-gehalte van deze God, voor Oostlander minder. Toch waardeert hij de inbreng uit Oost-Europa overwegend positief. Deze landen bepalen ons erbij dat het niet om eigen belangen gaat, maar om waarden. Tot grote vreugde van de lector heeft de nieuwe grondwet dit uitgangspunt. De verzakelijking van de politiek loopt op zijn einde.

Europa en de christenen

Nu valt het hem op dat degenen die in deze situatie ècht een verhaal hebben afkomstig zijn uit christelijke hoek. Het is de ervaring van Oostlander dat een christen door ‘gewoon bij de bijbel te leven’, als ook door het lezen van christelijke lectuur, een intuïtie kan ontwikkelen die hem of haar in staat stelt adequaat te reageren. Het komt er vervolgens op aan om snel te reageren. Alleen dan kunnen christenen de maatschappij sturen. Gevaarlijke thema’s mogen daarbij niet geschuwd worden. Oostlander meent eveneens dat christenen zich onderscheiden doordat ze bereid zijn tot het nemen van risico’s. Een voorbeeld van een dergelijk waagstuk was de toelating van Oost-Europes landen tot de EU: men deelde soevereiniteit met voormalige vijanden. In dit voorbeeld wordt eveneens duidelijk een centraal gegeven uit de christelijke traditie, namelijk verzoening, gepraktiseerd. Later, in de discussie, riep Oostlander christenen op om meer lef te tonen en om meer de media te zoeken. Als een taak voor christenen in de Europese politiek zag Oostlander het onder kritiek stellen van zogenaamd neutraal politieke begrippen. Daarnaast moeten christelijke politici hun collega’s blijven wijzen op het veelal ontkende feit dat iedereen uitgaat van principes en waarden. Tot slot dienen christenen als burgers van de EU op te komen voor wat ons samenbindt: waarden. Vanuit de gezamenlijke waarden kunnen tevens de grenzen bepaald worden. Een ondemocratisch land als Turkije dient daarom wat betreft Oostlander niet toegelaten te worden.

De afsluitende forumdiscussie cirkelde rondom vragen over de christelijke bijdrage aan de maatschappij. In het forum sloot am.ds. René van Loon, leider van de workshop ‘Het spreken van de kerk: pastoraal of profetisch’, aan bij Oostlanders pleidooi voor een actieve bijdrage van christenen aan het denken over de samenleving. Juist in Europa zijn er weer kansen om aan de slag Hoe christelijk zijn de Europese waarden?te gaan met christelijke waarden en de traditie van christelijk denken over maatschappelijke vragen. Forumlid am.ds.Niek Tramper, die een workshop ‘Christelijk denken in europees verband’ had geleid, vroeg zich af hoe christelijk de Europese waarden waren. Zijn ze niet evenzeer gestempeld door de humanistische traditie? En functioneren ze niet helemaal los van hun bijbelse inspiratie? Oostlander leek niet geïnteresseerd in dergelijke vragen. Als mensen de waarden, die hij christelijk noemt, maar in de praktijk brengen. Helaas was te weinig tijd om dit verschil tussen dominee en koopman uit te vechten. Voordat ik afsluit met een aantal persoonlijke opmerkingen noem ik nog een laatste vraag, afkomstig uit het publiek. Am.drs.Johan Snel, leider van de workshop ‘De grenzen van Europa’, vroeg zich of christelijk Europa meer was dan iets waarover je gezellig kunt babbelen in een zaaltje in Gouda. Kreeg dit Europa daadwerkelijk gestalte in concrete initiatieven? Vanuit het forum werd deze vraag bevestigend beantwoord.

De christen in de maatschappij

Hoopvol konden we huiswaarts gaan. De meewarige glimlach van onze kinderen zat er niet in. Of wel? Het verschil tussen de twee lezingen was namelijk niet gering. Het was toch ietwat bevreemdend om na Verbrugges pleidooi voor concrete gemeenschappen en betrekking op de ander te spreken over de mogelijke ‘gidsrol van het christelijk geloof’ voor ‘ons leven en ons samenleven, ook in Europees verband’. De toekomst zal uitwijzen hoe hoog het verbeeldingsgehalte van deze middag was en zal bepalen of er reden is voor ‘snikjes en glimlachjes’. Omdat ik wel eens bang ben dat we ons christelijk gelijk, na teleurstelling in eigen land, in Europa gaan halen, had ik stiekem op iets anders gehoopt. Een tafereel zoals in Tambach 1919. Daar verving de jonge Karl Barth de zieke Ragaz. Een religieus socialist die niet veel moest hebben van Barths eerste Römerbrief. Barth sprak over de christen in de maatschappij: ‘We zijn het er toch wel over eens dat daarmee niet de christenen bedoeld kunnen zijn: noch de massa der gedoopten, noch wellicht het uitverkoren groepje religieus socialen, ook niet de fijnste keur van de edelste, vroomste christenen, aan wie we anders zouden denken. De christen is De Christus. De christen is dát in ons, wat niet wijzelf zijn, maar Christus in ons. (…) Wij kunnen immers maar één ding doen, niet vele. En dat ene doen nu net niet wij. Want wat anders kan de christen doen, dan het doen van de Heer aandachtig volgen?’. [2]

Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat hier een gans andere invalshoek wordt gekozen. Het opent in ieder geval nieuwe perspectieven. Bonhoeffer betoogt in één van zijn manuscripten over ethiek dat de vraag naar het goede eigenlijk weinig van doen heeft met het christelijk geloof. Daar gaat het immers om het deel krijgen aan de werkelijkheid van Jezus Christus. Dat is wat anders dan de idee van het goede. Het is de taak van de kerk de wereld te dienen met het getuigenis van de mensgeworden God. [3] We hebben geen moraal zonder verhaal. En ook geen verhaal in dienst van de moraal, zoals bij Verbrugge. Het christelijke antwoord op de vraag naar het goede leven kan alleen maar Jezus zijn. Daarnaast kunnen we in onze hoedanigheid als (mede)burger een politiek antwoord geven. Dit is echter geen antwoord, zoals vaak met politieke antwoorden, maar een voorstel waarover gediscussieerd kan worden. Een christelijke blauwdruk van de samenleving bestaat namelijk niet. Ik zie dan ook niet in waarom we het ‘lege’, liberale vrijheidsbegrip enkel negatief moeten duiden. In een interview met Wapenveld vorig jaar waardeerde de Amsterdamse filosoof Victor Kal het steeds weer opschorten van het ‘waartoe’ van de vrijheid in de liberale democratie als een seculiere variant van het joodse beeldverbod. Een absolute maatstaf staat niet tot onze beschikking. Terecht huiverde Barth om de naam van God aan menselijke projecten te verbinden. De bescheiden manier waarop de canadese filosoof Charles Taylor -over hem leidde am. dr. Gert-Jan van der Heiden een workshop- zijn katholieke perspectief presenteert, is wat dit betreft navolgenswaardig. Niet in de laatste plaats omdat deze man op zijn hoede is voor de ‘wil tot macht’ (Nietzsche). Onze ijver doet ons dat nog wel eens vergeten.

  1. . Zie: Victor Kal, ‘Hoe houd ik mij de ander van het lijf? Rosenzweig contra Levinas’, in: Douwe Tiemersma e.a., De ander en ik. Eenheid en scheiding in westerse, joodse en hindoeïstische tradities (Gouda, 2002) 21-39
  2. . Citaat uit: Wessel ten Boom, ‘De pijn zo te leven. Iets over barthiaanse spiritualiteit’, in: Rens Kopmels en Ad van Nieuwpoort (red.) Terug tot Barth. Elf theologen over de actuele betekenis van Karl Barth (Delft, 2003) 9
  3. . Dietrich Bonhoeffer, ‘Christus, die Wirklichkeit und das Gute. Christus, Kirche und Welt’, in: idem, Ethik (München, 1992) 31-61