De moed om te zijn

Column

Onlangs heb ik de overstap gemaakt van een jeugdhuis van het Leger des Heils naar de kinder- en jeugdpsychiatrie. Met grote inzet en deskundigheid worden voornamelijk autistische jongeren behandeld. Ik merk dat veel jongeren worstelen met de vraag wie ze zijn en wat ze betekenen. Ze halen veelal hun schouders op als ze gevraagd worden naar hun toekomstperspectief. Het ontbreken van zicht hierop lijkt inherent aan autisme zelf. Autisten missen het vermogen om samenhang te zien tussen de dingen en hebben moeite met het onderscheiden van hoofd- en bijzaken. Alle prikkels komen ongefilterd binnen. Het niet kunnen geven van betekenis aan de wereld om hen heen en het snelle verlies van overzicht leidt vaak tot intense angst. Sommige jongeren vermijden alle angstige situaties en trekken zich terug. Anderen zoeken hun heil in zeer starre denkbeelden. Het antwoord van de hulpverleners bestaat uit een overzichtelijk leefklimaat, een betrokken, betrouwbare houding van de begeleiders, pillen, therapie, sociale programma’s en arbeidstrainingen. De dimensie die ik mis – zeker gezien het onvermogen van veel cliënten tot betekenisverlening - is de dimensie van zingeving. Dat is geen onwil, maar het lijkt niet te horen bij de cultuur van de instelling.

Denkend aan de omgang met existentiële vragen in de hulpverlening las ik onlangs De moed om te zijn, een erudiet boekje van wijsgerig theoloog Tillich die het in de hoogtijjaren van het existentialisme schreef. Hij stelt dat in deze tijd angst voor zinloosheid overheerst. Oorzaak is het ernstig onder druk staan van geestelijke zelfbevestiging. Bepaald niet alleen autisten hebben er last van. Geestelijke zelfbevestiging wordt verkregen door deel te nemen aan zinvolle verbanden en door een doel te hebben dat aan alle doeleinden zin en betekenis geeft. Tillich noemt de angst voor zinloosheid niet neurotisch of pathologisch, maar existentieel omdat ze bij het bestaan zelf hoort. Existentiële angst is voelbaar wanneer we bedreigd worden in de fundamenten van ons bestaan: fysiek (door noodlot en dood), geestelijk (door leegte en verlies van de zin) en moreel (door schuld en oordeel). Met andere woorden, doodsangst, angst voor zinloosheid en angst voor de verdoemenis zijn de drie gedaanten van existentiële angst. Mensen die om wat voor reden niet de moed hebben om te zijn – hoe zoekend ook – en tegelijkertijd de wanhoop willen vermijden, vluchten in de neurose. Gevolg van dit vluchten is een versmalde kijk op de werkelijkheid en zichzelf die fanatiek wordt verdedigd. Tillich bekritiseert de psychiatrie en psychologie omdat een duidelijk onderscheid tussen existentiële en pathologische angst ontbreekt. Deze wetenschappen hebben de angst geannexeerd en leiden haar eenzijdig terug tot missers in brein en zenuwstelsel of tot onopgeloste intrapsychische conflicten.

Terug naar mijn werkplek. Autisten worden geboren met een gereduceerde kijk op de wereld en zichzelf, omdat het vermogen tot inleving er slechts beperkt is. Hun angst wordt verklaard vanuit hun pathologie en veelal met pillen bestreden. Echter, onder hun pathologische angst schuilt existentiële angst. Sterker nog, juist door de pathologie komt existentiële angst sneller boven tafel. Wat moet je nu met de existentiële angst van deze jongeren? Dat raakt me.

Ik ga er van uit dat pathologische angst het object is van de psychiatrie en psychologie en existentiële angst dat van de zielzorgers. Tegelijkertijd denk ik dat de psychologische of zielzorgelijke functie niet enkel aan de beroepsmatige vertegenwoordiger is gebonden. Met die restricties dat de functies niet door elkaar moeten lopen en dat de vertegenwoordigers elkaar niet moeten trachten te vervangen. Zo zou ik onze jongeren hulpverleners gunnen die op zijn tijd levensgidsen zijn. Want zorg voor de ziel of hulpverlening: Een belangrijk doel van beide is de moed om te zijn.