Hebben christenen nog iets te zeggen?
Na 11 september is immers met kracht de vraag op ons afgekomen: hoe tolerant is Nederland? Wat betekent de titel van de lustrumbundel ‘Tolereren of bekeren’ [1] in een op cultureel en religieus terrein veelkleurige samenleving, nu we geconfronteerd worden met moslimfundamentalisten. Ineens blijken vredelievende burgers ongenuanceerd uit te halen naar hun moslimse medelanders.
Marginalisering
Geen wonder dat in de discussies op het congres in november in Ede de vraag naar de relatie tot de islam voortdurend meespeelde. Overigens was dat niet de uitgangspositie. Het moest gaan over geloven in de toekomst, over de marginalisering van het waarheidsdenken in de 21ste eeuw. De blik was gericht op de situatie waar kerken en christelijke organisaties in een door paars gekleurd klimaat in toenemende mate mee te maken krijgen.
Hebben christenen nog iets te zeggen? Hebben ze, individueel en als kerkelijke gemeenschap nog een gezaghebbende inbreng in een geseculariseerde samenleving? Je kunt die vraag ook anders stellen: hebben ze, gelet op het postmoderne relativisme nog iets te zeggen op grond van de bijbel en hoe dan? En waar christenen beschuldigd worden van een intolerantie, gaat het om de vraag: hebben de aangeklaagden nog iets te zeggen tot hun verdediging?
Aan drie sprekers was gevraagd het congresthema vanuit verschillende hoeken te belichten. Dr. A. Klink, directeur van het wetenschappelijk bureau van het CDA ging in op de maatschappelijke ontwikkelingen in relatie tot de vragen naar tolerantie en waarheid, de taak van de overheid en de individuele verantwoordelijkheid. Aan een vertegenwoordiger van D66, exponent voor de visie van paars was de vraag voorgelegd of het mogelijk is zich in politiek en samenleving te beroepen op normen en waarden die geworteld zijn in absolute waarheden. Het bleek niet eenvoudig om een D66 kamerlid naar Ede te krijgen. Andere afspraken gaan dan op het laatste moment toch voor. Uiteindelijk verscheen achter het spreekgestoelte, het Eerste Kamer-lid, E.H. Schuyer die min of meer onvoorbereid op het thema moest ingaan. Hij deed dat in een persoonlijk getint verhaal dat bij de aanwezigen respect opriep door de eerlijke en nobele wijze waarop hij zijn humanistische standpunt naar voren bracht. Schuyer probeerde nog weer eens duidelijk te maken dat godsdienstige overtuigingen thuis horen in de privé-sfeer, waarbij in een democratische samenleving de wil van de meerderheid publiekelijk bepalend is. Aan mij was de vraag voorgelegd wat het voor christenen betekent om te leven in een relativistische samenleving en of we ons in het publieke debat nog kunnen beroepen op een bijbels geïnspireerde moraal, zonder onszelf buiten het debat te plaatsen.
Het is een complex vraagstuk, dat ook binnen de kring van de CSFR niet eenduidig beantwoord wordt. Een ludieke tolerantie-test gaf als uitkomst dat er onder de aanwezigen leden en oud-leden niet alleen verschillend gedacht wordt, maar ook lang niet altijd consistentie is, als het om verdraagzaamheid gaat. Dat bleek ook uit de forum-discussie – voortreffelijk geleid door prof.dr. S.J. Doorman, filosoof van roomskatholieke huize die de kerk achter zich gelaten heeft, maar zich naar eigen zeggen in het orthodoxe gereformeerde wereldje zeer thuis voelde.
A.A. van Ruler
De jaren door heeft het gedachtegoed van de Utrechtse kerkelijke hoogleraar, A.A. van Ruler, een theocratisch denker in de lijn van Hoedemaker en Haitjema, in de kringen van de C.S.F.R. en de RRQR veel invloed gehad, zoals een blik in oude jaargangen van Wapenveld laat zien. Het is daarom verheugend dat de redactie van de congresbundel een lezing van Van Ruler voor de C.S.F.R. uit 1956 had overgenomen [2].
Maar de tijd heeft niet stil gestaan. Mr. G. Holdijk, wiens sympathie voor het theocratisch denken bij ieder bekend is, komt weliswaar op voor de actualiteit van Van Rulers visie, maar erkent toch, dat zijn denken niet is afgestemd geweest op de golf van secularisatie, zoals die in de jaren ’60 en ’70 heeft doorgezet. ‘Heel zijn theocratisch denken dat al zijn theologiseren doordrenkt, is nog gebaseerd op de veronderstelling dat mensen vanuit geestelijke wortels denken en handelen en dat ze dat zeer bewust doen. De veronderstelling dat ze zoeken naar waarheid, dè waarheid, gaat in ons postmoderne, relativistische klimaat niet meer op’ [3].
Van Ruler is niet los te denken van het na-oorlogse elan dat hem en veel Hervormden bezielde met het oog op de kerstening van de samenleving. De Hervormde kerk wist zich geroepen om als kerk voor het volk overheid en volk aan te spreken op de beloften en geboden van God. Maar als we er op terugkijken dan moeten we zeggen: de droom was er wel, maar met de gestalte bleef het tobben. De wereld bleek weerbarstiger dan velen in hun optimisme dachten. Kerken moeten op de markt concurreren met een vage, algemene religiositeit en zien zich in toenemende mate geconfronteerd met de islam en andere wereldreligies.
Christenen zijn als een minderheid verbannen naar de zijkant van de samenleving. Hun positie wordt door G.D.J. Dingemans raak getypeerd als ‘leven in een religieus Niemandsland’ [4].
Wie zich meent te kunnen beroepen op de waarheid, is in het relativistische klimaat van onze tijd bij voorbaat verdacht en moet rekenen op het verwijt zich een claim aan te matigen die volgens velen nergens op stoelt. Plaats je jezelf in het publieke debat niet bij voorbaat buiten spel? Een beroep op Gods waarheid lijkt zinloos. Wat haalt het uit als je niet verstaan wordt, als men schouderophalend doorloopt en bij zichzelf denkt: hij kan me nog meer vertellen. Je hoeft geen klagerige cultuurpessimist te zijn om toch bij tijd en wijle het gevoel te hebben dat de communicatie van het evangelie met de eigentijdse intelligentia een onmogelijke zaak is.
De eerste christenen
Toch kan het dan geen kwaad eens naar het verleden terug te gaan. De christenen in de eerste eeuwen leefden nog sterker dan wij in een minderheidssituatie, waarbij zij zich te verantwoorden hadden tegenover rationalisten, sceptici en bestrijders van het christelijk geloof. Een van de eerste bestrijders van het christendom was de filosoof Celsus (omstreeks 180 na Chr.). Hij verzette zich tegen een geloof dat in strijd is met de rede. ‘Ieder die tot de christenen komt krijgt te horen: “Geloof eerst dat Hij, die ik u wijs, de Zoon Gods is, ook al is Hij zeer vernederend gebonden en zeer schandelijk gestraft. Geloof het juist daarom des te meer!” Bij alle christelijke sekten liggen slagzinnen als deze voor het grijpen: “Geloof als je gered wilt worden of ga weg.”’ [5]. Het zou vandaag gezegd kunnen zijn. Wij zijn niet de eersten die in aanvaring komen met de spraakmakende meerderheid.
Bij alle verschil in cultuursituatie tussen toen en vandaag doen we er goed aan in de leer te gaan bij de vroeg-christelijke kerk. Zij hebben in de plurale maatschappij van hun tijd op de markt van het publieke leven gestaan met de belijdenis dat Jezus de Heer der wereld is. Deze belijdenis impliceert dat de christelijke gemeente zich niet tevreden kan stellen met een plekje in de privé-sector. Niet uit de een of andere vorm van machtsdenken – al kan zelfonderzoek op dit punt geen kwaad –, maar vanwege deze Kuriosbelijdenis.
Christus is de Waarheid
Alleen in dat licht valt er op een goede manier over de waarheid te spreken [6]. Christus zelf is de Waarheid in eigen Persoon. Niet het christendom, niet het dogma van de kerk, maar Hij zelf. Wij leren Hem kennen vanuit de Schrift, vanuit het getuigenis van hen die door de Geest in allerlei situaties doorgaven wat zij gehoord en gezien hebben. Daarom spreken we over de bijbel als over het Woord der waarheid. Een steriel intellectualisme onderkent niet dat de Waarheid een Persoon is die met mij in contact treedt. Een personalistische belevingscultuur miskent de betekenis van het belijdend spreken en de theologische doordenking. De dogmenvorming in de Vroege Kerk is ten diepste niet anders dan verheldering en verdieping van het belijden dat Jezus Heer is ten overstaan van de vigerende cultuur, jodendom en hellenisme. Maar altijd weer gaat het om het ene brandpunt, Jezus Christus, Heer der wereld.
We kunnen er niet omheen en moeten dat ook maar ronduit uitspreken: het bijbels waarheidsdenken heeft iets intolerants [7]. Toch is het wel zaak hoe we hier het woord ‘intolerantie’ opvatten. Dat Christus de Waarheid is betekent dat deze Waarheid ons vrij maakt, in de dienst van de liefde stelt. De intolerantie van Gods waarheid is daarom de intolerantie van het heil en moet onderscheiden worden van de intolerantie van de groep, waarin het eigen gelijk de boventoon voert en de ander niet serieus genomen wordt [8]. Moeten we niet eerlijk erkennen dat veel verzet tegen christelijke aanspraken voortkomt uit ergernis en afkeer van dit groepsdenken. De felste bestrijders van een christelijke moraal zijn dan ook ex-gereformeerden of hun nazaten, die stuk gelopen zijn op een zelfgenoegzaam en geborneerd antithese-schema. Dat geeft te denken.
Leven uit de bevrijdende waarheid van het evangelie voert ons op de weg van de gerechtigheid, waarbij leugen, corruptie, machtswellust en geweld, waardoor mensen kapot gaan, of dat nu economisch geweld of seksueel geweld is, ontmaskerd wordt. De intolerantie van het heil heeft als keerzijde de verdraagzaamheid in liefde die het goede voor mensen zoekt, wars is van fundamentalistisch fanatisme in een liefde die alles verdraagt en alles hoopt.
Waarheid als voorwaarde voor tolerantie
Een plurale samenleving kan in het debat rondom normen en waarden, in het zoeken naar een morele consensus om de waarheidsvraag niet heen. Altijd weer zal in het debat over de moraal of de toekomst van de samenleving waarheid op waarheid botsen. Een democratische samenleving is geen neutraal speelveld. Als alle opinies even waar zijn, dan is het publieke gesprek dood en heeft een respectloos cynisme het laatste woord. Echte communicatie is gebaat bij de stem van het profetisch protest, de kritiek, de ontmaskering van alles wat de humaniteit aantast en het onrecht in de kaart speelt. Een christen kan daar zijn overtuiging nooit buiten houden, net zo min als een Moslim, een humanist of een agnost?
Zet je dan toch de poort niet open voor een intolerante praktijk, waarin de keuzevrijheid sneuvelt, de dwang regeert en niet zelden het geweld toeslaat. Volgens Paul Cliteur sluiten waarheidsaanspraken immers tolerantie uit. Op het congres merkte dr. Klink contra Cliteur terecht op, dat juist een hechte overtuiging voorwaarde is voor tolerantie. ‘De geschiedenis van het christendom’, zo voegde Klink er aan toe, ‘kent gitzwarte pagina’s met brandstapels, kruistochten en onverdraagzaamheid. Maar ik zie die als afwijkingen van de hoofdboodschap van het evangelie, dat namelijk in essentie tot verdraagzaamheid en tolerantie oproept.’
Het is dan wel de toon die de muziek maakt. Hij die de Waarheid is, is de gekruisigde Kurios. Waar we dat vergeten komt er in ons spreken over theocratie en profetie een valse toon en gebeuren er ongelukken.
Het evangelie van Jezus Christus, onze Heer, biedt onze gefragmentariseerde en pluralistische samenleving een nieuw perspectief van eenheid en samenhang. Waarom zouden we dat in het maatschappelijk debat niet in mogen brengen? Mits we niet vergeten dat de kruisbalk dwars over dit belijdend spreken heen ligt. Met drs. N. Tramper zeg ik: de roeping van de gemeente in een plurale wereld bestaat uit verdragen (de tolerantia crucis) en gemeenschap stichten in de vrijheid van de liefde die alles gelooft en alles hoopt [9].
De Heilige Geest
Het gereformeerde belijden is er altijd diep van doordrongen geweest dat het de Heilige Geest is die ons in alle waarheid leidt. In het verstaan en het vertolken van de Schriften, in de bezinning op de betekenis van het evangelie, de vorming van confessie en dogma zijn we op de leiding van deze Geest aangewezen. En deze Geest plaatst ons in een gemeenschap. Ons verstaan van de waarheid is gebrekkig en fragmentarisch en dikwijls onderhevig aan eenzijdigheden. We hebben elkaar nodig om de dimensies van de waarheid te verstaan. Als christenen en kerken zijn we evenzeer als onze geseculariseerde tijdgenoten behept met het virus van het pluralisme dat zegt: ieder zijn waarheid. Maar waarheid zonder eenheid kan nooit waarheid zijn. Het existentieel verstaan van de waarheid in de ontmoeting met Christus betekent dat we nooit moeten menen de waarheid in pacht te hebben als een trofee die we vol trots kunnen meevoeren.
Dat is ook van toepassing in de communicatie met andersdenkenden en andersgelovenden, hun opvattingen en visies. Waarom is tolerantie voor een christen ‘geen zaak van concessie, maar van confessie’ (A.A. van Ruler)?
Dat vloeit voort uit de overtuiging dat het verstaan van en het leven uit Gods heilzame waarheid geen vrucht van eigen akker is, maar gave van God die door zijn Geest mijn verstand verlicht, mijn hart opent voor de bevrijdende waarheid van het evangelie, zodat ik de waarheid ga beamen en bijvallen.
Het besef dat ik ingewonnen moet worden voor de waarheid schept een brede mildheid, waarin ik elk mens in zijn anderszijn respecteer en naar hem omzie als een schepsel van God. Een versteende gereformeerde leerstelligheid daarentegen leidt tot waarheidskramp, onverdraagzaamheid en fanatisme.
Dit pneumatologisch aspect is ook van betekenis voor de omgang met de wet in het publieke leven. Ethische of politieke visies die christenen uit de bijbel afleiden zijn feilbare pogingen in de worsteling om de waarheid te verstaan. Ons verstaan is altijd ten dele. Een ongenuanceerd beroep op ‘de bijbel zegt’ is irritant en wekt de indruk dat orthodoxe christenen een stelletje betweters zijn.
Daar komt bij dat juist als Heer van de wereld Christus niet opgesloten kan worden in een kerk of confessie. In Hem hebben alle dingen hun bestand. De actieradius van de Geest is wijd. Er is ook waarheid ‘extra muros ecclesiae’. Wij hebben Goddank met onze medemensen een heel stuk moraal gemeen. We hebben niet het patent op de kennis van goed en kwaad. Er valt te leren van de wijsheid die we tegenkomen op de Areopagus van het moderne leven. Dat betekent dat we in het publieke debat, maar ook in de vormgeving van de samenleving bondgenoten mogen zoeken en vinden in mensen die uit andere bronnen putten. Dat zal altijd een kritisch bevragen van elkaar inhouden. Maar dat moeten we niet schuwen. Uitkomen voor Gods waarheid ontslaat ons niet van het overleg, de argumentatie en de rekenschap.
Pleidooi voor verinnerlijking
Op het C.S.F.R.-congres heeft Klink met een verwijzing naar de bergrede, gepleit voor een verinnerlijking van de ethiek, waarbij niet het uiterlijk gedrag, maar de drijfveren van het hart voorop staan. Ik kan dat met hem meevoelen. De Geest schrijft de geboden van God op de tafels van ons hart (Jer. 31:34). De vraag is dan wel hoe je voorkomt dat je in een gezindheidsethiek terecht komt, waarbij het concrete handelen in de mist verdwijnt. Vanuit het hart zijn de uitgangen van het leven.
Verinnerlijking betekent inderdaad dat de overheid zeer terughoudend moet zijn op het punt van het dwingen van de gewetens. Niettemin is de overheid geroepen te handelen en kan ook op ethisch terrein niet toegegeven worden aan een oeverloze tolerantie. Dat zou van de samenleving een jungle maken, waarbij het recht van de sterkste heerst. Tolerantie kent grenzen. Daarom stelt de overheid regels en legt sancties op als burgers de wet overtreden.
Maar waar komen de achterliggende normen en waarden vandaan? Christenen wijzen dan terecht op het appèl, de Weisung die er uitgaat van de Thora, Gods goede gebod. Betekent dat dan toch een theocratisch politiek programma? Ik heb daar mijn grote aarzelingen bij. Theocratisch leven is leven door de Geest die mensen inwint voor Gods wet, zodat ze van harte en uit liefde naar Gods wil begeren te leven. Een theocratisch ethos kun je daarom niet bij meerderheid van stemmen opleggen. Is een theocratische partijpolitiek in een plurale democratische samenleving geen contradictio in terminis? Over die vragen zullen we juist binnen de gereformeerde gezindte met elkaar moeten doorpraten. Het congres heeft op dat punt de discussie niet verder geholpen.
De vraag naar grond en grens van de tolerantie komt in deze jaren met des te meer klem op ons af, nu we niet alleen te maken hebben met een postmodern relativisme, maar ook met de waarheidsclaim van de islam, in godsdiensthistorisch opzicht een theocratische post-christelijke religie. Moslims stellen kritische vragen aan het adres van een hedonistische en geestelijk ontwortelde cultuur, waar tolerantie omgeslagen is in permissiviteit. Omgekeerd staan we voor de vraag of het fanatieke islamfundamentalisme een uitwas is of ergens te maken heeft met de kern van deze religie.
Ineens ontdekt ook liberaal Nederland dat in het postmoderne donker niet alle katjes even grauw zijn. Het gelijkheidsdenken, waarbij in naam van vrijheid en gelijkheid waarheid en waarden gerelativeerd werden, heeft na 11 september een fikse deuk opgelopen. ‘Er is behoefte aan een houvast, die het waardenrelativisme niet vermag te geven’ schreef de historicus Van der Dunk in de NRC van 29 november [10].
De Verlichting als bron?
Waar zoeken we dit houvast? En welke bronnen boren we aan? Waar is de islam mee gediend? Velen wijzen dan naar de Verlichtingsidealen als heilzaam en bevrijdend voor de islamitische wereld. Want Verlichting betekent: scheiding van kerk en staat, erkenning van de rechten van de mens, bevrijding van dwang, godsdienstvrijheid. ‘Gun ons een Voltaire’ schrijft de politicologe Ayaan Hirsi Ali in een artikel, waarin zij er op wijst dat de islam niet door een proces van Verlichting is heengegaan en dat islamitische samenlevingen nog met dezelfde problemen worstelen als het christendom voor het proces van de Aufklärung. Kennismaking met de rede zou de geest van de individuele moslim bevrijden van het juk van het hiernamaals, de voortdurende schuldgevoelens en de verleiding van het fundamentalisme [11].
Het roept bij mij toch een probleem op. Niet dat ik de betekenis van de Verlichting voor de cultuur wil ontkennen. We moeten eerlijk erkennen dat na de vreselijke godsdienstoorlogen van de 16e en 17e eeuw er onder invloed van het denken van Locke en anderen ruimte komt voor vrijheid van geloof en geweten, democratische rechten en het christelijke Westen de aansporingen van het evangelie politiek gaat vertalen.
Maar mijn probleem is de ambivalentie van de Verlichting en de moderniteit. Het geloof in de menselijke rede betekent ook het vooruitgangsgeloof, dat weer de motor vormt van het Westers expansionisme met alle ellendige gevolgen juist voor de zwakken en de armen in de wereld.
En de scheiding van kerk en staat, het terechte verzet tegen fundamentalisme en fanatisme is in vele gevallen uitgelopen op een secularisatieproces waarbij evangelie en christelijk geloof – toch een wezenlijke component in de ontwikkeling van de Westerse cultuur – uit het vizier verdwenen.
Ik heb daarom mijn aarzelingen of Voltaire en de Verlichting echt de oplossing betekenen voor de islamitische wereld. Sterker nog, ik vrees dat ze van de regen in de drup terecht komen. Een pasklare oplossing heb ik niet voorhanden. Ik meen wel dat juist zij die weten van de betekenis van het evangelie voor vrijheid en verdraagzaamheid in het publieke discours de dialoog met moslims van hieruit moeten zoeken. Helaas is met name het orthodoxe volksdeel er huiverig voor. En dat begrijp ik wel, omdat pleidooien voor een dialoog nog al eens verbonden worden met pleidooien voor gezamenlijke vieringen en gebedsdiensten en de suggestie gewekt wordt dat het om een soort grootste gemene deler van religieuze overtuigingen gaat.
Maar de dialoog kan ook in dienst staan van de verheldering en het begrip met het oog op de leefbaarheid van de samenleving. Waar moslims ons aanspreken op eerbied voor Gods wetten, zullen we in eerlijke zelfkritiek de vraag moeten toelaten of we niet meegewerkt hebben aan een levensstijl waarin niet de rechten van de Here God maar de rechten van de rijken en de machtigen de boventoon voeren. Omgekeerd zullen we in deze ontmoeting mogen laten zien dat het evangelie van Gods liefde een kracht is voor mens en samenleving.
Een sprekende kerk?
Is dat alleen een taak van de christen als individu in zijn of haar leefomgeving, in organisaties en instellingen? Heeft de kerk als instituut ook te spreken? Hervormden kennen op dat punt sinds 1951 een rijke traditie. Het heeft me zelf altijd aangesproken. Terwille van het heil en de humaniteit, ter wille ook van de slachtoffers in onze samenleving zal de kerk, wetend dat Gods goede geboden heilzaam zijn voor elk mens, niet mogen zwijgen.
Maar tegelijk overvalt me verlegenheid. Kan een kerk, die tot op het bot verdeeld is nog met gezag spreken? Is de culturele bedding voor de hervormde traditie van een sprekende synode niet verdwenen? Ik denk dat de kerk als instituut voor alles tot taak heeft haar leden toe te rusten voor het publieke discours op de Areopagus van het moderne leven. We missen een goede, eigentijdse apologetiek. Ik voeg er aan toe, dat zo’n apologetisch gesprek gedragen dient te worden door een herkenbare christelijke levensstijl, die zonder te vervallen in een onvruchtbaar cultuurpessimisme of benepen moralisme, kritisch staat in de huidige cultuur en weet te onderscheiden waar het op aan komt. Wij bewijzen de waarheid een slechte dienst door ons vast te klampen aan allerlei ‘waarheden’ die we als identiteitskenmerken hoog houden.
Tenslotte: leidt dit pleidooi voor zulk een getuigend leven en handelen, een spreken vanuit de Waarheid er toch niet toe dat je weggehoond kunt worden? Mijn antwoord is: het is best mogelijk. Maar we moeten daar niet bij voorbaat van uitgaan en op zielige wijze onszelf een martelaarshoed opzetten. Wij zullen ook het vermaan van de Schrift ter harte moeten nemen dat we door onze slordige manier van leven de ander geen aanstoot tot laster geven.
Wij geloven en belijden dat aan Jezus Christus de toekomst behoort. Dat eschatologisch perspectief vormt de sterkste stimulans om op onze post te blijven. Onze roeping staat in het teken van de hoop op Gods komende Koninkrijk.
- R. Kuiper e.a., Tolereren of bekeren. Naar een christelijke visie op verdraagzaamheid, Zoetermeer 2001.
- ‘Theocratie en tolerantie’, in a.w., 78-85.
- G. Holdijk, ‘Theocratische tolerantie in een democratische intolerantie’ in a.w., 95.
- G.D.J. Dingemans, De stem van de Roepende. Pneumatheologie, Kampen 2000, 85.
- Geciteerd door W. den Boer, Tussen kade en schip, Den Haag 1957, 252.
- Zie over waarheid naast de artikelen van Kuiper en Rouvoet uit de congresbundel H. Jonker, Theologische Praxis, Nijkerk 1983, 85vv.
- Zie o.a. de oerbelijdenis van Israël in Deut. 6:4 en de paulinische uitspraak in Filp. 2:9-11.
- Ik ontleen dit onderscheid aan G. van Leeuwen, Om mens te zijn, Antwerpen-Amsterdam 1974, 42vv.
- N.M. Tramper, ‘Verdraagzaamheid als navolging van Christus. Grond en grens van de verdraagzaamheid volgens Filippenzen 2’ in a.w., 156vv.
- ‘Tolerantie gaat samen met geloof in westerse superioriteit’.
- Trouw van 24 november 2001