Wapenveldkroniek

Een paar jaar geleden zat ik op dezelfde locatie als Mohammed B., de moordenaar van Theo van Gogh. Dat zat zo. De gemeente waar ik 's morgens kerk, zat in een scholengemeenschap in Amsterdam-West. Op zondag zat de gemeente er en door de week dus de school en, zo bleek achteraf, Mohammed B. Op een gegeven moment ging het in die buurt niet meer; te crimineel en gevaarlijk. Het was ook zeer vervreemdend, een groep christenen die in een Moslimwijk naar de kerk ging. Want waar je ook rondkeek in deze grauwe buurt, je zag slechts mensen van allochtone herkomst. Autochtone mensen parkeerden slechts hun auto, loofden en prezen God, en vertrokken weer.

De verse herinneringen kwamen weer bij me boven na het lezen van het boek Onzichtbare ouders van VN journaliste Margalith Kleijwegt. Ze trok een jaar op met leerlingen van een VMBO school in Amsterdam-West. Die school heet Calvijn (!). Het is een prachtig journalistiek geschreven verhaal, in de beste traditie van Vrij Nederland, maar tegelijkertijd inhoudelijk onthutsend. De allochtone jeugd (andere jeugd is er niet) in Amsterdam-West (als metafoor voor andere wijken in Nederland) is razend snel aan het radicaliseren en wel in twee richtingen: criminaliteit en moslimradicalisme. Ouders hebben geen enkele zeggenschap meer over hun zonen van 14 jaar en ouder, de reguliere hulpverlening faalt, de politie komt niet graag in de wijk en de enigen die nog een beetje kontakt met de jongeren en hun ouders hebben, zijn de (blanke) leerkrachten van Calvijn. Het anti-semitisme en de anti-westerse sentimenten groeien en bloeien, en de ontwikkeling gaat, door niemand gestuit, gewoon door.

Islam

Ik denk dat de beschrijving van Kleijwegt de realiteit is in veel moslimwijken in Nederland, waarbij jongens veel sterker radicaliseren dan meisjes. Om dat te beproeven nodigde ik een aantal weken geleden vijf hoog opgeleide en gehoofddoekte jonge moslimvrouwen uit in een van mijn programma’s. Volgens Marcouch van de Marokkaanse Moskeën, een unieke gebeurtenis op de Nederlandse televisie. Het waren ‘meiden’ zoals ze zichzelf noemden (tussen de 19 en 25 jaar oud) die allen sterk betrokken waren op Nederland, ze deden dan ook allemaal vormen van vrijwilligerswerk. Wat opviel? De enorme zelfbewustheid, gevoed door een sterke overtuiging vanuit de Islam. Geloof was voor hen iets wat hun leven vorm en inhoud gaf, waar ze troost en moed uit haalden. God (Allah) was iedere dag in hun leven aanwezig, en ze wilden hem graag hun hele leven dienen. Daartoe wilden ze zich ook veel ontzeggen. Wat mij opviel, was dat ze tot in de woordkeus toe dezelfde taal gebruikten als overtuigde jonge christenen, alleen de inspiratie bron was, kennelijk, een andere.

Spannend werd het, toen ik mijn geloof beleed. Als door een wesp gestoken veerden ze op: ‘maar u gelooft dat God een Zoon heeft? Dat kan toch niet. Was hij getrouwd? Wie was de vrouw dan?’ Ze wilden het uit beleefdheid niet zeggen, maar ze vonden me godslasterlijk.

Ik heb veel over dit gesprek nagedacht, omdat ik juist daarvoor het nieuwe beleidsplan van de van stichting Evangelie en Moslims had gelezen. In dat overigens voortreffelijke verhaal vielen me twee zaken op. In de eerste plaats blijkt dat veel christenen, in gesprek met de Islam, enorme moeite hebben om te verwoorden wat ze zelf geloven. Soms waren de

vanzelfsprekendheden (uit hun jeugd) kennelijk zo groot, dat men zich voor het eerst ging afvragen of men het zelf allemaal wel geloofde. En in de tweede plaats is er een tendens onder, vooral jonge christenen, om de Islam ook maar te zien als een heilsweg tot God. Men komt zo onder de indruk van de oprechtheid en diepgang van het geloof van jonge moslims waarmee men in gesprek is, dat het feit dat deze overtuigde gelovigen wel eens op een dwaalweg zouden kunnen lopen iets is wat in ieder geval emotioneel niet te dragen is.

In alle eerlijkheid kan ik me dat gevoel heel goed voorstellen. Ik had het zelf ook na het gesprek met die 5 betrokken ‘moslimmeiden’.

Daarom is een dialoog met de Islam, althans met gewone gelovigen, nuttig en noodzakelijk, maar het vergt erg veel van christenen. Zeker als je niet al te vast in je schoenen staat. Is het daarom verwonderlijk dat in Nederland (veel) meer christenen moslim worden, dan andersom? De stichting Evangelie en Moslims vervult ondertussen een belangrijke taak in het toerusten van christenen op de nieuwe verhoudingen in de maatschappij. Het lijkt mij dat iedere christelijke gemeente van welke snit dan ook, in ieder geval een seizoen lang, de medewerkers van deze club, in een serie avonden moet uitnodigen.

Zelf heb ik geoefend, met anderen, hoe je nu bijbels-verantwoord en communicatief aan anderen uitlegt dat God een Zoon heeft, maar dat dit heel iets anders is dan een ‘één-ouder-gezin’ in de hemel. Ik weet wel, je moet niet gaan discussiëren met moslims over leerstellige aangelegenheden, maar als de ander dat nu wel wil, kom je er niet onderuit. Dr. Gijsbert van de Brink heeft onlangs een poging in het Nederlands Dagblad gedaan en dr. Arie Baars promoveerde op het onderwerp bij Calvijn (Om Gods verhevenheid en zijn nabijheid), maar we zijn er nog lang niet. Onlangs reed ik op de A6 naar het Noorden en in de polder zag ik een groot bord met de tekst ‘Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven’. Wat moeten al die moslims denken die dagelijks over de A6 rijden? Heeft God dan toch een Zoon?

Om dan maar niet te zwijgen over de vraag of de Islam intrinsiek gewelddadig is. Met name het dagblad Trouw werpt regelmatig deze vraag op. In het nummer van 16 april ging dr. Sam Janse maar weer eens de discussie aan. En zijn conclusie was glashelder: ‘Ik geloof dat de conclusie onontkoombaar is’.

Gebruik van geweld ter verwezenlijking van religieuze doelen is diep in de bodem van de islam verankerd. Islamitische theologen zullen dit geen leuke conclusie vinden. De meeste christelijke theologen in ons land trouwens ook niet (...). Veel christenen scheppen in de dialoog een islam naar hun eigen religieuze beeld en gelijkenis: vriendelijk, pretentieloos, ongevaarlijk, relativistisch en voeren met deze islam een plezierig ‘gesprek’. Janse zal gelijk hebben, maar is er een alternatief voor het voeren van ‘plezierige’ gesprekken? In Kerk en Theologie was dr. Arjan Plaisier met dezelfde vragen bezig en ds. Jan Maasland vond ze belangrijk genoeg om zijn artikel gedeeltelijk in De Waarheidsvriend (28 april) over te nemen.Is Islam ook heilsweg tot God? Plaisier ziet in de Islam dezelfde gevaren als Janse en ziet ook, net als Evangelie en Moslims dat de Islam de Kerk op haar bestaansrecht aan het bevragen is. ‘Wanneer deze uitdaging niet wordt verstaan en wordt bezworen, bijvoorbeeld door eenzijdig op het tamboer te slaan van dialoog, respect en openheid, zal op de winterslaap van de kerk snel de dood volgen.’ Ook nu weer zeg ik: ‘akkoord’. Maar hoe dan? Hoe lossen we spanning op tussen op abstractieniveau constateren dat de Islam intrinsiek gewelddadig is en tegelijkertijd met individuele Moslims een hartelijke relatie aangaan, zozeer zelfs, dat ze erg mee blijken te vallen, zoals studenten van de CHE onlangs moesten constateren, met als mogelijke onuitgesproken gevolgtrekking dat ze zo authentiek geloven, dat het toch niet onmogelijk zou zijn dat ze zich ook op een heilsweg bevinden.

Verlichting

Wacht maar, als de Islam eenmaal door de Verlichting heen is gegaan, zal het allemaal wel meevallen met ze. Immers, na de Verlichting vallen christenen ook wel mee, en hebben ze de verworvenheden van de moderniteit, (verlaat dat wel), ook geaccepteerd.Deze geluiden hoor je veel om je heen. En daarom is het goed dat uit onverdachte hoek een waarschuwing tegen de verworvenheden van de Verlichting (en Romantiek) is gekomen. Professor Andreas Kinneging schreef zijn vuistdikke Geografie van goed en kwaad en bundelde aldus zijn verspreid gepubliceerde essays. Inmiddels hebben alle kwaliteitskranten en weekbladen ruim aandacht aan dit boek besteed, dat ga ik niet over doen, maar een korte biografische notitie raakte me wel. Kinneging schrijft hoe hij in zijn jeugd afstand nam van het christelijke (Rooms-katholieke) geloof. Maar alles veranderde. Hij noemt zijn boek zelfs het boek van een bekeerling. Bekeerd tot het denken van Augustinus en Thomas van Aquino, die de conditione humaine tot op het diepst hebben gepeild vanwege hun visie op de zonde, en via deze denkers kwam hij bij de Bijbel. En sindsdien zijn de Bijbel en sommige klassieke

denkers zijn geestelijke bronnen. Helaas: ‘Ik kan mezelf nog altijd geen christen noemen, zeker geen orthodox christen. Maar een liefhebber van het christendom ben ik wel geworden. De bijbelse traditie is een onmisbare bron van wijsheid, waar een ieder zijn voordeel mee kan doen, zelfs de meest verstokte atheïst.’

Het begrip ‘Verlichting’ kwam ik in een heel ander verband, op een andere plaats in een opmerkelijke context tegen. Soteria, kwartaalblad voor evangelische theologische bezinning besteedde een nummer aan de ‘dienst der genezing’ (1, 2005). In dat nummer staat een artikel van de bekende psychiater drs. Rien Schoonhoven. Steeds meer komt hij er achter dat, in een situatie van ziekte en ellende, je beter de middelen kunt gebruiken dan iets anders. Hij schrijft: ‘Meer dan ooit drong het tot me door, dat het gebruik van middelen beter helpt dan het bidden om wonderen’. Vervolgens brengt hij zijn ervaring op een theologische noemer: ‘Ik denk in toenemende mate – tot mijn schrik – te ontdekken, dat God in het algemeen niet direct ingrijpt in onze werkelijkheid, ook niet op het gelovig gebed’. Nu zullen talloze christenen deze ervaring hebben, omdat doorgaans zieken niet door een wonder worden genezen, maar Schoonhoven is bereid daar verregaande theologische consequenties uit te trekken. Hij vervolgt dan ook: ‘Voor genezing van stoornissen op lichamelijk en psychisch gebied ben ik meer gaan verwachten van de geneeskunde/psychologie en minder van het gebed. De ontwikkeling na de Verlichting waardeer ik dus niet alleen negatief, zoals velen, maar ook positief.’ Schoonhoven brengt onder woorden, wat natuurlijk al decennia praktijk is onder christenen, dat is niet nieuw. Wanneer we iets mankeren gaan we naar de dokter, en wanneer het ernstig is, zijn we blij dat er een ziekenhuis in de buurt is. De richting van het gebed verschuift dan van bidden om een wonder, naar het bidden om de zegening van de middelen die ingezet worden, en later, als die middelen niet helpen, om een einde zonder pijn en benauwdheid (Bonhoeffer!).

Wie bekend is met de ‘lijst van zieken’ die op de zondagochtend in de gemeente wordt voorgelezen, waarbij voor iedere zieke om een wonder wordt gebeden, zonder dat er van wordt uitgegaan, dat dit wonder zich ook metterdaad zal voltrekken, zal met de psychiater meevoelen. Maar Schoonhoven gaat een stap verder, wanneer hij zich afvraagt of God überhaupt wel ingrijpt in onze werkelijkheid. Ook dat is een begrijpelijke vraag, die na Auschwitz, als metafoor voor het ultieme kwaad, en eigenlijk al sinds de aardbeving in Lissabon, in de theologie met terugkerende regelmaat gethematiseerd is. Rond de tsunami hadden veel christenen het moeilijk, maar de vragen zijn al bij Augustinus en Luther te vinden.Hoe is God in onze werkelijkheid? Ondertussen wordt de verwarring op het grondvlak van orthodox christelijk Nederland steeds groter nu, al dan niet uit het buitenland verschijnende, predikanten/genezers pretenderen, dat God wel degelijk op ieder moment in de bestaande werkelijkheid ingrijpt. Overigens, wellicht ten overvloede belijdt de kerk dat in het begrippenpaar ‘schepping en onderhouding’ ook. Maar ik vind dat Schoonhoven serieuze vragen op tafel heeft gelegd, die natuurlijk al lang onder het ‘gewone’ kerkvolk en predikanten/voorgangers leven. Maar wie durft het hardop te zeggen?

Gods leiding

Nu we het toch over de leiding van God hebben. De afgelopen weken is er zeer lovend geschreven over het nieuwe boek Vijf dagen in Londen, mei 1940 van de bekende Britse historicus John Lukacs. Hij betoogt met een keur van argumenten en na uitvoerig bronnenonderzoek, dat het Westen de oorlog tegen Hitler heeft gewonnen tussen 24 en 28 mei 1940. Toen lukte het Churchill namelijk, tegen de verwachting in en tegen de gevestigde machten in Engeland, onder leiding van Lord Halifax, om Duitsland de totale oorlog te verklaren. Niet Stalingrad, niet de Invasie, maar Londen mei 1940 is bepalend geweest voor de uitkomst van de oorlog. En dit gebeurde zegt Lukacs (en dat las ik in niet een recensie) door Gods wil, waarin Churchill een werktuig in Zijn hand was. Dus toch een ingrijpen van God in de bestaande werkelijkheid?

Wie er al zijn hele leven op zit te wachten is schrijver Jan Siebelink. Inmiddels is er al veel over deze religieuze best-seller geschreven. Op andere plaatsen heb ik verteld hoe dit boek me tot mijn vezels geraakt heeft. Maar ondertussen wacht Jan Siebelink nog steeds op een religieuze ervaring zoals zijn vader heeft gehad (en die hij op een intense wijze in Knielen op een bed violen beschrijft. Opvallend is overigens dat de vader van Jan ( in het boek Hans Sievez) zelfs na dit onmiddellijke ingrijpen van God niet tot zekerheid komt. En daarom vreest Jan Siebelink nog altijd met grote vreze voor de hel. Waar blijft het onmiddellijke ingrijpen van God in zijn leven? Na een paar diepe gesprekken met Siebelink ben ik van mening dat hij er niet mee koketteert, maar dat er een diepe onderlaag van ernst in deze vraag zit.

Is het Freek de Jonge ook ernst? In de nieuwe interviewbundel van Frenk van der Linden (met als titel Laten we eerlijk zijn) lees ik: ‘Je krijgt genade of je krijgt het niet. Ik heb nooit een brandende braambos of een andere manifestatie van God gezien. Naar zo’n openbaring heb ik wel verlangd. En nog. Ik mis God. Had hij zich maar aan mij getoond, dan was ik over mijn rationaliteit heen gestapt. Nu... kan ik dat eenvoudig niet’. Ook Freek wacht (in ernst?) op het ingrijpen van God, zoals ook bijvoorbeeld Boris Dittrich toen hij in Bethlehem zijn hart voor God opende, maar er niets gebeurde. Natuurlijk, er zijn allerlei kanttekeningen bij deze ontboezemingen te plaatsen, maar dit type verhalen blijft me bezig houden. Want je krijgt het of je krijgt het niet, althans, zo lijkt het voor het oog der wereldlingen (en van veel kerkmensen.)

Wie wel over zijn eigen rationaliteit is heengestapt is een andere schrijver: Willem Jan Otten. Hij kreeg de Libris literatuur prijs voor Specht en Zoon, een door en door religieus werk, en men verbaast zich erover dat dit tegenwoordig allemaal weer kan. Op televisie sprak hij een aantal keren vrijmoedig over zijn geloof, zonder dat hem de politiek correcte maat werd genomen. Hij heeft dus het Rooms-Katholieke geloof omhelsd. Anders gezegd: God heeft hem naar de Kerk geleid, zoals hij zelf gelooft. Aangeraakt op de begrafenis van Frans Kellendonk en verdiept tijdens de beleving van de kruisstatie in zijn kerk te Naarden. En nu is zijn grootste angst dat hij het allemaal droomt en dat zijn gelovig-worden toch niet waar blijkt te zijn; en dat kan niet, want hij wil het geloof nooit meer kwijt. Kennelijk leidt God ook naar de Rooms-Katholieke kerk, en dat terwijl volgens het hoofdcommentaar van het Reformatorisch Dagblad, de paus een manifestatie van de anti-christ is. Als dat zo zou zijn, zou God Willem Jan Otten niet naar de RK kerk hebben geleid, maar zijn de bekering en het geloof van Otten dan inbeelding? Rutger Kopland schreef dat in een brief aan Siebelink. Hij zou zijn vader via een gericht toegediend pilletje zo genezen kunnen hebben, want zijn diepe religieuze existentiële moment was simpelweg psychiatrisch te verklaren.

Oude Testament

Tenslotte viel me een uitspraak op van drs. Wim Dekker op in CV Koers (mei 2005). In kritiek op de evangelische beweging, zegt hij: ‘Maar het meeste uit die hoek vind ik tijdloos en vooral op de ziel gericht, eenzijdig nieuwtestamentisch met veronachtzaming van het Oude Testament’. Nu zal Dekker zijn opmerkingen bewust uitdagend geformuleerd hebben, maar toch. Wat is eenzijdig nieuwtestamentisch? Kan een preek te eenzijdig nieuwtestamentisch zijn? En hoezo teveel op de ziel gericht? Gaat het ook in de reformatorische prediking, zeker in de rechterflank niet juist om eeuwige rampzaligheid en eeuwige zaligheid? Gaat het niet om het redden van mensen (zielen) van het eeuwig verderf, in de bediening der verzoening? Dekker lijkt hier het Oude Testament nodig te hebben, omdat het in Oude Testament, los van een losse tekst, niet gaat om eeuwige zaken, maar slechts om het tijdelijke hier en nu. Maar weten wij, die in de nieuwtestamentische periode leven, niet beter? Modern gezegd: met de persoon en het werk van Christus heeft zich een paradigma wisseling voltrokken, die zo beslissend is, dat het Oude Testament niet op deze manier als correctiefactor van of als noodzakelijke aanvulling op het Nieuwe Testament kan gelezen worden. Ondertussen heeft de kerk al 2000 jaar geworsteld met de vraag hoe het Oude Testament in de nieuwtestamentische periode gelezen en verstaan moet worden, dus de vragen zijn niet nieuw. Iedere fase in de cultuur levert in deze context ook weer nieuwe vragen op. (Zie ook het instructieve boek van dr. Rein Bos, Wij hebben gehoord dat God met u is). In de komende jaren zal de Islam de christenen voor uitdagende vragen richting het verstaan van het Oude Testament stellen en daarmee is dit verhaal rond.

Andries Knevel (1952) studeerde theologie en is sinds 1978 werkzaam bij de EO, op dit moment als lid van de directie en TV-presentator.