Christelijke ironie (4)

Hamann en zijn ‘Sokratische Denkwürdigkeiten’
Johann Georg Hamann is misschien wel de meest raadselachtige gestalte van de 18e eeuw. Als er ooit een ironicus in vlees en bloed geleefd heeft, dan is hij het wel. Of moet hij deze erepalm delen met Socrates? Daar zou hij niet ongelukkig mee geweest zijn. Het eerst boekje waarmee hij zijn loopbaan als schrijver opent heet 'Sokratische Denkwürdigkeiten'.

Hamann

Hamann (1730-1788) leefde in de eeuw van de Verlichting, de 18e eeuw. Als kind van de Verlichting was hij een enthousiast bewonderaar van haar idealen. Op een mislukte handelsreis naar Londen, en vastgelopen in zijn Verlichtingsijver, ontdekte hij de bijbel en las deze met hart en ziel. Als christen keerde hij terug naar Koningsbergen. Om de kost te verdienen werkte hij bij een douanekantoor, waar hij ten behoeve van de belastingdienst stukken van het Duits in het Frans vertaalt. Deze man, die met zijn vrouw Anna Regina Schumacher in een ‘Gewissensehe’ leefde (we zouden nu zeggen: een duurzame vorm van samenwonen) stond in contact met de grote geesten van zijn tijd. Hij correspondeert onder andere met figuren als Kant, Herder, Jacobi, Mendelssohn. Hij werd alom bewonderd, bestreden en misverstaan. Na zijn dood is hij al gauw vergeten. In 1850 werd zijn grafmonument gevonden in een aardappelveld. Op het grafschrift staat: ‘de Joden wel een ergernis, en de Grieken een dwaasheid, maar het dwaze van de wereld heeft God uitverkoren, opdat Hij de wijzen beschamen zou; en het zwakke van de wereld heeft God uitverkoren, opdat Hij het sterke zou beschamen (1 Kor. 1:23,27)’. Deze tekst is er door een vriendin uit zijn laatste periode, de vorstin Von Gallitzin, op gezet. Het past mooi bij de indruk die zij van Hamann had, toen ze hem enkele maanden voor zijn dood bezocht en in haar dagboek schreef dat zij door zijn aanblik ‘ein hohes Bild einer christlichen Grösse in Lumpengestaltt, der Stärke in der Schwäche’ ontving.

Zelf noemde hij zich de ‘Magus van het Noorden’. Zijn schatten heeft hij bij de wieg willen leggen van Christus. Zijn schatten waren zijn boeken met wonderlijke titels als Konxompax, Hierophantische Briefe, Golgotha und Schleblimini, Versuch einder Sibylle über die Ehe. Zo wonderlijk als de titels, zo wonderlijk is de inhoud. Zonder commentaar is er geen touw aan vast te knopen, want Hamann schijnt nogal lukraak teksten, termen en citaten aan elkaar te knopen en allerlei verborgen toespelingen te maken op tijdgenoten en hun werken. ‘Cento-techniek’ wordt dit genoemd. Het lijken onbetekende, wanordelijke boekjes. De nadenkende lezers (onder wie Goethe) hebben echter wel beter geweten. Inderdaad is Hamann berucht duister, maar in dit geval is het niet het onvermogen om de gedachte te ordenen maar een bewuste keuze juist zo te schrijven. Ik zal daar nog nader op ingaan.

Volgens Goethe was Hamann iemand die in vriendschapsverhoudingen erg transparant was, althans, dat maakte hij op uit zijn brieven. Zelf had Goethe niet het verlangen persoonlijk met hem kennis te maken, want hij proefde uit de correspondentie van Hamann die hij had gelezen, dat deze zich ‘voor iets wijzer en slimmer hield dan zijn correspondent, die hij die eerder ironisch dan hartelijk ontmoette’. (Dichtung und Wahrheit, III, 12 boek). Kennelijk had Goethe geen trek in zo’n ironicus (of was hij er een beetje bang voor?).

Sokratische Denkwürdigkeiten

Ik beschik noch over de ruimte, noch over de kennis om een enigszins adequate weergave van Hamanns denken te geven. Ik kan wel de studie van Henri Veldhuis aanbevelen Een verzegeld boek; het natuurbegrip in de theologie van J.G. Hamann (1730-1788), (1990). En niet te vergeten de oudere studie van Jansen Schoonhoven Natuur en genade bij J.G. Hamann (1945). Dat betekent dat ik belangrijke elementen van Hamanns denken, waaronder dat over de taal, onbesproken laat. Hier beperk ik me, vanwege het thema ironie, tot Hamanns eersteling, het in 1759 geschreven Sokratische Denkwürdigkeiten.

In het boekje rijgt Hamann enkele gedenkwaardigheden uit het leven van Socrates aan elkaar. Hij vermengt deze gedenkwaardigheden met allerlei toespelingen naar teksten en figuren uit het verre of recente verleden. Het gaat hem namelijk niet om een portrettering van Socrates als doel in zichzelf. Hamann heeft een strijd te strijden en een getuigenis af te leggen.‘Magus van het Noorden’ legde zijn schatten bij de wieg van Christus Juist de Socratische gedenkwaardigheden bieden Hamann een uitstekende gelegenheid om te zeggen wat hij wil zeggen. In de eerste plaats omdat Socrates door zijn tijdgenoten als een gerespecteerd denker wordt beschouwd, waardoor hij zich een gehoor bij hen verschaft; dit geeft hem de gelegenheid om hen dingen te zeggen waar zij niet (meer) ontvankelijk voor zijn. In de tweede plaats omdat Socrates een ironische denker was, die Hamann munitie aanlevert in zijn strijd tegen de zeer geleerde en zeer gewichtige tijdgenoten.

Analogie

In zijn tweede voorwoord, dat hij weer vooraf laat gaan aan zijn inleiding (bij elkaar vormen beide voorwoorden en de inleiding een kwart van het hele boek) geeft hij aan twee methoden gebruikt te hebben: de analogie en de ironie. De analogie noemt hij de ziel, en de ironie het lichaam. Een analogie legt verbinding.

Wanneer Hamann over Socrates schrijft, dan is dat niet zomaar een vorm van tijdverdrijf, voor de ‘lange Weile’ geschreven, het is ook niet een academisch verantwoord verhaal zonder enige innerlijke betrokkenheid, het is al evenmin een onderdeel van een keurige galerie van beelden uit het verleden. Hamann drijft juist de spot met dit soort verhoudingen met het verleden. Wanneer Hamann beweert dat hij analogisch over Socrates schrijft (ook wel ‘mimetisch’ genoemd), dan betekent dit, dat Socrates’ leven een spiegel ergens van is. Hamann is zelf een betrokken ‘lezer’ van het leven van Socrates en herkent in Socrates’ strijd zijn eigen strijd. Waar Socrates het tegen de sofisten van zijn dagen moest opnemen, daar heeft Hamann het in zijn tijd te stellen met de Verlichtingsfilosofen. Zoals Socrates tegen het schijnweten van de sofisten opmerkzaam heeft willen maken op een oorspronkelijker waarheid (‘een waarheid die in het verborgene ligt, een heimelijke waarheid’ (p. 77)), zo heeft Hamann tegen de vermeende kennis van de verlichtingsfilosofen willen wijzen op een nog oorspronkelijker waarheid: die van Christus. Analogisch wil dus zeggen: niet afstandelijk, maar betrokken op de eigen dramatische inzet voor de waarheid.

Analogisch heeft ook nog een andere betekenis. Hamann ziet in Socrates een gedreven getuige van de waarheid die bereid was daarvoor te sterven. Daarin weerspiegelt Socrates dé waarheidsgetuige Christus en diens vrijwillige dood. Socrates wordt door Hamann niet heilig verklaard. Hij is en blijft een heiden. Als heiden verwijst hij echter naar diegene die de vervulling is van dat wat in het heidendom van verre is gezien.

Ironie

Deze analogie staat bij Hamann in een origineel verband met de ironie. Dat ligt ook wel voor de hand in een boek dat over de ironicus Socrates gaat. Hamann zet Socrates in als de joker in zijn strijd tegen de tijd. Zijn schotschrift raakt in de vorm al een ironische toets. Wat betekent zo’n vliegend blad tegen de folianten van geleerdheid (de ‘encyclopedie’ van de encyclopedisten) waarmee zijn tijd het weten te boekstaaft? Wat wil Hamann nu eigenlijk met zijn op het eerste gezicht willekeurige verzameling van ‘gedenkwaardigheden’ uit het leven en optreden van Socrates?

Zoals gezegd, Hamann heeft een geding met de Verlichtingsfilosofen. Niet omdat hij tegen vooruitgang is en ook niet omdat hij blind is voor de verworvenheden van de Verlichting, maar wel omdat hij tegen de huizenhoge pretentie ervan is, namelijk op grond van het verstand een regelrechte toegang te hebben tot de ‘natuur’. De natuur die verlichtingsfilosofen daarmee vinden is een gekortwiekte, afgeplatte natuur, waaruit de hoogte en de diepte is verdwenen. Een beroemde uitspraak van Hamann in zijn boek over Socrates is:

‘(...) de hele geschiedenis is meer mythologie (in plaats van. in extenso te bestuderen opeenhoping van feiten, AJP) en net zoals de natuur is het een verzegeld boek, een verhuld getuigenis, dat zich niet oplossen laat, zonder met een ander kalf dan ons verstand te ploegen’. (p. 65)

Dat andere kalf is het kalf van het geloof. Alleen wie in het boek van de geschiedenis en de natuur de spraak van de levende God herkent, zal begrijpen wat dit boek te zeggen heeft. De geschiedenis en de natuur zijn veel dieper en rijker dan de Verlichtingsfilosofen doen geloven. De natuur van de Verlichting is een natuur die alleen maar de abstracte begrippen van het verstand weerspiegelt. Er gaat geen sprake meer van uit.‘Smaakt en ziet dat de Heer goed is’, geliefde tekst Hamann Hamann wil door ironie zijn lezer losweken van zijn schijn-weten. Wie alleen met het kalf van het verstand ploegt, ploegt zonder dat hij het weet op de rotsen. Schijn-weten is een gevaarlijke dwaling. Daar was Socrates als geen ander van overtuigd. Socrates was wijs, omdat hij wist dat hij niets wist. Het is de eerste stap op weg naar een ware kennis. De onwetendheid van Socrates zelf wordt door Hamann uitgelegd met een bijbeltekst. ‘Ik weet voor Socrates’ getuigenis over zijn onwetendheid geen eerbiedwaardiger zegel en tegelijk geen betere sleutel dan de orakelspreuk van de grote leraar van de heidenen: Als iemand meent dat hij wat weet, die weet nog niets, zoals hij weten moet. Maar heeft iemand God lief, dan wordt hij door Hem gekend (1 Kor. 8:2)’.

Om aan dit citaat toe te voegen:

‘(...) zoals Socrates door Apollo als een wijze werd gekend. Hoe echter de korrel van onze natuurlijke wijsheid moet ontbinden, en in onwetendheid moet vergaan, en hoe uit deze dood, uit dit niets het leven en het wezen van een hoger inzicht als nieuw geschapen tevoorschijn komt: zo ver reikt de neus van een sofist niet. Geen molshoop, maar een toren van Libanon moet het zijn, die uitziet op Damaskus’.

Dit laatste is een citaat uit Hooglied 8: ‘uw neus is als de toren van Libanon, uitziende op Damaskus’. De natuurlijke wijsheid moet door deemoed worden verbroken. Eerst moet iemand sterven aan zijn vermeende wijsheid. Dan wordt hij pas rijp voor echte wijsheid. Dat is de wijsheid die in de geheimenis van de dood en de opstanding van Christus inwijdt.

Hamann als leeswijzer

Hamann beschrijft in zijn boekje enkele episoden uit het leven van Socrates. Je moet het lezen en herlezen, om de zin ervan te ontdekken. Het laat zich niet samenvatten. Je kunt er geen lopend betoog van maken. Hamann heeft het gedaan, omdat hij geen voer voor ‘het publiek’ wil worden. In zijn voorwoord schoffeert hij het publiek en beschrijft het als een afgod. Hij maakt met ronde woorden duidelijk dat hij niet naar de pijpen van die afgod wil dansen. Dat is ook de reden waarom hij zo verhuld schrijft. Ergens zegt hij over het publiek: ‘Du must alles wissen, und lernt nichts’ [1].Een veelzeggende uitspraak. Alles willen weten, en toch niets leren. De verhulde manier van schrijven vraagt om aandacht. Het roept om de creatieve sprong te maken van citaat naar citaat, om te ‘zwemmen’ van eiland naar eiland, zoals hij in de inleiding opmerkt, net zolang tot de waarheid wordt ontdekt en toegeëigend. Het vraagt om een lezing die niet slechts gericht is op de begripsvorming van het discursieve verstand. ‘Smaakt en ziet dat de Heer goed is’ is een geliefde tekst van Hamann, al vergelijkt hij zijn Sokratische Denkwúrdigkeiten eerder met bittere pillen, die geslikt moeten worden om van de ijdelheid genezen te worden dan met lekkere koeken.

Hamann beschikt over een zeldzame belezenheid. Bovendien past hij een uitzonderlijke manier van lezen toe. Hij schakeert en combineert met teksten, zodat ze vaak een meerwaarde krijgen. Op het eerste gezicht lijkt dat willekeurig, maar Hamann maakt zich niet schuldig aan een goedkoop uit zijn verband rukken van teksten, om er zijn eigen gelijk mee te halen. Eerder legt hij zo dieptedimensies bloot, die verborgen blijven bij een type lezing, die alles meent te kunnen persen in een eenduidig verband van oorzaak en gevolg. Wanneer alles voortkomt uit God en alles geschapen is door Christus, dan zullen natuur en geschiedenis pas echt spreken, wanneer ze op een of andere manier naar God in Christus verwijzen. Het is de verdienste van Hamann dat hij op zijn eigen, unieke wijze, door een bont spel van teksten hiervan getuigenis heeft afgelegd. Tegelijkertijd maakt hij als echte ironicus de kortsluiting zichtbaar die er in veel van de teksten van met name tijdgenoten aan de dag treedt. De ironicus schopt de vermeende verbanden door de war, niet omdat hij een nihilist is, maar omdat hij weet dat de rijkdom van de werkelijkheid zo toegesnoerd wordt. Een pijnlijk gevolg is, dat zo het zintuigelijke leven het loodje legt. En met het zintuigelijke het individuele. Juist de christen Hamann neemt het dan ook op voor het zintuigelijke, het individuele, en verbonden daarmee de ‘Empfindsamkeit’, het levende gevoel (zo kon hij inaugurator van de Sturm und Drang periode in de Duitse literatuur worden).

Bij Hamann treedt dus aan de dag wat ook bij Pascal zichtbaar werd. Hij leest de werkelijkheid van natuur en geschiedenis als tekens, die pas verstaanbaar worden in het licht van de goddelijke waarheid. Daarom weeft hij door zijn betoog ook zoveel bijbelteksten. De teksten van natuur en geschiedenis moeten niet aan elkaar geregen worden tot een eenduidig logisch verband. Zij hebben de teksten van het grote tekenboek, de bijbel, nodig, om te worden uitgelegd, en zo betrokken te worden op de waarheid van een God, die in deemoed zichzelf aan de mens mededeelt. Hamann heeft, evenals Pascal, maar met grotere vrijmoedigheid, een proeve afgelegd van ironische hermeneutiek. De kieren in de tekst van de werkelijkheid en de scharnieren in de collage van zijn geschriften verlossen werkelijkheid en geschrift van een mogelijke verkramptheid, waardoor de Verlichting uiteindelijk een verduistering wordt. Met zijn Sokratische Denkwürdigkeiten heeft Hamann een bij alle duisterheid, indrukwekkende proeve van zo’n lezing gegeven.

Dr. A.J. Plaisier (1956) is predikant in de Protestantse Kerk in Nederland in Amersfoort en redacteur van Wapenveld.

  1. Hamann is hierin wellicht te ver gegaan. De vele verdekte toespelingen schermen de tekst niet alleen tegen de ‘zwijnen’ af, voor wie de parels niet zijn bedoeld, maar ook voor de goedwillende lezers, die onmogelijk deze toespelingen hebben kunnen vatten. Zelfs Hamann zelf snapte jaren na dato een aantal van die toespelingen al niet meer.