Profetie & Profetisch geinspireerd
Lange tijd was het thema ‘profetie’een vergeten en verwaarloosd hoofdstuk in de reformatorische kerken. De zogenaamde ‘streeptheologie’ bracht velen er toe de gave van de profetie te beperken tot de eerste tijd van de christelijke gemeente, een gave die we sinds de afsluiting van de canon als openbaringsgave niet meer nodig zouden hebben. Voor zover er sprake is van profetie is deze gekanaliseerd in de ambtelijke bediening van het Woord.
In het verzet tegen de profeet als charismaticus speelde ongetwijfeld een anti-dopers element een grote rol. Dopers en dwepers gingen immers met de profetie aan de haal en het exces van Munster maakte de Reformatoren zeer beducht voor geestdrijverij. Zo bleef het enkele eeuwen. Pinkstermensen en andere ‘randgroepen’ vroegen aandacht voor gaven als glossolalie en tongentaal. De officiële kerken zwegen er over. Merkwaardig omdat juist in de gereformeerde theologie de pneumatologie een grote plaats innam. Een enkeling zoals de fijnzinnige theoloog J.H. Bavinck verzette zich tegen de streeptheologie en vroeg aandacht voor de blijvende betekenis van de charismata voor de opbouw van de gemeente in een kort, maar nog altijd actueel geschrift Ik geloof in de heilige Geest.
Sinds de jaren tachtig veranderde het beeld. De invloed van evangelische bewegingen op de reformatorische kerken en de charismatische beweging binnen de kerken lieten ook de gereformeerde gezindte niet onberoerd. Meer en meer kwam er aandacht voor de betekenis van de gaven voor de opbouw van de gemeente. De hernieuwde aandacht voor bijbelgedeelten als 1 Korintiërs 12-14 heeft naar mijn overtuiging ook te maken met de tijd waarin we leven: de democratisering en de aandacht voor het individu, het verzet tegen een eenzijdig ambtelijk denken, tegen de domineeskerk en de secularisatie en de afkalving van de kerk hebben als aanjagers gefunctioneerd. Velen gingen zich de vraag stellen of christenen de Geest niet bedroeven en zichzelf te kort doen door voorbij te gaan aan een gave als de profetie. Zitten we niet verlegen om mensen die de gaven hebben te laten zien en horen wat de Geest vandaag tot ons te zeggen heeft?
Een van hen die op dit punt de kerken wakker willen schudden is de Nunspeetse predikant, ds. M.D. Geuze [1]. Stevig geworteld in de gereformeerde, bevindelijke traditie is hij al jaren bezig met de doordenking van de betekenis van de gaven van de Geest en de vervulling met de Geest voor de opbouw van de gemeente. Het boek dat hij er over schreef, is bedoeld om gemeenteleden er van te doordringen hoe onmisbaar de gave van de profetie is voor de verdieping van het geloofsleven. De verschillende hoofdstukjes van zijn boek bevatten voornamelijk uitleg van passages uit de Schrift verbonden met actuele toepassingen. De reformatorische aandacht voor het ‘sola scriptura’en het profetisch karakter van de prediking vragen, volgens Geuze, om aanvulling. De nieuwtestamentische profetie als charismatische actualisering van het Schriftgetuigenis reikt verder dan de ambtelijke prediking. Profetie is Gods nu-woord: toepassing en toespitsing van het geschreven Woord van God in de concrete situatie van het heden. Hoezeer Geuze ook ernst wil maken met de betekenis van het canoniek gezag van de bijbel, naar zijn mening betekent dit niet dat de openbarende werking van Gods Geest daarmee ophoudt. Kom je dan niet in dopers vaarwater? De auteur probeert op allerlei wijze de traditionele gereformeerde visie te verbinden met deze aandacht voor de profetie als blijvende gave. Zo wijst hij op de noodzaak van toetsing alsmede op het feit dat de profetie, door de Geest geschonken, nooit tegen de Schrift in kan en mag gaan. Geuze schrijft gedreven en betrokken over zijn onderwerp. Dat doet sympathiek aan. Hier is een pastor aan het woord die maar één verlangen kent, dat de gemeente en haar leden gebouwd mogen worden en groeien mogen in de kennis van Gods heil en zijn wil. Wel blijf ik al lezend zitten met de vraag: wat is nu het echt profetische dat boven de uitleg en de preek uitgaat? De door Geuze gegeven voorbeelden blijven toch wat erg algemeen. Of overvraag ik dan de auteur?
Het thema komt ook aan de orde in een bundel opstellen dat als vriendenboek aangeboden is aan ds. Cock Blenk bij zijn afscheid als predikant. Blenk is in Wapenveldkringen geen onbekende. Als historicus en theoloog, als bevlogen prediker met een hart voor de stad heeft hij in veler leven een spoor getrokken. Het thema ‘profetie’ met name ook in verbinding met de duiding van de geschiedenis en het tijdsgebeuren houdt hem al jaren bezig. Terecht spreken de scribenten in dit boek hun waardering uit voor de profetische bevlogenheid en scherpzinnige analyses van Blenk.
Dat betekent niet dat er in de bundel een unisono hoorbaar wordt. Sommige auteurs verdedigen de klassieke reformatorische visie op de gave van de profetie en pleiten voor een profetisch gehalte van de reguliere bediening van het Woord. Anderen gaan verder. Zo voert Hoek een voorzichtig pleidooi om de sterke kanten van de charismatische visie in te voegen in de gereformeerde theologie. Terecht signaleert hij de manco’s van de streeptheologie en pleit hij voor openheid om de signalen van de Geest te verstaan. De levende God openbaart zich ook in onze tijd. Daarom moeten christenen openstaan voor het ontvangen van ‘openbaringen’ van Godswege, lees ik op blz. 104. De aanhalingstekens van Hoek zijn veelzeggend. Hoe verhouden deze openbaringen zich tot de Schriftopenbaring? Wat is het verschil tussen openbaring en verlichting? Hoek pleit er voor criteria te ontwikkelen om de profetie te toetsen. Maar daar ligt nu juist het spannende punt.
Hoe voorkom je dat juist in de actualisering en bijvoorbeeld een maatschappelijke concretisering jouw mening en de mening van de Geest door elkaar gaan lopen? In de jaren zeventig werd er door links nogal eens gepleit voor een profetische politieke prediking. Maar als we er op terugkijken moeten we constateren dat er nogal wat ongelukken gebeurd zijn. Met een beroep op het ‘zo zegt de Here’ werden eigen standpunten naar voren gebracht.
Nu willen de auteurs van deze bundel geen van allen die kant uit. Dat mag duidelijk zijn. En dat we in de huidige tijd verlegen zijn om een waarlijk profetisch geluid zal niemand betwisten. Maar de vraag blijft: hoe onderkennen we wat bijvoorbeeld in de toepassing van ethische vragen vandaag de mening van de Geest is? Speelt het onderling beraad daar ook een rol in? En hoe zit het met het spreken van de ambtelijke vergaderingen? Wat bedoelen we met een profetisch getuigenis in de samenleving? Kun je zoiets als profetie institutionaliseren? Ik meen van niet.
Kan een plurale kerk profetisch spreken? De geschiedenis van de Hervormde kerk na 1951 laat zien in welke valkuilen je kunt terechtkomen. En toch ..., het verlangen naar een profetische verkondiging, naar een kerk die met gezag spreekt, naar charismatische pastores en predikers herken ik. In die zin blijven charismatische bewegingen vragen stellen aan de gevestigde kerken.
Ook in deze bundel treffen we een bijdrage aan van ds. Geuze. Die is te lezen als een onderbouwing van zijn boek. Het is een opstel over de woorden ‘gebouwd op het fundament van apostelen en profeten’. Geuze verdedigt met velen de these dat hier nieuwtestamentische profeten mee zijn bedoeld. Dat lijkt me juist. Maar dat het zou gaan om een doorgaande bediening van apostelen en profeten lijkt me op grond van Ef. 2:20 niet te verdedigen. Kenmerkend voor de apostel is toch dat hij ooggetuige is in een heilshistorische eenmaligheid. Een apostel heeft per definitie geen opvolgers, zo leerden Cullmann en Herman Ridderbos ons. We moeten het spraakgebruik in Ef. 2:20 niet belasten met het gegeven dat er soms in de brieven sprake is van apostelen als afgezanten van een gemeente. Als Geuze schrijft dat het zou gaan om nieuwtestamentische apostelen, onderscheiden van het unieke twaalftal en nieuwtestamentische profeten als fundamenteel voor de planting en opbouw van de gemeente, miskent hij voor mijn gevoel het verschil tussen fundament en fundamenteel. Een fundament leg je maar een keer. Het bouwwerk wordt op dat fundament opgetrokken. De apostoliciteit van de gemeente en haar profetisch gehalte betekenen toch voor alles de binding aan het apostolisch en profetisch getuigenis van de Schrift. De kerk is uit het Woord geboren en staat onder het Woord. Op dat punt blijf ik toch van Geuze, hoe sympathiek zijn betoog ook is, verschillen.
De charme van de aan Blenk aangeboden bundel is juist de variatie in opzet en uitwerking. Tegelijk betekent dat ook dat men niet ontkomen is aan een zekere tweesporigheid. Sommige bijdragen gaan meer op de betekenis van Blenk als historicus in en anderen leggen meer nadruk op prediking en profetie. Sommige artikelen zijn sterk historisch van opzet, terwijl bijvoorbeeld een bijdrage van J. Noordam meer de actualiteit raakt, namelijk de toepassing van 1 Koningen 18 (Elia en Obadja) op de christelijke politiek in ons land. Soms gaat men in zijn laudatio van Blenk wel wat erg ver. Wanneer Van Lingen in zijn bijdrage het profetisch gehalte van Blenks arbeid toepast op wat Blenk over kerk, zending en Israël zegt, wil ik op zich niets afdoen aan de betekenis van Blenks artikelen op dit punt, maar je moet wel constateren dat hij bepaald niet de eerste is geweest. En het doet dan wat vreemd aan dat het baanbrekend werk van dr. S. Gerssen op dit punt door Van Lingen ten enenmale niet genoemd wordt. Jammer is ook dat een opstel over het verschil tussen ware en valse profetie ontbreekt.
Hier en daar komt het heel even ter sprake, maar vanuit het Oude Testament lijkt het me een uiterst belangrijke notie. Je komt dan ook bij de moeilijke vraag van de verificatie.
Maar deze opmerkingen nemen mijn waardering voor het gebodene niet weg. Het is een mooi portret dat de betekenis van Blenks werk voor kerk en theologie op fraaie wijze uiteenzet. En het biedt samen met het boek van Geuze waardevol materiaal over een thema dat relevant is voor de praktijk van geloof en kerk. Als een ik een typering zou moeten geven van dit vriendenboek zou ik willen zeggen: er is een tendens de profetie vooral te betrekken op de Woordverkondiging en het profetisch gehalte meer te zoeken in de actualisering van de verkondiging dan in het geven van nieuwe openbaringen. Uiteindelijk gaat het in dit vragencomplex om de verbinding tussen de Geest als tolk en de hermeneutiek.
- Gideon, Hoornaar, 2004, 166 blz. ,€ 9,95, ISBN 9023917936 & Quantes Uitgeverij, Rijswijk, 2004, 172 blz., € 15,-, ISBN 9059590007