De vitale vragen van Bonhoeffer

Herman Wiersinga

Dit jaar is het zestig jaar geleden dat Dietrich Bonhoeffer werd terechtgesteld door de Nazi’s. Tevens is duidelijk geworden dat zijn invloed nog steeds groot is. In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw werden zijn werken vooral gelezen door hen die moeite gekregen hadden met de oude christelijke traditie. Zij vonden bij hem inspiratie om tot een nieuwe, minder traditioneel vastgelegde en meer horizontaal gerichte wijze van geloven te komen. Thans wordt Bonhoeffer juist ook veel gelezen in reformatorische en evangelicale kring. Dat kan betekenen dat nu ook in deze kringen het levensgevoel herkenbaar geworden is dat als achtergrond in de werken van Bonhoeffer een grote rol speelt. Het kan ook betekenen dat, nu de receptie in moderne kring min of meer voltooid is en wat weggeëbd, hij weer meer zijn eigen zegje kan doen, waarbij blijkt, dat er veel meer verwantschap is met de grote traditie van de kerk van alle eeuwen dan in de jaren zestig werd gesuggereerd. Gelet op deze ontwikkelingen is de publicatie van Herman Wiersinga, waar we hier de aandacht op vestigen een opmerkelijke. Hij tracht nog steeds Bonhoeffer te lezen in de lijn van de moderne theologen van de jaren zestig. Wiersinga werd vooral bekend door zijn proefschrift in 1971, getiteld De verzoening in de theologische diskussie. Hierin brak hij met de klassieke leer van de verzoening zoals die in de reformatorische belijdenisgeschriften wordt geboden. Hij werd naast Kuitert één van de meest omstreden theologen binnen de Gereformeerde Kerken in Nederland.

Het boek over Bonhoeffer van zijn hand verscheen in een reeks van uitgeverij Meinema over denkers die nog steeds bepalend zijn voor de Europese cultuur. De formule is deze: aan de hand van kortere of langere citaten van de besproken denkers volgen uitleg en commentaar van de auteur. Zo gebeurt het dus ook in dit boek. De auteur beperkt zich hierbij tot citaten uit de laatste periode van Bonhoeffer’s leven, zijn verblijf in de gevangenis, van waaruit hij brieven schreef aan zijn vriend en latere biograaf Eberhard Bethge, in het Nederlands vertaald onder de titel Verzet en overgave. Hij doet dat, omdat hij meent dat er sprake is van discontinuïteit tussen de theologie van Bonhoeffer, zoals die zich in deze periode zoekend en tastend ontwikkelt en zijn theologie daarvoor. De opzet van het boek van Wiersinga biedt geen ruimte om deze mening te funderen. Dat is wel jammer. Ik ben namelijk zelf een andere mening toegedaan, waarvoor ik wel een aantal argumenten heb. De schrijver zal ook argumenten hebben voor zijn mening, maar daar komen we nu niet achter, terwijl de gevolgen zeer ingrijpend zijn.

Toch ligt hier nog niet mijn voornaamste bezwaar. Dat betreft nog iets anders. Wiersinga zegt dat hij de gevangenisbrieven vooral zo intrigerend vindt omdat daarin vragen aan de orde gesteld worden, die altijd weer blijven prikkelen, nooit tot rust komen, steeds weer uitdagen tot nieuwe doordenking. Daarom heeft hij zijn boek ook de titel meegegeven De vitale vragen van Bonhoeffer [1]. Al lezende, en helemaal toen ik het boek uit had, dacht ik echter: voor Wiersinga zijn het geen vitale vragen meer, hij heeft de nieuwe antwoorden al gevonden. Dat vind ik het grote bezwaar van dit boek. Natuurlijk heeft Wiersinga recht op zijn nieuwe antwoorden, hoewel daar ook een stevige discussie over opgezet zou kunnen en moeten worden. Maar deze nieuwe antwoorden van Wiersinga zijn dermate dominant aanwezig in het boek, dat de vragen van Bonhoeffer geen echte open en uitdagende vragen meer blijven.

Om een voorbeeld te geven. Voor Bonhoeffer is de centrale vraag in zijn gevangenisbrieven vanaf 30 april 1944: hoe wordt Christus Heer, ook van de mens, die aan geen religie meer behoefte lijkt te hebben? In zijn boek Navolging van tien jaar eerder is zijn grote vraag: hoe wordt Christus Heer temidden van een christendom, dat de genade goedkoop heeft gemaakt? Het front is verschoven, maar de vraag is dezelfde gebleven. De vraag prikkelt in elke tijd opnieuw. Vandaag is er weer sprake van opbloeiende religiositeit, anders dan Bonhoeffer verwachtte. Maar Bonhoeffer blijft actueel, omdat de vraag blijft bij alle schuivende panelen: hoe zal Christus Heer zijn in een wereld, die Hem veel te radicaal vindt en in een kerk, die Hem heeft ingekapseld in eigengemaakte vroomheid? Hoe zal Christus Heer zijn, wanneer de mens zegt niet meer afhankelijk te zijn van hogere machten en hoe zal Christus Heer zijn , wanneer juist weer geborgenheid bij hogere machten gezocht wordt? Dat vind ik inderdaad een vitale vraag van Bonhoeffer, want in elke tijd opnieuw is dit het spannende voor het leven van de gemeente en haar verkondiging in de wereld.

Maar bij Wiersinga is deze vitale vraag van Bonhoeffer tot zwijgen gekomen. Want hij ziet de constatering van Bonhoeffer, dat de mens geen behoefte aan religie meer lijkt te hebben, als het begin van een periode waarin de oude metafysica is verlaten en wij over Christus die Heer is alleen nog kunnen spreken op de wijze van een metafoor. Er is maar één wereld en dat is onze wereld. Er is dan ook niet ‘echt’ een levende Heer in de hemel, maar dit is slechts bij wijze van spreken zo. Wat dan overblijft is het ethisch appèl, dat van deze verbeelde Christus als Heer uitgaat. Daarin wordt een beroep op ons gedaan te handelen in zijn geest.(blz.165, 166) Nu zegt Wiersinga wel uitdrukkelijk dat Bonhoeffer zelf zover niet is gegaan. Hij maakt in de tekst ook wel steeds duidelijk onderscheid tussen wat Bonhoeffer zegt en wat zijn eigen gedachten zijn. Toch blokkeren de geprononceerde eigen gedachten van de schrijver het zelf als lezer aan de slag gaan met de vitale vragen van Bonhoeffer. Dat zal de bedoeling van de schrijver niet geweest zijn. Hij is door Bonhoeffer op een bepaald spoor gekomen en dat wil hij ons laten zien. Maar hij had ons een grotere dienst bewezen wanneer hij zoekend en tastend met de teksten van Bonhoeffer bezig was gebleven en ons als lezers had geprikkeld zelf hiermee verder te gaan. Maar wanneer je zelf al zo duidelijk een geheel eigen, nieuwe wijze van geloven gevonden hebt is dat waarschijnlijk niet meer zo gemakkelijk.

Omgekeerd is momenteel het gevaar in orthodoxe hoek dat men ook daar Bonhoeffer te gemakkelijk annexeert voor een nieuw soort christocentrisch piëtisme. De bekende evangelicale theoloog Georg Huntemann schreef het boek Der andere Bonhoeffer, waarin hij het heeft over de Christusmystiek van Bonhoeffer in de lijn van zondag 1 van de Heidelbergse Catechismus. Daar zit ook een kern van waarheid in en wat mij betreft zit deze interpretatie er dichterbij dan die van Wiersinga. Maar we moeten Bonhoeffer niet voortijdig annexeren. Daar is hij veel te groot voor, daar is zijn heilige onrust en zijn profetisch gehalte veel te groot voor. We moeten zijn vitale vragen horen en daarmee in onze eigen context aan de slag gaan.

Voor wie Bonhoeffer nog helemaal niet kent kan het boek van Wiersinga wel een begin zijn van een kennismaking. Het is namelijk toegankelijk en overzichtelijk geschreven en het laat ook heel veel Bonhoeffer zelf aan het woord, zodat het uitnodigen kan de teksten zelf te gaan lezen en dan wellicht toch nog heel andere ontdekkingen te doen dan de schrijver.

  1. Meinema, Zoetermeer, 2004, 175 blz., € 15,90, ISBN 9021139944