Nog eens: de gemeente in de wereld

Er bestaat reden tot een korte nabetrachting op het eerder gegeven artikel over dit onderwerp. Niet omdat de kritiek het omver geworpen heeft en het dus noodzakelijk op de helling moet of moet worden teruggenomen en herschreven. Daarmee zullen we wachten tot er iets zakelijks te berde is gebracht. En dat is in de eerste ronde allerminst het geval geweest.

Voor ons liggen de reacties die het themanummer van Wapenveld heeft gewekt. Ze zijn weinig in getal en reeds dat voorspelt weinig goeds. Wat uit de „eigen kring" kwam, d.w.z. uit De Waarheidsvriend en Gereformeerd Weekblad (Huizen) stelt bitter teleur.
In het eerstgenoemde orgaan wordt om de zaak heengelopen en louter negatief geredeneerd, terwijl maar een zeer klein deel van het hele nummer ter sprake komt; in het laatstgenoemde blad wordt helaas met verdachtmaking en brandmerking van prof. Jonker gewerkt, alsof het vertrouwen van het gereformeerde volk en zijn leiders op enige wijze een canon zijn kon. Deze persoonlijke aanval doet intussen alleen blijken, dat het blijkbaar aan werkelijk zakelijk ingaan op de aan de orde gestelde zaak volkomen schort. Daarop wordt dus nog gewacht.
De reactie van het „andere" Gereformeerd Weekblad (Kampen) steekt bij het genoemde weldadig af. Ds. Plomp toont daar een begrip voor de zaak dat wel zeer afsteekt bij het genoemde onthaal in eigen kring. Geen wonder dat hij met ons zich verbaast over de vlakke wijze waarop men deze zaak heeft willen behandelen. De aandacht van de dagbladpers Trouw kunnen we minder waarderen, daar de zaak hier kon uitdijen tot een ongewenste sensatie, die intussen ook al weer is uitgebleven.

Het uitblijven van positief-critische reactie lijkt teleurstellend. Ze kan ons echter allerminst neerslaan. Er blijkt in eerste instantie uit dat onze kring voor de aan de orde gestelde zaak nauwelijks rijp is. Dat zal ons alleen een aansporing kunnen zijn op de ingeslagen weg voort te gaan, door goed en kwaad gerucht, opdat het tot die rijpheid kome.
Dat er weinig reactie van kerkelijke of theologische zijde is gegeven verwondert ons niet. Wapenveld komt o.i. maar bij een beperkt aantal predikanten en heeft geen bepaalde kerkelijke kleur. Men kon het dus gemakkelijk doodzwijgen en heeft dat vermoedelijk ook gedaan, daar de lust niet groot was zich te wagen aan wat een heet hangijzer lijkt. Met deze lauwe houding is intussen niets gewonnen, ze getuigt niet van bewogenheid, noch met het kerkvolk, noch met de scribenten, die zo niet van dwaling overtuigd worden.
We pogen nog enig licht te werpen op wat er aan kritiek lijkt te leven. Het zal wel zo zijn, dat men het schrijven van de scribenten in het betreffende nummer voelt als een zeker verraad aan de gereformeerde zaak. Waarom wordt er niet gezegd, dat ze buiten de gereformeerde kring evenzeer en meer aan de orde is: die wereldgelijkvormigheid? Het lijkt zo wat op een dolksteek in de rug van het gereformeerde volksdeel. Daar is echter geen sprake van. Wij weten genoeg en te veel van wereldgelijkvormigheid elders. Maar daar ging het nu niet om. Het ging er wel om te zeggen tot onze gereformeerde mensen: Vergis u niet! Gij hebt gedurig kritiek op die anderen, maar ziet ge ook wel de splinters (de balk?) in eigen oog? Omdat de zelfkritiek onder ons zo ontbreekt en er zoveel „gerusten in Sion" zijn - al lijkt het anders - daarom werd dit thema aan de orde gesteld: hoe staat het met die wereld onder ons?
Daar moet dus ook uit volgen, dat de schrijvers geen soort sadisme kan ten laste gelegd worden, alsof zij er een zielsgenoegen in hadden deze dingen nu eens fel te zeggen. Het tegendeel is waar: het was en is een verdrietig werk, dat echter om Gods wille en om der mensen wille moest gedaan worden. Het wil geen groot woord zijn maar eenvoudige waarheid, als we zeggen: de liefde van Christus dringt ons, liefde dus ook tot Gods Kerk en tot o.i. dwalende „schapen". Dat men deze toon niet heeft weten te beluisteren in onze bijdrage is teleurstellend, maar omtrent onze werkelijke stemming zij er geen onwetendheid.

Zijn de scribenten betweters of nieuwlichters? Ze lijken immers enige „nieuwe" dingen ter sprake te brengen. Dit „nieuwe" is intussen oeroud en behoorde zo al lang te zijn onderkend. Dat àl te veel predikanten onvoldoende letten op de tekenen der tijden en geen lust vinden tot zelfkritiek, maakt het noodzakelijk, dat zij die deze dingen wel zien en het er benauwd onder krijgen, de schijn van betweterij en nieuwlichterij dan maar dragen moeten, als Gods zaak daar mee maar gediend wordt. Ons bezielt niet een verwaten en holle lust op een frivole wijze allerlei „vastigheden" los te wrikken, maar we wekken alleen op, om zeer menselijke tradities, die van Gods waarheid aftrekken, kritisch te bezien. Wonderlijk, dat een zo goed-reformatorisch pogen zo weinig wordt begrepen. We zijn blijkbaar veel minder uit het Roomse diensthuis uitgeleid dan we denken. De traditie wordt door àl te velen van ons op een zo rechtlijnige wijze verheerlijkt, dat Rome het ons niet licht verbetert. In onze kring wordt van de prediking verlangd dat ze „ontdekkend" zal zijn. Het mag niet maar heten: vrede, vrede!, waar geen vrede is. Maar wat het speciale nummer van Wapenveld alleen wilde geven wàs iets als „ontdekkende prediking". Waarom was die niet welkom? Er is immers niet gepleit voor een wereldlijk leven, maar daarvoor, dat we zorgvuldiger zullen onderscheiden wat de Schrift onder wereld en de wereld haten, verlaten, doden enz. verstaat.
We gaven onze indruk van de wereld in het leven ook van de gereformeerde gezindte. Dat was niet welkom. Waarom heeft men ons dan niet gezegd: U vergist U. Onze gemeenten zijn als één man in dit stuk op hun plaats; wij zijn algeheel tegen wereldse infectie op onze hoede.
Dat zegt men niet, want een kind weet dat het zo niet staat. In de prediking worden onze mensen over een brede linie beschouwd als onbekeerde en dus louter wereldse mensen. Dat gebeurt doorgaans met minder meedogen dan wij tiet uitspraken. Maar als dan haast elke preek er van uitgaat, dat er zo'n groot stuk “wereld" in de gemeente zit, waarom mochten wij dan niet zeggen wat we meenden te moeten uiten?

Tot nu toe beschouwden we het nummer van Wapenveld als een geheel, wat het ook wel is. Maar de kritiek, zo pover ze was, heeft zich van de zaak des te meer afgemaakt, door zich te concentreren op het artikel van collega Jonker en de andere in de schaduw te laten.
Dat is apert onjuist en onbillijk. Elk artikel heeft een eigen toon, maar de onderstroom is bij allen gelijk. Ds. Plomp kon dan ook terecht opmerken, dat wie prof. Jonker in gebreke stelt, datzelfde moet doen ten aanzien van b.v. ondergetekende.
Dat bleef uit. Komt dat, omdat prof. Jonker concreter werd dan de anderen? Betekent dat, dat men misschien over het principiële nog wel nadenken en nader spreken wil, maar dat men terugdeinst zo spoedig man en paard genoemd worden? Dan had men moeten aanwijzen waarin prof. Jonker faalde en dan tenminste kunnen zeggen: .in beginsel kunnen. we de waarheid van het gestelde niet ontkennen, maar dèze toepassing ligt ons niet." Dan vragen wij wel: welke toepassing mag en moet dan wèl gemaakt worden? Of is het alleen toegelaten een zaak in de beginselen te bespreken en de hachelijke kwestie van de toepassing niet aan te raken?
We stellen met teleurstelling vast, dat zomin naar liet beginsel als naar de uitwerking ervan door de kritiek iets is ter sprake gebracht. Doordat een zaak, waarmee liet ons bloedig ernst is, op het persoonlijke vlak gebracht is, werd ze tot een rel en loopt gevaar zo te verzanden. Is de waarheid daarmee gebaat?
De gesignaleerde houding komt wel erg overeen niet de houding tegenover bepaalde tradities, die juist op gereformeerd terrein niet kon verworden. Weten we dan zo weinig dat „de gedaante dezer wereld" voorbijgaat? Dat dus niet één bepaalde tijd of theologie of wat dan ook canoniek kan zijn? Dit conservatisme lijkt een stuk piëteit, maar de vraag is of dit naar het Woord van God is. Dat hebben de auteurs ontkend; ze wachten op antwoord, dat immers nog niet gegeven werd. De ondertoon van alle artikelen is, dat het niet aangaat een stuk vroomheid (waarvan wij de ernst en de oprechtheid niet wensen te verdenken) gelijk te stellen met de absolute waarheid. Wie een stuk vroomheid aantast, om Gods wille, tast niet Gods oogappel of Hemzelf aan, maar een stuk menselijke vroomheid, om die terug te roepen tot de toets van God en Zijn Woord.

Dat deed het nummer van Wapenveld. Het riep op tot verootmoediging, d.w.z. tot revisie en reformatie. Dat is een oproep, die onder ons toch wel harten warm kan maken? Waarom bleven ze dan zo koud? Het is toch geen geheim, dat over de hele linie van de gereformeerde gezindte bij de leiders zorg bestaat omtrent hun mensen? Die was en is bij ons ook en wij hebben vooral ons zelf niet apart gehouden. Zijn we dan verlaters der „oude paden" en dus avonturiers? Dat ontkennen we. Al te gemakkelijk wordt onder ons teruggeroepen tot z.g. oude paden, die in werkelijkheid zeer nieuw zijn, althans al te vaak 18e eeuws. En zij die protesteren roepen inderdaad terug naar de oude, klassieke paden van het Woord en de reformatie. Als men dat niet kan delen, laat men ons terechtwijzen, maar in geen geval doodzwijgen of persoonlijk verdacht maken. Ons is de band aan het gereformeerde volk een groot goed, dat we ons niet laten ontfutselen, maar we wensen dit volk niet naar de ogen te zien en altijd maar gelijk te geven. We wensen het te dienen met de waarheid die hard maar heilzaam is. Dat ligt in de profetische lijn: waarom ons dan verdacht gemaakt?

Samenvattend en ten besluite: Wapenveld kan tóch dankbaar zijn, al is de voldaanheid ver. Er is blijkbaar een thema aan de orde gesteld, waarvan de draagwijdte nog maar door te weinigen onderkend is. 'Over de wereld is onder ons veel te zorgeloos en te argeloos gesproken. Als God Zijn wereld lief had, past het ons wèl ons af te vragen, in welke zin wij haar dan haten mogen en moeten. Maar als het ons niet baat een wereld te winnen en aan de ziel schade te lijden, dan behoort een reserve tegenover deze wereld tot het abc van het geloof. Dat moet echter niet op een "mystieke" wijze verstaan worden; maar profetisch, kritisch, positief. Als dat achterwege blijft, wordt er „wereld" in de goede zin uitgebannen en „wereld" in de kwade zin binnengehaald. Het gaat er naar het Hogepriesterlijk Gebed niet om, dat zij die geloven uit de wereld gaan, maar in die wereld staande de heiliging beoefenen, het kritisch gebruik van Gods gaven, opdat de christenmens tot alle goed werk toegerust worde. We zullen dankbaar zijn, wanneer dàt onder ons beter verstaan wordt. En ons sterkt de zekerheid: mogen Gods molens langzaam malen: ze malen zeker.