De les van drie gemeenten

De gereformeerde Waarheid kan dan pas haar diep-bijbels gehalte als waarachtig laten blijken indien zij wordt uitgedragen. op de wijze, die de Bijbel zelf als overdracht aangeeft. Deze wijze is niet systematisch thetisch maar existentieel-dialogisch. God openbaart zijn Waarheid in het tweegesprek met de mens, met Adam, met Abraham, met Mozes. De profeten brengen hun boodschap over aan het volk in de geschiedkundige situatie van hun tijd. De psalmisten prijzen God om zijn grote daden, maar werpen Hem ook de bitterste jammerklachten in het aangezicht. Jezus spreekt telkens op andere wijze tot de discipelen, de rijke jongeling, de farizeeën, het volk. Paulus behandelt in zijn brieven bepaalde situaties van de gemeenten, de situatie van iedere gemeente richt de structuur van zijn brieven. Het gereformeerd belijden heeft in zijn dogmatische, systematische doordenking van de Openbaringswaarheid enorm diepzinnige gedachten onder woorden gebracht. Maar deze systematische doordenking kan tegelijk de overdracht der waarheid in de weg staan, indien het dialogisch spreken aan de Bijbel niet meer wordt herkend, althans niet meer in de praktijk wordt gebracht. Dan is de gereformeerde Waarheid - in strijd met het bijbels openbaringskarakter - een waarheidssysteem geworden, waardoor haar wervende kracht verloren is gegaan. Dan wordt de Waarheid slechts vanuit de hoogte meegedeeld en niet toegepast in de concrete levenssituatie van gemeenten en mensen.

„U kunt de boekjes nog eens omkeren!" zei eens een ouderling tot de nieuw beroepen predikant om het beroep voor hem aantrekkelijker te maken. Hij bedoelde: U kunt dezelfde preken uit de vorige gemeente best bij ons houden, u behoeft geen nieuwe preken meer te maken! De man gaf met deze uitspraak blijk van het ernstige misverstand dat de Waarheid Gods uit een samenstel van waarheden zou bestaan, dat gelijkelijk aan iedere gemeente kan worden voorgesteld. Het dialogische aspect, dat de Waarheidsvertolking zich richt op de levensproblematiek van de horende gemeente, was hem ontgaan. Ook begreep hij niet dat de predikant de nieuwe gemeente nodig heeft om tot waarachtige Waarheidsrealisering te komen in zijn prediking en pastoraat. Niet alleen vanuit de Bijbel, niet alleen vanuit de belijdenis der kerk kan de prediker het Woord bedienen, hij heeft ook het „tegenover" van iedere gemeente met haar eigen geaardheid nodig om tot waarachtige dialogische Woordbediening te komen.
De oervorm van homilie ( = prediking) is niet de monoloog maar de dialoog. In het tweegesprek van de opgestane Christus met de Emmausganger (Lukas 24 : 14, 15) en van Paulus niet de proconsul Felix (Hand. 24 : 26) vinden wij de grondvorm van het woord homilia terug. En ook het dialogische aspect komt tot uitdrukking waar het woord homilia meer de betekenis van een toespraak heeft gekregen, zoals Paulus die in Troas tot de gelovige mede-christenen houdt (Hand. 20 : 11) .
Daarom: wee de prediker, die in zijn laatste gemeente precies zo preekt als in zijn eerste gemeente. De verdieping van de Waarheid Gods, juist door het antwoord en het wederwoord der anderen, is dan bij hem tot stilstand gekomen, de zakelijke inhoud van het Woord Gods verstard, het leven uitgedoofd, het vuur geblust, en de zelfgenoegzaamheid - meestal - op ontstellende wijze toegenomen. Het geloof is dan ook verschraald: men gelooft eigenlijk niet meer in de levende God die niet Zijn Waarheid in Christus door de Heilige Geest met deze wereld, deze tijd, onze tijdgenoten bezig is, maar in een geconstrueerd systeem van waarheden aangaande God, zonder het levende verband niet levende mensen. In wezen wordt de waarheid Gods in haar dynamische kracht niet ernstig genomen, ze is confectie-waarheid geworden. omdat het gehoor als confectie-gehoor wordt benaderd en in zijn eigen levensproblematiek niet ernstig wordt genomen.

Met opzet spreken wij over het dialogisch aspect van de Waarheid Gods, niet over het communicatieve aspect. Het dialogische aspect houdt in dat God het eerste en het laatste woord heeft en zijn hemelse wijsheid meedeelt in de vorm van dialoog. Waarheid als communicatieve waarheid - in de lijn van de moderne existentiefilosofie - laat de waarheid in het gesprek met de ander realiseren vanuit het eigen zelf-zijn van de mens. Dan belanden wij in het humanistische waarheidsideaal: één van de grote gevaren van het neo-modernisme van de vernieuwingstheologen in deze tijd. De continuïteit van de Waarheid Gods door de eeuwen heen blijft gehandhaafd, de belichting van de Waarheid geschiedt vanuit de concrete, culturele situatie van tijd en plaats. Wie de moeite neemt de geschiedenis van de prediking door de eeuwen heen te bestuderen bemerkt al spoedig hoe iedere prediking onder de invloed staat van cultuursituatie, levensklimaat en denkpatroon van een bepaalde eeuw. [1]

De prediker heeft voor een verantwoorde uitoefening van zijn prediking en pastoraat de gemeente nodig. De eigengeaardheid van de gemeente oefent in haar antwoord en wederwoord een positieve, verdiepende en verrijkende invloed uit op de arbeid van de dienaar des Woords. Daarom is openheid voor de habitus van de pastor een eerste vereiste. Van de gemeente kunnen wij als prediker veel leren ten aanzien van de overdracht van het evangelie in prediking, pastoraat en bezinning.
Ik mag verklaren dat ik van de drie gemeenten, die ik mocht dienen, veel heb geleerd. Het dialogisch aspect van de Waarheid Gods is mij pas later duidelijk geworden. Maar andere aspecten van het gereformeerd belijden hebben mij de gemeenten in hun geloofsworsteling meegegeven.

De eerste gemeente Molenaarsgraaf bepaalde mij vooral bij de verhouding tussen de ziel en God. Steeds kwam de vraag op: hoe krijg ik deel aan het werk van Christus? Hoe weet ik dat de H. Geest in mij werkt? Wat is een zaligmakend geloof? Dit zijn zeer wezenlijke vragen, die waard zijn overwogen te worden. Grote mannen in Gods Kerk als Augustinus, Luther, Pascal, Kierkegaard, de oude schrijvers van de nadere reformatie hebben er mee geworsteld. Het zijn de vragen ook van de psalmen en de worstelingen van Paulus in de Romeinenbrief. Soms waren de vragen te zwaar voor sommige gemeenteleden, die er bijna onder bezweken. Vaak werden verkeerde adviezen gegeven en geraakte men nodeloos in duisternis, omdat men niet aan het levende Woord maar aan allerlei gevoelsmatige adviezen van profeten die brood eten geloof hechtte. Bovenal werden andere dimensies van de Waarheid Gods niet of nauwelijks onderkend: het gemeente-aspect en de apostolaire opdracht. Maar de laatste opdracht kon ook moeilijk tot uitdrukking worden gebracht in deze besloten agrarische gemeenschap.
Toch heb ik van Molenaarsgraaf veel geleerd, omdat ik de vragen, daar gesteld, later zou terug vinden bij mijn studie in de existentiële filosofie.

De tweede gemeente Bodegraven bepaalde mij bij het gemeente-aspect. Daar werd het persoonlijk geloofsaspect en het gemeentelijk geloofsaspect in een rustige harmonie beleefd, getuige ook het bevredigende Avondmaalsbezoek. Hier bloeide het kerkelijk leven vanuit de rijkdom van het verbond Gods. Het gehoor stelde weer andere eisen aan de prediking dan in Molenaarsgraaf, omdat men gaarne het evangelie in wijdere verbanden opgenomen zag. Niet verzwegen mag worden dat onder de oppervlakte van het kerkelijk leven wel spanningen aan de dag traden tussen de twee groepen, die in secundaire zaken (o.m. „het gezang") al vele jaren tegenover elkaar stonden, maar hierbij speelden ook psychologische factoren een rol. Daardoor zag men soms te weinig de eenheid van het gemeenschappelijk reformatorisch geloof, dat beide groepen in weerwil van alles verbond. Bodegraven schonk mij de blijvende belangstelling voor bijbelse uitleg en verdieping van het geloofsleven en ik ben haar veel dank verschuldigd.

De derde gemeente Amsterdam bracht mij, meer dan in de vorige gemeenten, de confrontatie van de Waarheid Gods met de wereld van onverschilligen, randbewoners, buitenkerkelijken en zoekers. Het is duidelijk dat, wil de overdracht van het evangelie in deze grote gemeente functioneren, de prediking en het pastoraat nu geheel ingesteld moest worden op de probleemstelling van deze grote-stads mens. Men luistert in Amsterdam zo anders dan in Bodegraven en Molenaarsgraaf. Weer moest de prediking zich richten op een dialoog met het levensbesef en het denkklimaat van de Amsterdammer, zo geheel anders gestructureerd dan die van de agrariër in de Alblasserwaard en de kaashandelaar in de Rijnstreek. Minstens tachtig procent van de bezoeken werden gebracht bij de zgn. buitenkerkelijken. Met dankbaarheid mag vermeld worden dat bijna de helft (45 %) van de belijdeniscatechisanten in die negen jaren uit buitenkerkelijk milieu kwam.

Zo hebben drie gemeenten ieder op haar beurt mij de drie aspecten van de Waarheid Gods bijgebracht. Het gereformeerde belijden is m.i. de machtigste greep op de Waarheid Gods. Het wil buigen onder de souvereiniteit van het Woord Gods en dit Woord laten gelden in de existentie ( Molenaarsgraaf ), de gemeente (Bodegraven) en de wereld (Amsterdam).
Maar „wereld" is meer dan de Amsterdamse situatie. „Wereld" is ook het moderne levensbesef dat langzamerhand in alle lagen van de bevolking binnendringt. „Wereld" is ook de uitdaging van de natuurwetenschap, de sociaaleconomische opmars, het mondiale denken, de communicatiemiddelen die de aarde steeds kleiner en het heelal steeds groter maken, de culturele problematiek, de maatschappelijke ordening, de confrontatie met allerlei levens- en wereldbeschouwingen, enz.
De gereformeerde belijders staan voor een ontzaglijke opdracht met al deze stromingen, bewegingen, ontwikkelingen en verschuivingen in een niet-aflatend dialogisch contact te treden. In zijn tijd heeft Calvijn deze wijde verbanden in het oog gehad, denk aan zijn correspondentie met de staatsgroten van zijn tijd, aan zijn houding tegenover de opkomende medische wetenschap, enz. Daarom had in die tijd de reformatie zulk een wereldomspannende betekenis, ze betrok zich op volksleven, wetenschap en cultuur.

De gereformeerde gezindte is heden ten dage die greep op de wereld kwijt. Ze is verdeeld in zichzelf en maakt naar buiten een onzekere indruk. Mijns inziens ligt één van de oorzaken in het feit, dat men er niet in geslaagd is de drie genoemde aspecten van ziel, gemeente en wereld onder de beademende kracht van het Woord Gods te verbinden. Men trok zich op één der aspecten terug en achtte zichzelf in de handhaving van dat ene aspect gereformeerder dan de ander. Men doorzag niet dat loslating van een of twee andere aspecten het vastgehouden aspect tot onvruchtbaarheid moest brengen - met alle gevaren van dien. Alleen de “existentie" zonder het gemeentelijk aspect en het wereldapostolaat, moest leiden tot een secundaire introverte problematiek, waarbij de geloofsonzekerheid door deze wijze van handelen eerder toenam dan verminderde. De relatie Woord Gods en existentie zonder de „gemeente" en de „wereld" brengt prediker en gemeente uiteindelijk in de moerassen van het mysticisme.
De relatie Woord Gods en de gemeente zonder het existentiële geloofsleven en de wereld brengt het kerkelijk leven in een niet eindigende kerkrechtelijke discussie over het kerk-zijn met de daaraan verbonden onvermijdelijke schorsingsprocedures van predikanten.
De relatie Woord Gods en de wereld zonder het existentieel en gemeentelijk geloofsleven leidt uiteindelijk tot een leeg activisme en een sociaal humanisme.

Het gereformeerd belijden heeft de grote greep naar de diepte van de ziel, de geborgenheid van de gemeente en de wijdheid van de wereld gedaan. Daarom in hei midden van de zestiende eeuw die intense aandacht voor het werk van de H. Geest in de prediking. de liturgische vormgeving van het gemeentelijk leven en de confrontatie met het volksleven van stad en land.
Onze zwakheid is dat wij deze wijde verbanden niet meer zien en ons op enkele punten hebben teruggetrokken. De kerkelijke en theologische twisten tussen de gereformeerde belijders zullen nooit ophouden tenzij zij de apostolair opdracht in de wereld verstaan en de confrontatie niet liet moderne levensklimaat beseffen. Dan en dan alleen wordt de Waarheid Gods onder een belichting gezien, die deze Waarheid als waarachtig voor deze tijd en deze situatie, voor ons en onze tijdgenoten laat gelden. Dan leren wij Paulus ook beter verstaan, die de confrontatie van het evangelie in dialoog met zijn tijd en zijn wereld wel aandurfde, in het bijzonder zijn woord over “de toerusting der heiligen tot dienstbetoon ( in de wereld ), tot opbouw van het lichaam van Christus (gemeente), totdat wij allen de „eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben (existentie)." (Efeze -1 : 12. 13).

  1. Ik moge voorts verwijzen naar mijn bijdrage in Actuele Prediking (Callenbach), blz. 78-81 en blz. 145-149 en naar Liturgische Oriëntatie (Zomer en Keuning), blz. 31-45, waarin ik deze gedachten dieper heb gefundeerd en verder uitgewerkt.