Bevrijding
Proloog
Misschien komt het doordat ik deze bijdrage schrijf op 5 mei dat het woord “bevrijding" mij onweerstaanbaar in gedachten komt, als ik probeer na te denken over de weg die de gereformeerde gezindte heeft te gaan om tot een nieuw élan te geraken.
Jaren geleden publiceerde Rudolf van Reest een boek over de Flakkeese bevolking, dat hij de titel ‘Gebondenen" meegaf. Wie als schrijver dezes het voorrecht heeft gehad op „het vertekende eiland" predikant te zijn geweest, weet dat dit boek terecht veel kritiek ondervonden heeft van de zijde der eilandbevolking. Al te gemakkelijk smeerde de schrijver over de gehele bevolking uit, wat in de door hem geschetste vorm slechts van bepaalde groepen gold (en geldt!).
Toch was deze titel een goede greep. Gebondenheid in de slaafse zin van het woord is een kenmerk, niet slechts van de Flakkeese mentaliteit, maar in het algemeen van het geestelijk klimaat in die kringen, waaruit „Wapenveld" stamt. Ik ben me bewust dat ik door deze opmerking het gevaar loop te verzanden in de door mij gewraakte generaliserende tendenzen van R. van Reest's boek.
Toch zou ik mijn typering staande willen houden, met de aantekening dat de graad der gebondenheid in verschillende groepen en personen varieert. Maar overal is zij aanwezig! En deze gebondenheid frustreert niet alleen de opbloei van het geestelijk leven in de gemeenten, maar belemmert ook en vooral de werking en de werfkracht van het reformatorisch belijden en leven in de kerken en in ons volk.
Dát nu juist is het wat ons zo verontrust en wat ons drijft om te spreken en te schrijven. Sommige kritici van het Wapenveld-nummer over „Wereldgelijkvormigheid" hebben op de diagnostische artikelen, met name dat van prof. Jonker, niet anders weten te reageren dan met de opmerking: ziet ge wel, hoever Jonker al van huis is ... Maar hebben zij dan niet begrepen dat het ons (ja, ons! want Jonker was slechts woordvoerder!) niet gaat om afbraak of verloochening van het reformatorisch erfgoed, maar juist om de daadwerkelijke belijdenis daarvan in deze tijd, om confrontatie van het echte gereformeerde belijden met alle - ismen van deze eeuw. En mijn diepste verwijt tegen het traditionele „gereformeerde" leven in „onze kringen" is, dat wij (ik sluit mijzelf met nadruk in) deze belijdenis, deze confrontatie niet aandurven, niet aanwillen, niet aankunnen. Anders gezegd: dat wij, zwaaiend met de vaan van Schrift en Belijdenis, niet echt gereformeerd zijn. Wij geven (mag ik hen even zo noemen?) „de anderen" de káns ons af te doen met enkele smalende opmerkingen over 'non-theological' factoren in onze kring, omdat wij deze factoren naar voren schuiven als hèt kenmerk van gereformeerd-zijn in kerk en volk. En achteraf beklagen we ons dan dat niemand ons begrijpt en dat niemand ons recht doet. Maar hoe, in 's hemels naam, kan „een ander" ons begrijpen als wij zo'n dikke muur gebouwd hebben om onze diepste intenties, dat wat wij eigenlijk voorstaan, eenvoudigweg niet meer zichtbaar is? Daarom hebben wij bevrijding nodig. Bevrijding van onze gebondenheden. Bevrijding tot een echt gereformeerd leven in deze tijd. Ik weet dat zulk een bevrijding, zulk een exodus een eigen genadewerk des Heren aan ons is. Als het daarom over therapie gaat van wereldgelijkvormigheid zal gebed om Gods genezing het eerste moeten zijn. Deze zin kan gemakkelijk als een goedkope stichtelijkheid misverstaan worden. Dat is ons bidden, zelfs ons bidden om vernieuwing, inderdaad als het niet gepaard gaat met de ernstige en hartelijke wil tot bekering.
Daarom zal nu aangewezen moeten worden waarin die bekering dan te bestaan heeft. Bekering is immers nooit een vage kreet, maar steeds een concrete zaak, althans in de Heilige Schrift ...
De bijbel van de ketting!
Het eerste dan wat wij nodig hebben is bevrijding tot een werkelijk luisteren naar de hele Bijbel.
Niemand zal willen ontkennen dat dit een zeer wezenlijk kenmerk van reformatorisch leven is. Er zullen er echter stellig zijn die verwonderd vragen: maar doen we dat dan niet? Is dát nu juist niet waarvoor wij opkomen en waarop wij prat gaan dat wij, in tegenstelling tot andere groeperingen in de kerk, het ganse Woord Gods eren? In naam wel! Onze periodieken staan stijf van de betuigingen dat het alles naar Schrift en Belijdenis moet zijn. En zo zij niet spreken naar dit Woord ... etc.
Maar in feite leven wij bij een bijzonder dun bijbeltje. Erger nog: bij een klein aantal godsdienstige slogans, die tot in den treure herhaald worden. En dat niet alleen de gemeenteleden. maar ook onze predikanten. Het is ontstellend te bemerken hoe klein de actie-radius van vele preken in onze kring is: een boemeltreintje dat steeds weer dezelfde stationnetjes aandoet!
Van een werkelijke gehoorzaamheid aan het hele bijbelse getuigenis is nauwelijks sprake.
Het baat ons niet op te merken dat dit in andere kringen evenzeer het geval is. U hebt gelijk. De woorden medemenselijkheid, naastenliefde zijn elders niet van de lucht. Maar pleit ons dat vrij' Adeldom verplicht! Als wij zeggen: het volle Woord, waarom laten wij dat Woord dan steeds maar lopen door de smalle, benepen trechters van een verschraald piëtisme, van een armetierige bevindelijkheids-psychologie, zodat er tenslotte een dun straaltje platte gemeente-theologie uitkomt dat niemand doodt en niemand levend maakt?
En dat elke week weer, welk bijbelgedeelte er ook aan de orde is?
Natuurlijk ben ik weer bezig te generaliseren en zelfs onrecht te doen.
Hier en daar is het - Gode zij dank - ook anders. Maar in het algemeen heeft de volle Bijbel weinig heerschappij onder ons. Wij zijn gebonden in onze traditionele gedachtengang, in mensenvrees, in de ban der publieke opinie, in de kwade mode, in gemakzucht, in onze beperkte theologietjes-van-huis-uit-meegebracht en daaraan onderwerpen wij de Bijbel. In plaats dat wij ons gevangen geven tot de gehoorzaamheid van het ganse Woord Gods, ons telkens weer op laten jagen uit beperktheden, veiligheden, zekerheden en geborgenheden, ons laten oordelen en uitdrijven in de ruimte. Dan komen wij in de ruimte van de grote daden Gods.
Dan komt behalve de ziel ook het lichaam, behalve de kerk ook de wereld, behalve de natuur ook de cultuur, behalve het hart ook het leven, behalve de enkeling ook de gemeenschap, behalve de hemel ook de aarde, behalve mijn zaligheid ook de naaste, behalve de vergadering ook de opbouw der gemeente in het gezichtsveld. En deze reeks ware oneindig te verlengen.
Het valt niet te ontkennen dat er, met name in onze kring, moed toe nodig is om zo werkelijk naar de hele Bijbel te gaan luisteren: af te zien van de geijkte patronen en alleen aan de hand van het Woord te gaan. Het is ook een onrustige zaak. Men is en blijft onderweg. Maar rijk en diep is de zegen. Het bedienen en horen van het Woord Gods wordt weer de moeite waard. Men ervaart weer wat het is dat in het Woord Gods het leven en het licht der mensen is. Er is werkelijke heerschappij in en buiten de gemeente, doorbraak van Gods koningschap over mens en wereld. En we ontdekken tevens hoeveel méér er aan de orde is dan wij dachten; hoe anderen, door ons soms verdacht gemaakt, allang worstelen niet zaken die wij nu pas zien. We worden niet verlost van „het eigen geluid", maar wel van onze eenkennigheid en we krijgen werkelijke communicatie over wezenlijke dingen, terwijl er ook andere scheidingen vallen dan de doorgaans zo formele ...
Zo kan gereformeerd leven werking en werfkracht krijgen!
Vorwärts traümen
Drs. J. J. Bos- heeft in zijn artikel ,,Besmet door de wereld?" in het Wapenveldnummer over "Wereldgelijkvormigheid" een aantal zeer behartenswaardige opmerkingen gemaakt over het sociale milieu van onze kringen. Hij noemt als kenmerken van dat milieu: vereenzelviging met de bestaande maatschappelijke orde, individualisme en burgerlijkheid. En hij stelt de klemmende vraag: „zijn wij niet dermate door ons sociale milieu gestempeld dat we moeten gaan spreken over protestantisme".
Aan het slot van zijn artikel schrijft drs. Bos: "Een grondige bezinning op de vraag of ons sociale milieu de toets van het evangelie kan doorstaan is daarom zeer gewenst. Temeer omdat de gemeente - wil ze kunnen dienen - zich aan geen enkel sociaal milieu onvoorwaardelijk dient te binden."
Hier valt het woord binden. Schrijvend over gebondenheid als kenmerk van het geestelijk klimaat in onze kring moet ik constateren dat wij ons inderdaad hebben gebonden aan ons sociaal milieu. En dat met name in zedelijk opzicht.
Ik zou dat graag willen doorlichten aan de hand van het woord „vreemdelingschap". In het Nieuwe Testament is dat een veel gebruikt beeld ter typering van de situatie van de gemeente in de wereld. (1 Petrus, Hebr. 11 ).
Deze vreemdelingschap van de gemeente op aarde wordt in het N.T. bepaald door de toekomst des Heren. Omdat wij burgers zijn van een Rijk in de hemelen, omdat verwachten een nieuwe hemel en een nieuwe aarde waarop gerechtigheid woont, omdat wij “mensen van morgen" zijn door het geloof in Jezus de Messias, daarom zijn wij vreemdelingen in deze tegenwoordige wereld. "Wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de toekomende". Abraham wist zich gast en vreemdeling op aarde, want hij verwachtte de stad met fundamenten.
Heere God, wij zijn vervreemden
door te luisteren naar uw stem.
Breng ons saam met uw ontheemden
in het nieuw Jeruzalem!
In onze kringen wordt het woord vreemdelingschap ook vaak gehanteerd als typering van de situatie van de gelovige in de wereld. Het grote verschil met het bijbelse spraakgebruik is echter dat wij het heden als vreemdelingschap ervaren, niet vanuit Morgen, maar vanuit Gisteren. Omdat wij zo gehecht zijn aan de bestaande en verdwijnende orde, sterker nog: omdat wij die orde vereenzelvigd hebben met Gods orde, daarom ervaren wij de moderne wereld als boze wereld, en onze plaats in deze moderne wereld als vreemdelingschap. En soms doen wij daar nog heel vroom over ook, en zingen, met een weemoedige blik naar achteren, ontroerd in onze kerken: ik ben, o Heer, een vreemd'ling hier beneên, vergetend dat de psalmist dit zegt omdat hij op reis is - naar Morgen: laat uw geboôn op reis mij niet ontbreken!
Terecht schrijft drs. Bos: „Onze gehechtheid aan de bestaande sociale orde - conservatisme -wijst op een gebrek aan hoop op de toekomst van de orde van de nieuwe hemel en aarde."
Wat betekent dit alles voor de moraal?
In het N.T. is ,,de ethiek" typisch vreemdelingen-ethiek. De stad op aarde wordt ingericht naar model van het burgerschap in de hemelen. De hoop op Morgen is de drijfkracht en de richtlijn voor het gedrag in het nu. Bijbels handelen is „vorwärts traümen" (de uitdrukking is van Lenin!).
Wij daarentegen zitten veelszins gebonden in een burgerlijke moraal. Onze vereenzelviging van de bestaande orde met Gods orde brengt met zich mee: vereenzelviging van onze adat met Gods wil, identificatie van onze voorkeuren en afkeuren niet Gods geboden en verboden, bepleistering van het graf van ons provincialisme en onze ruimtevrees (wat de boer niet kent dat eet hij niet!) met de schone kalk van “onszelf onbesmet bewaren van de wereld".
Dit alles geldt met name t.a.v. onze houding tegenover cultuur en ontspanningsleven, de zondag, bezit, genotmiddelen, sexualiteit, internationale problemen als bewapening en honger. Niet zelden gebeurt het dat wij, vanuit onze burgerlijke moraal, geen goed woord over hebben voor gedragspatronen die waarlijk geïnspireerd zijn door bijbelse motieven, niet ziende dat niet zij, die aldus handelen, de vijanden zijn van het kruis van Christus, maar wij.
Dat is juist het erge van onze gebondenheid dat wij het zicht kwijt raken op het werkelijk „anders wandelen" en dat de oordelen die wij op anderen afgeven onszelf treffen.
Daarom hebben wij bevrijding nodig tot een leven in de hoop "Es kommt darauf an das Hoffen zu lernen" (Block). Dat brengt met zich mee een relativering van de bestaande orde en patronen en een oriëntering op Christus zelf en op zijn Toekomst. Dat brengt ook met zich mee een principiële openheid tot confrontatie met de veranderende wereld waarin wij leven. Een openheid die wat anders is dan conformisme aan deze wereld. Maar die gekenmerkt wordt door een inspirerend centrum, van waaruit alles wat op ons af komt gewaardeerd, geordend en gericht kan worden.
Epiloog
Vanwege de lengte breek ik af. Er zouden nog meer gebondenheden te noemen zijn, waarvan ons bevrijding van node is. Ik denk o.a. aan bevrijding van isolement tot dialoog. Maar daarover schreef prof. Jonker reeds een en ander. Duidelijk is dat het gesprek moet doorgaan. Wij zijn, dat besef ik terdege, in de diagnose sterker dan in de therapie. Maar reeds de diagnose kan zuiverend werken en de baan vrijmaken voor een met elkaar zicht krijgen op de weg die wij in deze tijd mogen gaan.