Gevulde openheid
Stedelijk- industriële samenleving
Als ons één ding duidelijk moet zijn en worden dan is het wel dit, dat onze samenleving diepgaande veranderingen ondergaat, waaraan niemand zich kan onttrekken. Industrievestiging, welvaartsstijging, verstedelijking van het platteland, vergroting van bestuurlijke eenheden, enz. tasten het vooroorlogse levenspatroon tot in de kern aan!
Of we hierover juichen of huilen, de genoemde sociale veranderingen zijn ónomkeerbaar. We hebben ons voor te bereiden op een stééds veranderende samenleving, die nauwelijks tijd gunt om de veranderingen te verwerken en die zeker geen ruimte laat voor traditie-vorming.
De Amerikaanse socioloog Riesman wijst op het feit, dat er een nieuw type mens ontstaat. Een type, dat zich niet meer laat leiden door traditie en eigen innerlijk, maar dat zich overwegend laat leiden door de gedragingen van andere mensen in zijn omgeving. Dit verschijnsel onderkennen we in de voorkeur voor „het gesprek" en „de ontmoeting", maar ook in de afkeer van monologen (lezingen e.d.) en in de huiver voor het doen van absolute uitspraken.
De vraag dringt hoe de gereformeerde gezindte op de genoemde veranderingen en op de moderne openheid moet reageren.
We kunnen doen alsof deze veranderingen er niet zijn en - uit onmacht! - wegvluchten naar een geromantiseerd verleden ("vroeger", “de gouden eeuw"), naar een opgehemelde eigen groep (kerkisme) of naar een leven dat de binnenkamer strak isoleert van het moderne leven.
Dit zijn allemaal pogingen om de geweldige veranderingen te verdringen. Maar álles wat wij pogen te verdringen - óók de maatschappelijk veranderingen! - wordt oncontroleerbaar en kan ons onverhoeds gaan overmeesteren. Dit zien we b.v. in verschillende zedendelicten en bij diverse vroegere tegenstanders van radio en t.v., die nu als kinderen aan het apparaat gekluisterd zijn.
We zien een dergelijke reactie ook in andere sectoren van de gereformeerde gezindte, waar men - bij het in elkaar storten van de oude zekerheden - overgaat tot een gulzig eten van de huidige cultuur, op een manier die soms neurotisch aandoet!
Ongevulde openheid
In het dubbelnummer toonde ik aan dat de gereformeerde gezindte als geheel en ook wij, in onze kringen, in sterke mate zijn aangevreten door het 19e eeuwse individualisme, met een burgerlijke inslag. Dit uit zich in de eenzijdige aandacht voor de enkeling met verwaarlozing van de groepsverbanden, welke de enkeling ingrijpend beïnvloeden.
De genoemde geestesgesteldheid is er debet aan dat verschillende voluit bijbelse gegevens “op hun kop" gezet worden. Zo is het rustige sterfbed vaak belangrijker dan de dag der opstanding, de veilige rust van het heden belangrijker dan de wederkomst van Christus. Het persoonlijk welbevinden komt in de plaats van de taak der kerk en de stichting der enkele ziel vervangt het Koninkrijk Gods.
Maar deze (onze!) individualistische burgerlijkheid wordt echter bedreigd door de genoemde maatschappelijke veranderingen, waarin de enkeling zich steeds meer gaat richten op het doen en laten van anderen. In déze gedragsbepaling redt men het niet met een individualistische burgerlijkheid. Zodoende moet men - ongewapend! - een hele serie veranderingen gaan verwerken en valt men onverhoeds in de greep van de tyrannie der voorlaatste dingen: verheerlijking van wetenschap en techniek, consumptie-wedijver, enz.
Dit is een trieste gang van zaken. Maar triester is het feit, dat deze ongevulde openheid in prediking en pastoraat vaak helemaal niet onderkend wordt, in elk geval veelal niet vanuit het evangelie opnieuw gevuld wordt. Een moderne kreterigheid, zoals we die b.v. in de Sjaloomgroep aantreffen, bewijst helaas het bestaan van een ongevulde openheid!
Deze ongevulde openheid hangt ook samen met het feit, dat de kerk - als instituut - in de privé-zone van het leven is terechtgekomen. Kerkelijk werk (jeugdwerk, huisbezoek enz.) vindt plaats in de vrije tijd, waarbij de beroepsarbeid enz. al dan niet bewust buiten beschouwing gelaten wordt. Diverse ambtsdragers (incl. kerkelijke administraties!) weten vaak niet eens wat de leden doen en waar ze werken, terwijl de beroepsarbeid niettemin een beslissende invloed heeft op het doen en laten.
Omdat de kerk vnl. in de privé-zone van het leven opereert, bereikt ze hoofdzakelijk (nog) bejaarden, huisvrouwen en jonge kinderen. In diverse kerkdiensten en kerkelijke verenigingen zijn deze categorieën dan ook aanwezig, terwijl de middengroepen (werkende mannen en vrouwen) verstek laten gaan.
Tijdens een studieverblijf in Stockholm woonde ik enige malen een lutherse kerkdienst bij in één van de moderne voorsteden, waarin ca. 15.000 lutheranen wonen. Het enige kerkgebouw in deze voorstad had een capaciteit van ca. 300 zitplaatsen, voor het merendeel gevuld met bejaarden, huisvrouwen en kinderen. Een tijdloze preek en een strakke liturgie beklemtoonden op huiveringwekkende manier het feit, dat de kerk ook in deze wereldstad aan de rand van het leven staat, als een „levensverzekeringsbedrijf" dat ingeschakeld wordt bij geboorte, huwelijk en dood. Zien we deze verschijnselen ook niet in ons land? Ook niet in de kerken der gereformeerde gezindte?
Maar op deze wijze wordt het lichaam van Christus verlaagd tot een instituut, waarin men zijn religieuze behoeften kan bevredigen en eventueel de behoefte aan sociaal aanzien kan vervullen door deelname aan kerkelijk werk, enz. Zó verlagen we de kerk tot een vereniging, die - ondanks abstracte kreten als „God in de diepte", „medemenselijkheid" enz. - steeds zwaardere concurrentie gaat ondervinden van psychiaters, psychologen en maatschappelijk werk!
Déze positie van de kerk en haar verkondiging is in strijd met de diepste bedoelingen van het gereformeerd protestantisme! Want Calvijn zag de kerk niet alleen als heilsinstituut maar ook als heiligingsinstituut, in een tijd waarin -evenals nu! - allerlei uitgeholde geestelijke waarden en normen in scherven vielen.
In zo'n tijd wilde de reformatie het héle evangelie aan de héle mens en de héle wereld - in het héle leven - verkondigen.
Daniel-Rops wijst terecht op het feit, dat één van de karakteristieke trekken van de joodse godsdienst - overgedragen op het christendom - is:
„Zijn solide realisme, het feit dat hij zo dichtbij de dagelijkse werkelijkheid van de mensen staat. Men zou zowel uit het Oude als uit het Nieuwe Testament een ware „theologie van de materie" kunnen halen. De nederigste handelingen uit het dagelijks leven zoals die van eten en drinken worden geheiligd, bijna vergoddelijkt, omdat ze deel uitmaken van het goddelijk plan". [1] En dit realisme werd gedragen door de belijdenis .,dat zij op aarde vreemdelingen waren zonder vaste woonplaats" (Hebr. 11, 13). Deze twee gegevens bieden ons een nieuwe vulling van de huidige ongevulde openheid.
Een nieuwe vulling
1. De versmalling van het evangelie tot de privé-zone van het leven moet doorbroken worden door deze blijde tijding ook te betrekken op het dagelijks werk en de grote structuren (moderne onderneming, politieke partij, vakbonden, e.d.). Deze doorbraak vereist een specialisatie van het predikantencorps in industrie-, radio-, t.v.-, jeugd- en andere predikanten.
Verder zal er reeds tijdens de diverse predikantenopleidingen bewuste aandacht geschonken moeten worden aan het maatschappelijke leven. Verplichte deelname aan een stuk maatschappelijk leven (industrie, recreatiecentrum, psychiatrisch ziekenhuis e.d.) mét de opdracht de aldaar opgedane ervaringen theologisch te „plaatsen", kan de betrekkelijk grote sociale onwetendheid van diverse toekomstige geestelijke leiders gedeeltelijk opheffen. Talrijke a.s. predikanten bezitten een volslagen verouderd maatschappijbeeld, dat hun prediking en pastoraat in déze maatschappij tot onvruchtbaarheid dreigt te doemen; evenals de pogingen om huidige verschijnselen vanuit het evangelie te beoordelen!
Zo werd het rapport „Kerk en sport" (raad voor zaken van Kerk en Samenleving der Ned. Herv. Kerk) in een dagblad beoordeeld als een geheel van „opmerkingen en een voorstelling van zaken, die een duister of verkeerd beeld geven van de Nederlandse sportwereld". [2]
2. Tegenover de pogingen om voluit bijbelse gegevens als wedergeboorte, bekering en rechtvaardiging als „niet passend bij de moderne mens" buiten de deur te zetten, zal het de gemeente met grote klem en nadruk duidelijk gemaakt moeten worden dat deze gegevens inhouden: een losbreken uit de vormen van déze wereld". [3]
Bekering houdt - bijbels gezien - in dat wij onze gevestigde (macht) posities opgeven en gaan horen tot het volk ,zonder vaste woonplaats". Tot een ongrijpbaar geheel, dat (zoals het oudtestamentische Israël) door zijn bestaanswijze het doen en laten van de maatschappelijke omgeving steeds in discussie stelt, in plaats van die omgeving na te apen uit vrees niet voor vol aangezien te worden.
Allerlei sociale verschijnselen (standsbesef, discriminatie e.d.), sociale strevingen (positieverbetering e.d.) en normen (fatsoen, netheid) verliezen door de vernieuwende kracht van het evangelie hun van-zelf-sprekendheid.
Dit maakt de wereld onrustig en wekt daarom agressie op óf pogingen om deze nieuwe bestaanswijze te neutraliseren, c.q. in te kapselen. Om het met Kierkegaard te zeggen:
„Vroeger toen het christendom een verschrikking was voor de mensen, vervalste men het door huichelarij. Het had wel de schijn, dat men zich bij de christelijke eisen neerlegde - maar het was huichelarij. Nu het christendom in de voorstelling van de mensen tot alles behalve een verschrikking is geworden, nu het een bekende, goede, geschikte kerel geworden is - nu vervalst men het door hartelijk geklets; men slipt zo heel gemoedelijk langs de christelijke eisen heen; men knoeit er net zo lang aan tot het gelijk geworden is aan het bestaan van een spitsburger. Deze vervalsing is natuurlijk de allergevaarlijkste - maar geen van die kerkleraren, die voor het geloof tegen de ketterij gevochten hebben, geen van die ketterjagers heeft maar ooit kunnen vermoeden, dat iets dergelijks tot rechtgelovigheid zou kunnen worden". [4]
Het evangelie is een aanval op ónze, boze, wereld. Het woelt - zoals nu in Afrika en Azië - het oude en vertrouwde los. Want de Heilige Geest voorziet ónze posities en ónze samenleving niet van een religieus vernis, maar maakt die ondergeschikt aan het komende Koninkrijk Gods.
Geloven wij dat nog?
3. De belijdenis „op aarde vreemdelingen" "zonder vaste woonplaats" gaat samen met de verwachting van de „stad met fundamenten waarvan God bouwer en maker is", m.a.w. het gespannen uitzien naar de wederkomst van onze Here Jezus Christus.
Déze toekomstverwachting ondermijnt de sterke gerichtheid op dat wat werd en is (sociaal conservatisme) en maakt ons tot „vreemdelingen" in een bestel, dat - mede door óns toedoen -de haat tegen onze God en naasten als normaal verschijnsel ziet. Wij hebben ons vaak dermate stevig gevestigd in de gebrokenheid van Gods wereld en zijn hieraan vaak zo gewend, dat wij het abnormale (de genoemde haat) normaal vinden: burenruzies, kerkelijke onenigheid, rassendiscriminatie, oneerlijke concurrentie, niet deelnemen aan het Heilig Avondmaal, enz. enz. En als we met deze dingen geconfronteerd worden, vluchten we vaak weg in het visioen dat „dit alles eens niet meer zijn zal", in plaats van gevolg te geven aan de opdracht „bereidt de weg van de Here, maakt Zijn paden recht" (Luc. 3, 4).
Prediking en pastoraat zullen déze - onze! - pogingen moeten ontmaskeren als uitingen van het streven om met Gods Woord ónze doeleinden te rechtvaardigen, als eigenwillige godsdienst!
4. Calvijn stelde Gods eer in het centrum van prediking en pastoraat, m.a.w. niet de kerk noch de mens met zijn belangen. Dit zal ons voor ogen moeten staan, als we onszelf bezinnen op de wereldgelijkvormigheid onder ons, opdat niet ongemerkt wíj en de eigen kring in liet centrum van onze belangstelling komen. Op deze wijze zouden we op een wereldgelijkvormige manier over de wereldgelijkvormigheid denken én schrijven én lezen.
De kracht van het gereformeerd protestantisme bestaat hierin, dat het de eer van onze God en zijn Koninkrijk centraal stelt en niét een overdenking van menselijk leven en streven is en zó onze godsdienstigheid onder het veroordelende en bevrijdend gericht van de Almachtige stelt. Zo verliezen we de onbijbelse belangstelling voor onszelf en de eigen groep en ontvangen we door de Heilige Geest een heilige interesse voor de komst van Góds Koninkrijk in de wereldkerk en wereldsamenleving in Zijn jaar 1965.
"Als Christus plotseling zal komen
wiens hart is dan voor Hem bereid?
Wie onzer zal er dan nog dromen
van 't Rijk, en aan de nieuwe tijd?"
(Anton B. Lam)
- H. Daniel-Rops „Het dagelijks leven in Palestina ten tijde van Jezus", 1965, p. 244;
- Kl. Peereboom „Valse start in rapport Kerk en sport". In: „Het Parool" 1 febr. 1964;
- Vgl. ds. A. Noordegraaf „Wat verstaat de bijbel onder wereldgelijkvormigheid?" In: Wapenveld jan. 1965, p. 135;
- Dr. H. A. Munster „Kierkegaard - een keuze uit zijn dagboeken", 1957, p. 182.