Ik ben de wijnstok en jullie zijn de ranken

Een meditatie over menselijke identiteit naar aanleiding van Joh. 15:5
('Een persoonlijke meditatie van de koude grond, als proloog') Ik ben… de moederbodem, waarop de wijnstok groeit. (Beste lezer, neem me niet kwalijk dat de bodem hier voor een moment het woord neemt, hij is lang verbannen geweest uit het theologisch spraakgebruik, zeker in combinatie met bloed. Maar enig recht van spreken heeft hij toch wel).

De wijnstok heeft samen met de Landman gekozen voor een plaats in de bodem, de grond. Mooie term trouwens, ‘en mijn Vader is de Landman’. Ik ken zijn voetstap. Ik ben de uitgestrekte bodem, de diepe bodem. Een heel verleden ligt in mij opgeslagen, een hele geschiedenis. Lees het Landboek van het Oude Testament er maar op na. Het is overigens allemaal mest geworden, Adam en Eva, Abraham en Sarai, Ruth en Boaz, David en Batseba, vergane glorie, bloed in de bodem van Israël. Om mij heen ligt de bodem van de wilde volkeren. Er staat een hekje tussen, er is nu eenmaal een wijngaard des Heren en een barbaars heide(n)land, maar ik weet dat er ondergronds vele verbindingen zijn: met de streken waarin Kaïn weg zwierf, en de woestijn waarin Ismaël werd verjaagd. Zelfs met de eilanden aan de overkant met zijn verre volken, er zijn daar zaadjes terecht gekomen, geblazen uit de grijze bol van Cham en Jafeth, en opgeschoten, tot verschrikkelijk en aantrekkelijk, giftig en schoon onkruid.
De Landman, Hij is de planter, de eeuwige, geduldige planter, die de kleur van de aarde heeft aangenomen. Ik ken overigens ook zijn voet, die stampend over de grond is gegaan, stampend en vertrappend.
Aarde, en de mestvaalt van de geschiedenis. In mij slaapt de hoop van de volken, de liefde en de haat, de wijsheid en de dwaasheid. Ik ben de grond en dacht intussen verlaten te zijn, te leven voortaan zonder Landman. Maar in de stille nacht, heilige nacht, nauwelijks opgemerkt, is Hij gekomen, en plantte er de ware Wijnstok. Het was in dat weke plekje van de moedergrond, de schoot van Maria, toebereide aarde.

‘Ik ben de Wijnstok’

(verder bovengrondse meditatie)
Volgens Johannes 15 zal er bloei zijn op aarde vanwege de Wijnstok en de Landman. Jezus is de ware wijnstok. De Wijnstok wortelt in de aarde. Hij is bloei van de oergrond, bloei van Israëls potgrond, en nooit is de aarde meer aarde geweest, dan waar de wortels van de wijnstok erin schoten. Maar alles wat de aarde kon geven, was niets vergeleken met wat de Wijnstok deed.
De Wijnstok is Jezus Christus, en Christus is de Wijnstok. Hij wortelt diep in de aarde. Hij slaat zijn wortels uit diep in het werk van zijn Vader. Hij is de bloei van alles wat heeft gebloeid. De wortels van de Zoon des Mensen tasten de aarde af, voelen de binnenkant van de dingen, omarmen ze in liefde. Jezus is niet de kapotmaker. Maar waar is en blijft ook dat dat hele aardse leven, van aardse mensen en aardse culturen in zichzelf reddeloos uitgeleverd was en is aan de dood van de winter. Er is maar één kans om de ondergang te voorkomen, één hoop op oogst, en die is gelegen in het leven van Jezus, zijn dood en zijn opstanding, vruchtbaar en vruchtdragend tot het eeuwige leven.

‘Jullie zijn de ranken’

En nu denken we aan de ranken, de mensen, die leven anno domino. Vruchtbaar leven kan niet zonder moedergrond. Menselijke identiteit kan niet zonder ingeworteld te zijn in een oorsprong die leven geeft. Jezus is deze oorsprong, hij is de moedergrond. Alle vruchtbaarheid is niets vergeleken met die van de bloedende Wijnstok. Er is voor ons geen andere plek om mens te worden, dan ingeënt in hem. Jezus is zo vrijgevig, dat hij plaats biedt in zijn Lichaam voor de vele ranken. De Landman heeft het zo gewild. Hij plaatst in het midden van de schepping en in het midden van de geschiedenis deze voor het oog zo onaanzienlijke Mens. Het is door hem bedacht de wereld te redden, niet door een van de machtige eiken der gerechtigheid, maar door een nederige wijnrank, door een nederige Man aan een kruis. Wij moeten hier wel aan geloven. Immers:
‘The dripping blood our only drink,
the bloody flesh our only food:
In spite of which we like to think
That we are sound, substantial flesh and blood –
Again, in spite of that, we call this Friday good.’
(T.S. Eliot, Four Quartets, East Coker IV)
De menselijke identiteit is een complexe aangelegenheid. Het gaat er in het heidens gemoed niet goed in dat we alleen via de omweg van deze inenting tot bloei en bestemming komen. De ‘allerdorste tak’ (Gez. 132) is echt de enig vruchtbare stam. Wij moeten Jezus dan wel zien als pure gave. Die ons tegemoet treedt in het evangeliewoord. Die ons geschonken wordt in tekenen van brood en wijn(!). Achter deze pure gave gaat geen geheim duister beraad schuil. Jezus is de zoete naam die geplant is in de bodem van deze wereld, gave die genoeg is voor alle geslachten.

De omweg over Jezus

Maar zijn we dan zo exclusief op Jezus aangewezen? Zo één op één? Heeft de serie ‘identiteit’ niet ook gewezen op het gezin, de familie, het eigen lichaam, de samenleving, de tijd? Ja, dat is allemaal waar. Maar het evangelie van de gekruisigde Jezus leert ons dat wij met dat alles alleen via de Wijnstok goed verbonden kunnen zijn. Onze verbondenheid met onze man en vrouw, vader en moeder, kinderen en kleinkinderen, land en volk, tijd en omstandigheid, vrienden en vriendinnen, lichaam en aarde, werk en media, loopt over het smalle houtje van de wijnstok. Een directe verbinding leidt tot ongelukken. Het noodzakelijke intermediair ontbreekt. Er ontstaat gemakkelijk kortsluiting, valse vruchtbaarheid, wildgroei, of juist verdorring. Ik ontmoet de broeder ‘in Christus’, vertelde Bonhoeffer al aan de seminaristen van Finkenwald.
Overigens, in hun ijver om deze les te begrijpen, hebben sommige – met name protestantse – vrienden de wijnstok losgemaakt van de bodem. De christen van zijn omgeving. De wijnstok kwam in de lucht te zweven. Een zwevende paringsdans in de lucht, mystiek van de zuivere soort, wegzwevend tussen de sterren. En nog steeds zijn er puristen die in al hun theologische ijver het mes verkeerd richten en in feite bezig zijn de wijnstok met ranken en al te ontwortelen. Ik verwijs hen naar de grommende stem van de oergrond in de proloog.

De rank op zichzelf

De rank, de mens. Wie is hij? Een eeuwig oude en eeuwig jonge vraag. Een vraag die in alle hevigheid ook in het moderne Europa is gesteld en beantwoord. Uit reserve tegen de bodem leek het een oplossing de rank dan maar los te snijden van al die verbanden waarin een mens leeft. Deze oplossing is de verkeerde geweest. Het is de doodlopende weg van de Verlichting. Het levert atomaire individuen, op zichzelf geplaatst, ontworteld. We kunnen het waarheidselement erin wel honoreren. Emancipatie is geen onzin. De zuigkracht van de familie, van de stam en de natie, van de sociale omgeving, kan ook tot een verkromd en verkommerd bestaan leiden. De Verlichting heeft veel gezien waar we ons voordeel mee kunnen doen. Ze heeft echter in haar hoofdvertegenwoordigers de Zoon over het hoofd gezien en daarmee het wezenlijke gemist. Daarmee is ze ook nolens volens vervreemd geraakt van de Landman. Daarmee is de rank niet alleen los van de bodem, maar ook los van de wijnstok geraakt. Echter: ‘De rank die U ontvalt, verdort’ (Gez. 78).
Ontwaren wij deze verdorde ranken niet allerwegen? Het is hier niet de plek daar nader op in te gaan. In persoonlijke meditatie kan ieder het voor zichzelf bedenken. Buiten de wijnstok wordt de mens uiteindelijk stok en blok en verkommert het hart, het geweten, het verstand, de fantasie en zelfs de wil.

De vrucht

Jezus doet wat met mensen. Aan de rank bloeit de vrucht. Het wonder van de Messias is werkelijk herschepping. In Johannes 2 wordt water echt wijn (Joh. 2). En volgens Johannes 15 wordt dood hout werkelijk levend. De ranken dragen vruchten. In het midden van het christelijk geloof staat een kale kruisboom. Een nietige wijnstok. Maar aan deze kale kruisboom hangt de levende Heer. De nietige wijnstok bloeit in de vele ranken. Het gaat de Messias om de oogst. Het christelijk geloof kent de tranen van de zaaier, die wenend zaait (Ps. 126:5). Het kent de tranen van de versterving en de dood van het zaad in de akker. Maar het kent ook de lach van de oogsttijd. De boer brengt zijn schoven bijeen. De wijnbouwer de druiven voor de wijnoogst. Jezus doet werkelijk wat in de schepping en in het rijk van de mensen. Hij veroordeelt zijn leerlingen niet tot een kwijnend bestaan. ‘Hierin is mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht draagt.’ (Joh. 15:8). Dat te bedenken doet de gedachten vermenigvuldigen. En vraagt weer om een nieuwe meditatie.

Dr. A.J. Plaisier (1956) is predikant van de protestantse gemeente Amersfoort en redacteur van Wapenveld.