Spiritualiteit en levensloop

Over levensfasen en geestelijke bestemming
H. Andriessen

‘Ik had verkeerde vrienden, ik deed verkeerde dingen: gokken, blowen, dealen. Vooral dat gokken was een groot probleem. Ik raakte alles kwijt. Mijn moeder zei: ‘Ga jij er maar eens een tijdje tussenuit’.(…) Ik heb daar, in die bergen, ook hulp van boven gevraagd. Hee, help me out, weet je. Geef me de moed. Geef me de kracht. En ineens begreep ik wat ik fout deed: ik zag mezelf weer in die gokhal zitten. Ik keek de punten van een ander gewoon naar beneden, zodat ik die kast kon overnemen en zijn geld eruit kon halen. Geld dat zo’n man, bijvoorbeeld, aan zijn gezin had moeten besteden. Er kleeft drama aan die centen. Nooit geluk. En ik dacht ook aan het blowen: hoe ik verschillende Ali’s was geworden. Als ik stoned was, deed ik dingen die ik nuchter nooit zou doen. Ik wil één zijn. Eén face, één gezicht. Zoals ik in slaap val, wil ik wakker worden. Zo wil ik zijn tijdens m’n ontbijt, de lunch en het avondeten: één en dezelfde. Bekering klinkt zo zwaar, maar het is wel een ommekeer in mijn leven geweest. Ik geloof dat God mij een paar seintjes heeft gegeven.’

Deze regels zijn ontleend aan een interview van Arjan Visser met Ali B. (1981), die zichzelf in dit gesprek typeert als ‘rapper in ontwikkeling’. Het interview uit Trouw (2 oktober 2004) is één van de rake fragmenten in het boek Spiritualiteit en levensloop. Over levensfasen en geestelijke bestemming. De wijze waarop Ali B. zijn innerlijke geschiedenis verwoord, raakt de kern van het thema van dit boek.[1] De schrijver, Herman Andriessen heeft talloze publicaties op zijn naam staan over psychologie en spiritualiteit, hij studeerde filosofie, theologie en klinische psychologie en doceerde aan verschillende universiteiten in binnen- en buitenland. Zijn naam is verbonden met pastorale supervisie, bibliodrama en pelgrimage.

In de tijd dat ik dit boek lees en de recensie schrijf, vindt in een tv-programma een gesprek plaats tussen Ali B. en minister-president Jan Peter Balkenende. Ali B tutoyeert de premier veelvuldig en spreekt met hem op amicale en volgens sommigen op bijna brutale wijze. Hij gebruikt de taal van een cultuur waarin hij een identificatiefiguur is voor jongeren. Twee mensen die zich bevinden in verschillende levensfasen en belevingswerelden zijn met elkaar in spraakmakende interactie. De zoektocht van Ali is minstens zo intrigerend als zijn succes in de rapwereld en het gemak waarmee hij wordt ingezet in de formats van tv-programma’s. Dezelfde krant waarin eerder het interview werd gepubliceerd stond de afgelopen weken vol met ingezonden brieven. Niet zozeer met verwachtingen die worden uitgesproken naar Ali B. en zijn wellicht ongepast taalgebruik. De brievenschrijvers vormen zich een standpunt over de interviewers die hem lieten begaan.

Bij het lezen van dit interviewfragment, ongeveer in dezelfde tijd als de plaatsing van de ingezonden brieven in de krant, hoop ik dat jongeren in hun oriëntatie niet alleen kijken naar zijn succes of zich identificeren met zijn durf en onbevangenheid in discussies met mensen die zich in een levensfase bevinden waarin vestigen en zorgen centraal staan. Ik hoop vooral dat zij ook geraakt worden door de zoektocht van Ali B. naar zijn levensbestemming, naar zijn verlangen één face te zijn, naar de seintjes van God (voor Ali is dat Allah) in de bergen van Marokko.

De uitspraken van Ali B. doen mij denken aan regels uit psalm 86 (berijmd) ‘leer mij naar uw wil te hand’len, laat mij in uw waarheid wand’len, voeg geheel mijn hart tezaam, tot de vrees van uwen naam’. En dat is misschien wel waar Herman Andriessen (1927) op doelt, een mens gaat zijn levensweg met alle gebeurtenissen en ervaringen die zich daarbij voordoen. Onderweg langs de etappes van het leven vormt zich een innerlijke samenhang, in de persoonlijkheidsontwikkeling en identiteit van mensen, maar ook ontstaat er een innerlijke richting, een levensstroom die zin en perspectief verleent. De stroom is een zinnebeeld, waarbij zin staat voor de vervulling van ons levensverlangen. Deze levensstroom bestaat niet alleen uit levensgebeurtenissen die zich onderweg voordoen en een innerlijk ervaren teweeg kunnen brengen, maar deze stroom kan ook gewekt worden door de woorden van een ander. De auteur betoogt dat van Jezus is gezegd dat niemand zo sprak als Hij. Jezus riep dit innerlijk ervaren bij mensen wakker, in zijn woorden herkenden ze het beste van zichzelf, doordat het in hen begon te leven. Een verlangen om God te zien en door Hem gekend te zijn.

‘Wat koopt u ervoor wanneer u de hele wereld wint, maar daardoor schade lijdt aan uw ziel?’ Dit oude, aan de bijbel ontleende woord is richtinggevend bij alle beschouwingen in dit boek die cirkelen om het thema spiritualiteit en levensloop. De zinnen op de achterflap geven kernachtig de centrale vragen weer: onder welke psychosociale voorwaarden kan spiritualiteit ontwikkelen in de verschillende levensfasen, hoe komt deze tot ontplooiing en hoe kan spiritualiteit een bezielende kracht in het leven vormen?

De gestelde vragen en de onderzochte ervaringen zijn minstens zo belangrijk als de beschouwingen van Andriessen, die samenhang aanbrengt op welhaast fenomenologische wijze, met het kenmerkende taalgebruik waarbij een verschijnsel achter de woorden schuilgaat. Zo beschrijft Andriessen de levensfasen met woorden als ‘oriëntatie’ voor jeugd en jongvolwassenheid of ‘aankomen’ voor de levensfase van middelbare leeftijd.

Het thema levensloop en spiritualiteit wordt keer op keer toegelicht aan de hand van concrete ervaringen van mensen in de vorm van brieven, verhalen, dagboeknotities, fragmenten zoals van Ali B en na ieder hoofdstuk een gedicht van Ida Gerhardt.

De fragmenten zijn naar mijn idee raak gekozen en illustreren de levensfase waarbij verbindingen naar de (ontwikkelings)psychologie voor de hand liggen. Tegelijkertijd verrijken zij de bezinning op spiritualiteit van het levenstijdperk dat in beschouwing wordt genomen.

Elke etappe in een mensenleven heeft een eigen vorm van spiritualiteit. Andriessen komt bij benadering tot een indeling van kindertijd tot ouderdom. Hij typeert deze levenstijdperken met bewoordingen als oriëntatie, grensgebied, aansluiten, vestigen en zorgen, aankomen en tot slot ouderdom.

De eerste etappe op de levensweg begint vanzelfsprekend met ‘kind en spiritualiteit’. In een gesprek tussen een meisje en haar vader vraagt zij zich af of je door God heen kunt kijken, omdat niemand Hem kan zien, maar Hij ons wel kan zien. Kinderlijke spiritualiteit is onaf, hoewel dat niet wil zeggen dat de spiritualiteit van een volwassenen een afgerond geheel is. Volgens Andriessen is juist het typerende van spiritualiteit dat sprake is van een open mind. De vragen mogen geleefd worden en er is vooral tijd nodig om de levensstroom zijn gang te laten gaan terwijl iemand zijn levensweg volgt.

Het lezen van het boek zet aan tot bezinning; door de bewoordingen en de suggesties voor meditatie doen de beschouwingen eerder een beroep op reflectie en inkeer dan interactie en ontmoeting met anderen. Misschien is dat ook wel een vanzelfsprekendheid bij een liefhebber van pelgrimage, zoals Andriessen. Wandelen spreekt tot de verbeelding. Ik ervaar betrokkenheid wanneer ik lees over de etappes langs de weg waar ik zelf wandelde en het levenstijdperk waar ik mijzelf nu in bevind: ‘vestigen en zorgen’. Toch betoogt Andriessen, evenals Erik H. Erikson destijds, dat er geen verplicht innerlijk levensschema is voor te schrijven met ontwikkelingstaken die wij achtereenvolgens zouden moeten vervullen. Beslissend is de innerlijke beroering, de levensstroom die wij in ons zelf waarnemen, de herkenning en het innerlijk contact met de verschillende levenstijdperken. Bij het durven stellen van vragen, het ervaren van samenhang, het herkennen van een rode draad, het verlangen om God te zien. Of zoals in de laatste regels in het gedicht Georgica van Ida Gerhardt: ‘Voorbij mijn moeite, nood en pijn, moet er een tuin van sterren zijn.’

  1. Uitgeverij Meinema, Zoetermeer, 2006, 180 pag., ISBN 902140926, € 16,90.