Wapenveldkroniek
Zelf heb ik het eerste deel van de oorlog intens meegemaakt. Ook in de nasleep ervan ben ik op mijn manier betrokken, met name in de zorg voor de meest kwetsbare groep die door deze oorlog is getroffen: rechteloze Afrikaanse vluchtelingen die niets met dit conflict te maken hebben, maar de (economische) klappen als eersten opvangen.
Terugkijkend op het begin van de oorlog en de wapenstilstand, wordt het duidelijk dat de politieke moorden van het jaar 2005 de voorwaarden voor de oorlog van 2006 hebben geschapen. Behalve materiaal om een paar planken met thrillers mee te vullen – hier in het Midden-Oosten is de werkelijkheid nu eenmaal spannender dan Stephen Kings beste werk – zijn deze aanslagen een spiegel van wat er in het Midden-Oosten vandaag ten diepste gaande is: het om zeep helpen van essentiële menselijke vrijheden in de naam van volk, staat en religie. Daarmee wordt vrede tussen Israël en de Arabische wereld een steeds onbereikbaarder ideaal.
Een aanslag op de economische vrijheid
Het begon allemaal op 14 februari 2005 met de aanslag op ‘Mr. Lebanon’, Rafik Hariri. Die morgen had ik hem nog langs onze kerk zien rijden, op weg naar het nabijgelegen parlementsgebouw in zijn konvooi van gepantserde limousines. Een paar uur later, op minder dan een kilometer afstand van onze kerk, ging de bom af die de geschiedenis van het land radicaal zou wijzigen. Ik vermoed dat er nog nooit zoveel springstof is gebruikt om één persoon om het leven te brengen. Voor onze kerk was het een extra zwarte dag, omdat ‘onze’ Basil Fleihan, minister van economische zaken in het Hariri-kabinet en parlementslid voor de Libanese protestanten, die dag naast Hariri in de auto zat. Aanvankelijk overleefde hij de explosie, maar zijn huid was voor 95% verkoold en hij overleed twee maanden later. Verbijstering, verdriet en woede maakten zich meester van het land en binnen enkele maanden waren de Syrische soldaten en geheime agenten het land uit.
Rafik Hariri mag dan lange tijd premier geweest zijn, waar hij in feite voor stond was een nieuwe economische orde, de vrije markt. Hij droomde van een welvarend, schitterend Beiroet, een parel aan de Middellandse Zee, temidden van een Midden-Oosten waar vrede, openheid en tolerantie heersten. Libanon moest weer het economische zenuwcentrum van de regio worden. In die zin is het veelzeggend dat het juist de vreedzame, briljante econoom Fleihan was die met hem ten onder ging.
Hariri streefde zijn droom na als een CEO die zijn bedrijf weer gezond wil maken, meestal bereid tot compromissen met andere grootmachten, maar intern soms meedogenloos in het wegsnijden van ‘rotte plekken’. Lang had Hariri de Syrische rem op de Libanese economische groei verkropt en had hij gehoopt op verbetering (misschien zelfs vrede met Israël?) nadat de pro-Syrische Emile Lahoud als president zou aftreden. Maar toen Syrië Libanon een nieuwe termijn van Lahoud oplegde en hiervoor gemakshalve even de grondwet wijzigde, werd het Hariri te veel. Hij stapte op als premier, hopend dat er onder internationale druk verandering kon komen.
Hoe het ook zij, waar Hariri voor stond was de participatie van het Midden-Oosten in de westerse vrije-markteconomie. De aanslag op zijn leven was een aanslag van profiteurs die dat proces wilden tegengaan.
Een aanslag op de persvrijheid
De aanslag betekende een aardverschuiving in de Libanese pers. Plotseling besloten journalisten niet langer een blad voor de mond te nemen en de Syrische bezetting van Libanon radicaal aan de kaak te stellen. Samir Kassir, eindredacteur van het Libanese dagblad An-Nahar, werd de leidende stem in deze dagen. Het waren onder meer zijn scherpe columns die inspiratie en richting gaven aan de Ceder Revolutie van dat voorjaar.
Kassir wondt er geen doekjes om: Damascus droeg directe verantwoordelijkheid voor Hariri’s dood. Dat was natuurlijk publiek geheim, maar Kassir was zo gevaarlijk voor het Syrische Baath-regime, omdat hij bovendien keer op keer aangaf dat de nieuwe Libanese lente ook naar Syrië zou moeten overslaan. De hervormingen zouden het einde van despotisme en het begin van een nieuw tijdperk voor de hele regio kunnen betekenen. De hervonden maatschappelijke vrijheid in Libanon zou het begin kunnen zijn van een nieuwe politieke vrijheid in de hele Arabische wereld. Kassir realiseerde zich terdege dat men in Damascus niet gediend was van zijn woorden, temeer daar An-Nahar een wijde lezerskring in Syrië heeft. Hij wist ook dat Syrië Libanon een rekening zou presenteren voor de terugtrekking, ‘een rekening die wel eens heel hoog zou kunnen uitvallen’, zo schreef hij op 25 maart 2005. Ruim twee maanden later betaalde hij zelf een deel van deze rekening toen de bom die onder zijn auto was geplant afging op het moment dat hij wilde wegrijden.
An-Nahar en Samir Kassir stonden in de Ceder Revolutie voor de hervonden persvrijheid. Jarenlang mocht kritiek op de Syrische meesters en hun Libanese handlangers alleen in de wandelgangen gesist worden en dan nog liep je het risico te verdwijnen in een Syrische kerker. Na de moord op Hariri ging het deksel van de snelkoker en schreef en zei men weer wat men dacht. De aanslag op Samir Kassir was een poging om die hervonden vrijheid in de kiem te smoren.
Een aanslag op de politieke vrijheid
Nadat zo velen openlijk hun walging over het systeem hadden betuigd – op 14 maart 2005 kwamen meer dan een miljoen Libanezen, ongeveer een kwart van de bevolking, naar het stadscentrum om te roepen om Syrische terugtrekking! – was het geen wonder dat de oppositie (ook wel 14-maartcoalitie genoemd) een doorslaggevende overwinning in de verkiezingen boekte. Voor het eerst in de geschiedenis van het Midden-Oosten had het volk door middel van massale, vreedzame demonstraties en democratische verkiezingen een terreurbewind van zich afgeschud. De eigenaar van An-Nahar, Gibran Tueni, een aristocraat uit Oost-Beiroet, was de politieke motor achter het succes van de oppositie en de Ceder Revolutie.Conflict heeft sterke religieuze lading
Tueni belichaamde de nieuwe politieke vrijheid op bijzondere wijze. Als Grieks-Orthodox was hij niet gebonden aan een van de machtige religieuze elektoratele blokken (Soennieten, Sji’ieten, Druzen, en Maronieten). Hij was daarom in de juiste positie religieuze geschillen te overstijgen en een politieke koers voor te staan die gebaseerd was op nationale eenheid, gerechtigheid en waarheid en niet op sektarische, etnische overwegingen. In zijn memorabele toespraak op 14 maart 2005 vroeg hij de honderdduizenden vergaderd een eed af te leggen:
nuksimu bi’allah al-‘azim
muslimin wa masahiin
an nabka muwahadin
ila abad al abadin
difa’an ‘an lubnan al-‘azim
[bij de almachtige God zweren wij,
moslims en christenen
dat wij verenigd zullen blijven
tot het einde der tijden
ter verdediging van ons prachtige Libanon.]
Tueni schaarde zich met zijn moedige optreden in een rij van grote Libanese leiders van christelijke (meestal Grieks-Orthodoxe) huize die een vreedzaam samenleven van christenen en moslims mogelijk hebben gemaakt en die het Libanese model als een voorbeeld voor de wereld hoog willen houden.
Gibran Tueni woonde een paar honderd meter bij ons huis vandaan. Hij reed dagelijks dezelfde route als wij, omdat onze kerk en het parlementsgebouw op een steenworp afstand van elkaar liggen. Op weg naar de parlementsbijeenkomst van maandagmorgen 12 december 2005 kwamen hij en zijn twee bodyguards langs een slordig geparkeerde auto. De explosie had zoveel kracht dat zijn Range Rover de berg afgeslingerd werd.
Het beeld van de drie rouwende families in de St. Georgekathedraal, tegenover het parlement, rondom de doodskisten van hun geliefden was intens verdrietig. Tueni liet zijn vrouw, twee dochters uit een eerder huwelijk en een tweeling van nog geen jaar oud achter. Dagelijks voert onze rit naar de kerk ons langs de plek van de moord en worden wij er aan herinnerd dat eerlijke, democratische politiek in het Midden-Oosten nog steeds een droom is.
Een alliantie van despoten en fundamentalisten
Waar het gezonde verstand door middel van geweld wordt uitgeschakeld, daar komt ruimte voor andere krachten die het vacuüm opvullen. De afwezigheid van Hariri als bemiddelende factor tussen Syrië en Hezbollah enerzijds en liberaal Libanon en het westen anderzijds heeft zich gewroken in de oorlog van 2006. Syrië had altijd als de rem op Hezbollah gefunctioneerd, maar nadat het werd gedwongen Libanon te verlaten heeft het alles gedaan om de vrede te destabiliseren. Het lijkt er op dat het Baath-regime sinds jaar en dag een stilzwijgend niet-aanvalsverdrag met Israël heeft, maar dat belette Syrië niet Hezbollah openlijk te steunen in de oorlog tegen Israël.
Het internationale tribunaal waarin de moordenaars van Hariri terecht zullen staan kan fungeren als een duimschroef om Syrië tot de orde te roepen en misschien zelfs tot openlijke vrede met Israël te dwingen. Hoe pijnlijk ook voor Libanon: ook al zou Bashar al-Assad persoonlijk de opdracht hebben gegeven voor de moord op Hariri, dan nog zou een geforceerde regime change niet wenselijk zijn. Het geweld in Irak heeft ons geleerd dat dit de doos van Pandora voor lange tijd kan openen.
Een van de verontrustende ontwikkelingen in het hele Midden-Oosten is dat de islam steeds vaker geclaimd wordt voor politieke doelen. Het optreden van Syrië deze zomer is daarvan een goed voorbeeld. Met een meer religieuze opstelling scoorde Damascus punten bij het fundamentalistische deel van de Arabische wereld. De strijd tegen Israël is volgens hen immers het dapperste en godvruchtigste dat een gelovige moslim kan doen. Net zoals Saddam Hussein in zijn laatste jaren als president zijn seculiere Baath-ideologie inwisselde voor het imago van een vrome jihad-strijder, lieten Bashar al-Assad en de zijnen zich in hun schimmengevecht tegen Israël graag van hun vroomste kant zien.
Zo gaan de traditioneel seculiere despoten van het Midden-Oosten een alliantie aan met de religieuze fundamentalisten. Tijdens de oorlog vormden Iran, Syrië en Hezbollah één blok dat Israël en het westen plotseling geduchte angst inboezemde. De ferme taal die de sji’itische leiders in Iran en Libanon regelmatig uitslaan heeft nu een veel dreigender klank door het anti-Israëlische politieke en populaire draagvlak Iran, Irak, Syrië, en Libanon.
Tegelijkertijd is er in de overwegend soennitische landen een sterke fundamentalistische onderstroom die het relatief seculiere leiderschap langzaam ondermijnt.Strijd om de Arabische harten is verloren Dit geldt voor Egypte, Jordanië, Saoedi-Arabië en, in mindere mate, voor Turkije. Als westerling in het Midden-Oosten observeer ik dat anti-Israëlische sentimenten onder het gewone volk de laatste jaren sterker geworden zijn en in sommige gevallen uitmonden in een onbuigzame vorm van antisemitisme en holocaust-ontkenning. Een verontrustend voorbeeld hiervan was de tentoonstelling die in augustus in Iran werd georganiseerd.
West-oost-dynamiek
De Arabische perceptie wordt in dit beeld dagelijks bevestigd. De voortdurende aanwezigheid van het Amerikaanse leger op dar al-Islam, Islamitisch grondgebied, zet veel kwaad bloed in het hele Midden-Oosten. Maar het optreden van Israël vis-à-vis de Palestijnen is nog steeds het grootste struikelblok naar het gevoelen van moslims over de hele wereld. De omsingeling van Gaza en de verslechtering van de situatie op de Westbank mogen in het westen dan nauwelijks meer nieuws zijn; hier in het Midden-Oosten overtuigt ieder nieuw Palestijns slachtoffer de gewone Arabier er van dat het Zionistische blok – daaronder rekent men momenteel Israël, de VS, Groot-Brittannië en sommige Europese landen, waaronder Nederland – de grote satan en de gesel van de moslimwereld is.
De religieuze lading van het conflict wordt alleen maar versterkt doordat wij een vlucht in godsdienstige rechtvaardiging voor geweld niet alleen kunnen bespeuren aan Arabische (en Iraanse) zijde – Hezbollah blijft hier in Libanon maar doorbrallen over de divine victory van 2006! – maar ook in het westerse en Israëlische kamp. Het Midden-Oosten weet dat juist het neoconservatieve, evangelicale deel van Amerika de trouwste supporters zijn van de oorlog in Irak en van het Israëlische geweld tegen de Palestijnen. Het Midden-Oosten heeft Tony Blair dit voorjaar horen zeggen dat zijn beslissing om de Britse troepen in Irak te stationeren uiteindelijk gebaseerd is op zijn christelijke levensovertuiging. In Israël, tenslotte, is de scheiding van staat en religie ook niet meer zo scherp als in de begintijd van het Zionisme. Vijf dagen na het begin van de oorlog, in de Knesset-sessie van 17 juli 2006, citeerde Ehoed Olmert Jeremia 31: 15 en 16. Waarschijnlijk was dit bedoeld als pastorale bemoediging aan het adres van de familieleden van de ontvoerde Israëlische soldaten, maar in een adem karakteriseerde hij – met de Bijbel in de hand – Libanon als ‘land van de vijand’. Het is dus niet zo dat religie en geweld alleen door Arabische moslim fundamentalisten met elkaar worden verbonden.
Toen ik de afgelopen zomer – vluchtend uit een Libanon waar ik niet kon instaan voor de veiligheid van mijn gezin – tijdelijk in Nederland was, merkte ik dat de discussie meestal ging over de vraag of het geweld dat Israël gebruikte proportioneel of buitenproportioneel was. Maar is het niet zo dat wij bij het wederzijdse geweld op zich vragen moeten stellen? Moeten wij niet oppassen dat wij verstrikt raken in een visie op het Midden-Oosten waarin voor vrede en herstel geen plaats meer is? Zouden wij niet juist de onverzoenlijkheid van het geweld zoals dat is uitgeoefend door Hezbollah en door Israël moeten bevragen? Is er nog een uitweg uit het moeras van de haat? Hoe diep is men gezonken in het moeras van wederzijds wantrouwen?
In het oorlogspragmatisme van de zittende Israëlische regering lijkt er geen sprake te zijn van nieuwe vredesonderhandelingen; Israëls westerse bondgenoten oefenen onvoldoende druk uit om de partijen terug te brengen om de tafel. Maar is men zich bewust van de groeiende armoede die het geweld veroorzaakt? En ziet men in dat de verworteling van het fundamentalisme gelijke tred houdt met die armoede?
De fundamentalistische Hamas-beweging won de democratische parlementsverkiezingen van januari 2006 overtuigend. Paradoxaal genoeg mag Hezbollah zich na de oorlog met Israël verheugen in een grotere populaire steun dan ooit; die steun is zo groot dat zij een serieuze bedreiging vormt voor de wankele Libanese democratie. Maar de namen van deze groeperingen spreken boekdelen over hun bedoelingen. Hamas kan het beste vertaald worden met het Engelse woord zeal, religieuze en patriottische vurigheid; Hezbollah gaat nog een stapje verder en noemt zichzelf ‘partij van God’.
Ondanks – of moeten we zeggen dankzij? – hun fundamentalistische inslag zijn het deze organisaties die in de Arabische wereld vandaag als voorbeelden worden hoog gehouden. Ook al ben je een terroristische organisatie die er niet voor terugdeinst politieke tegenstanders koelbloedig uit de weg te ruimen, als je het tegen Israël durft op te nemen en daarin nog succesvol bent ook, dan ben je in Arabische ogen een grote held.
De strijd om de harten in Irak is al lang verloren; het westen en Israël zijn momenteel die strijd ook in de rest van de Arabische wereld aan het verliezen, met name door geweld met geweld te beantwoorden. Zo geven wij met z’n allen Samuel Huntington (auteur van de Clash of Civilizations) toch gelijk en ontstaat er een situatie waarin west en oost blind zijn voor elkaars lijden. In het westen wordt men niet warm of koud meer wanneer men hoort over tientallen Palestijnen en Iraki’s die dagelijks omkomen; in het oosten ontkent men de holocaust en spuwen de meer fundamentalistische media dagelijks hun hersenspoelende antisemitische propaganda. Een donkerdere toekomst voor oost-west relaties is nauwelijks denkbaar.
En wat nu?
Dit alles mogen wij ons als kerk aantrekken. Onze verbondenheid met (de messiabelijdenden in) Israël en met (de christenen van) de Arabische wereld moet ons er toe dringen als westerse kerken ons te bezinnen op actie. Het is ontroerend te zien hoeveel noodhulp van Europese kerken er is binnengestroomd om de nood van de getroffenen in Libanon te verlichten. Maar dit lijkt me niet genoeg. Tijdens mijn gedwongen verblijf in Nederland heb ik vaak nagedacht over de kracht van vergeving. Vergeving en genade kan zelfs de diepste kloven overbruggen. Om een voorbeeld uit de Bijbel te geven: tegen alle verwachting in kwam het tot verzoening tussen de broeders Jacob en Esau (Genesis 33). Opvallend in deze geschiedenis is dat Jacob voor Esau op de knieën gaat en dat het zo tot een omhelzing komt.
Als kerk geloven we dat gebroken relaties alleen geheeld kunnen worden door berouw en schuldbelijdenis heen; gebroken harten zijn de weg tot vrede met God en onze naaste. Ik ben er van overtuigd dat vrede in het Midden-Oosten ook alleen langs die weg tot stand kan komen. Berouw als sleutel tot verzoeningEconomische en politieke oplossingen kunnen helpen, maar uiteindelijk geen duurzame vrede brengen. Wil het tot vrede komen, zullen Arabieren en Israëli's dan niet elkaars lijden moeten erkennen? Zullen zij niet de verantwoordelijkheid voor dat wederzijdse lijden op zich moeten nemen? En zullen zij tenslotte het vertrouwen en de vergeving van de ander moeten winnen door een oprechte berouwvolle houding voor de pijn die elkaar is aangedaan?
Mocht het daartoe komen, dan mogen praktische stappen natuurlijk niet ontbreken. Het beste bewijs van Israëlische (en Amerikaanse) goodwill zou terugtrekking van alle militaire presentie uit Irak en terugtrekking achter de grenzen van 1967 zijn; verder zouden Palestijnen het recht op terugkeer moeten hebben, net zoals Joden over de hele wereld dit ook hebben in de staat Israël; we kunnen ook denken aan het geven van herstelbetalingen aan Palestijnen die hun land en huizen definitief aan Israël verloren zijn. Anderzijds mag van de Arabische wereld een openlijke erkenning van en vrede met de staat Israël worden verwacht, en verder de beëindiging van alle anti-Israëlische en antisemitische propaganda en de bereidheid Palestijnse vluchtelingen op te nemen als zij in de Arabische wereld willen blijven.
Als kerk mogen wij in dit alles een bescheiden, maar niet onbelangrijke rol vervullen. Dat vraagt allereerst om voortgaande bezinning op dit onderwerp binnen de kerken. Prof. Jongeneel heeft in zijn kroniek in Kerk en Theologie (57/4) ons onlangs stof tot nadenken gegeven [1]. Andere stemmen die richting kunnen geven in een diepere theologische verwerking zijn de publicatie van het Centrum voor Israëlstudies Israel, land, volk en staat [2] en Bernhard Reitsma’s Wie is onze God? [3].
Bezinning kan hand in hand gaan met een nederig zoeken naar oplossingen die geen uitstel dulden. Kunnen wij daarin als kerk niet een heel ‘geestelijke’ bijdrage leveren? Als wij geloven dat gebroken harten en oprecht berouw blijvende vrede kunnen brengen, ligt onze taak als kerk van de Gekruisigde niet juist daar? Kunnen wij als een penitente gemeenschap in het hart van de westerse samenleving staan om die samenleving op te roepen haar mede-verantwoordelijkheid voor de puinhopen van het Midden-Oosten openlijk te dragen? Kunnen wij, door ons berouw te tonen naar onze partner-organisaties en kerken in Israël en de Arabische wereld toe, hen een nieuwe weg wijzen? Kunnen wij daaraan steun paren voor die (christelijke) elementen in de Israëlische en in de Arabische samenlevingen die verzoening en vrede bevorderen?
Paus Johannes Paulus II heeft een belangrijke stap gezet toen hij in het millenniumjaar ten overstaan van de Arabische wereld schuld beleed voor de kruistochten. Dat is hem inderdaad op veel geringschattende opmerkingen in oost en west komen te staan, maar hij won er de harten van christenen en moslims in het Midden-Oosten mee en hij wees de weg van de vrede. Zeseneenhalf jaar later, na een invasie in Irak, oplaaiend geweld in de Palestijnse gebieden, brandende kerken, emigrerende christenen, spotprenten op de Profeet en een bloedige oorlog, is het niet te laat om ons opnieuw laten inspireren door een man die verzoening en vrede tot zijn missie maakte.
Beiroet, 14 november 2006
Drs. Wilbert van Saane studeerde theologie aan de Universiteit Utrecht en is thans predikant van de National Evangelical Church of Beirut.
- Jongeneel plaatst enkele kanttekeningen bij de term ‘onopgeefbare verbondenheid’ zoals deze is gebruikt in het schrijven van het moderamen van PKN van 10 augustus 2006. Hij merkt op dat, als de kerk onopgeefbare verbondenheid met het volk Israël claimt, dit systematisch gezien verwarring kan wekken, omdat ‘etniciteit niet tot de definitie van de kerk hoort. Ras, bloed, en bodem – het joodse ras en bloed en de bodem van de staat Israël daarbij inbegrepen – kunnen in en door de kerk nooit ‘heilig verklaard worden’. (p. 399) De kerk dient in deze te luisteren naar christenen uit de Arabische wereld die de vinger op de zere plek van de Israël-theologie leggen. Jongeneel betreurt het gebrek aan zelfkritiek in het westen; de schuld wordt voor 100 % bij ‘terroristische’ organisaties gelegd, zonder dat de vraag gesteld wordt of ‘de toorn van de Islamisten ook maar voor 1% billijk ontstoken was’. Zowel Israël als het westen lijken niet van zins gerechtigheid tot sleutelbegrip van hun denken en doen te maken. ‘Wat in de huidige situatie Rome, de Wereldraad van Kerken en andere kerken gehouden zijn te doen is om, samen met de Messias-belijdende joden in Israël en de Arabische christenheid, genuanceerd te denken, profetisch te spreken en praktisch uit te werken wat sustainable peace and justice without violence inhoudt.’ (p. 400)
- M. van Campen en G.C. den Hertog, Israël, land, volk en staat. Terugblik en perspectief, Zoetermeer (2004).
- Bernhard Reitsma, Wie is onze God? Arabische christenen, Israël en de aard van God, Zoetermeer (2006).