Trouw als weg van waarheid
Onder filosofen komt het werk van Alain Badiou (Rabat, 1937) steeds vaker ter sprake. Afgelopen zomer werd mij verteld dat continentale filosofen in de VS op dit ogenblik tijdens een kwart van de voordrachten op Badiou getrakteerd worden. Dit cijfer is misschien wat overdreven, maar de aandacht die uitgaat naar deze Franse denker is niet gering. Of we hier te maken hebben met een modeverschijnsel valt natuurlijk te bezien. Toch denk ik dat Badious aandacht voor universaliteit, trouw, subjectiviteit en waarheid meer is dan dat. Bovendien kan hij ook in christelijke kring te denken geven door zijn aandacht voor de trouw van de gelovige die een centrale rol speelt in zijn overwegingen over subjectiviteit.
Laat ik beginnen met een paar introducerende opmerkingen. Zonder te overdrijven kunnen we Badiou een zeer veelzijdig denker noemen. Zo heeft hij een stevige achtergrond in de wiskunde. Zijn kennis van de grondslagenproblematiek speelt een essentiële rol in zijn hoofdwerk dat verscheen onder de titel L’être et l’événement [1]. In dit allesbehalve gemakkelijke boek betoogt Badiou dat ontologie eigenlijk wiskunde is en de ‘helden’ in dit boek zijn twee zwaargewichten uit de nog jonge doch indrukwekkende geschiedenis van de verzamelingentheorie: Cantor en Cohen. Inmiddels is dit werk van een tweede deel voorzien: Logiques des mondes [2]. Dit deel is minstens zo’n zware kluif als zijn voorganger en Badiou ontziet zijn veelal wiskundig ongeschoolde lezers bepaald niet. Na de verzamelingentheorie trakteert Badiou zijn lezers in Logiques des mondes op de aan Grothendieck ontleende categorieëntheorie.
Zijn filosofische scholing heeft Badiou ontvangen in de psychoanalytische school van Lacan en de marxistische school van Althusser. Zoals veel commentatoren opmerken drukken deze twee leermeesters een duidelijk stempel op zijn werk. Zijn werk over subjectiviteit vertoont veel verwantschap met Althussers aandacht voor Ideologie. Maar hun inzet is verschillend. Althussers analyse van Ideologie leidt bovenal tot de mogelijkheid van ideologiekritiek. Badious werk over subjectiviteit leidt veeleer tot herideologisering.
Daarnaast was Badiou in de jaren zestig, zoals vele intellectuelen, een rabiaat en gepassioneerd maoïst. In tegenstelling tot veel van zijn ‘kameraden’ die hun geloof in de revolutie zijn verloren en de gebeurtenissen uit de jaren zestig achter zich pogen te laten, ambieert Badiou ‘trouw’ te blijven aan al deze gebeurtenissen tot op de dag van vandaag. Nog steeds is Badiou politiek actief in bedrijven en fabrieken met een clubje van (maoïstische) vrienden georganiseerd in de Organisation Politique [3].
Ten slotte, alsof het niet op kan, staat Badiou in de goede Franse wijsgerige traditie van Voltaire, Diderot, Valéry, Sartre en Camus waarin denkers van betekenis ook literaire werken van formaat op hun naam hebben staan. Badiou heeft inmiddels een aantal romans en toneelstukken geschreven.
Zijn tot op heden belangrijkste werk, L’être et l’événement, vormt naar mijn smaak een intrigerende kruisbestuiving van al deze gebieden die in 37 creatieve en bij tijd en wijle zelfs prachtige meditaties opgetekend is, waarvan Méditation 21 over Pascal misschien wel de mooiste is en die het zeker waard is gelezen te worden, ook als de taaie wiskundige materie uit de andere meditaties teveel van het goede is.
Vier gebieden van waarheid
Badious werk is in hoge mate polemisch. Het wordt gekenmerkt door een afkeer van liberalisme, multicultureel postmodernisme, communitarisme en vele andere -ismen. Tegen alle relativistische tendensen in poogt Badiou de vraag naar waarheid en universaliteit weer op de filosofische agenda te krijgen. De filosofie heeft hierin een specifieke taak. De filosofie creëert geen waarheid, aldus Badiou, maar het is de taak van de filosofie een ruimte te scheppen waarin verschillende waarheden naast elkaar kunnen bestaan.
Badiou spreekt over ‘waarheden’ in meervoud en niet over ‘waarheid’ of ‘de waarheid’ in enkelvoud. Bij het horen van dit meervoud rijst bij menig lezer wellicht het vermoeden dat Badious denken een herhaling van postmoderne zetten is. Maar wanneer Badiou in meervoud over waarheid spreekt, dan bedoelt hij niet dat waarheden geen universele aanspraak zouden hebben. Integendeel. Het meervoud wijst hier op de verschillende gebieden die Badiou onderscheidt waarin waarheid tot stand kan komen. Badiou onderscheidt er vier: liefde, politiek, kunst en wetenschap.
Het is belangrijk direct te melden dat Badiou waarheid niet definieert als iets wat onafhankelijk van elke situatie geldt. Badiou begrijpt waarheid als trouw aan een gebeurtenis. Een gebeurtenis staat nooit los van een situatie en trouw aan een gebeurtenis evenmin. Bij ‘gebeurtenis’ kunt u denken aan een eerste ontmoeting met een geliefde. Of u kunt denken aan het moment waarop voor Einstein de eerste contouren van zijn relativiteitstheorie duidelijk werden. Of u kunt denken aan het moment waarop sommige mensen leerden in te zien dat slavernij en in meer algemene zin racisme een grove onrechtvaardigheid is. Elk van deze gebeurtenissen hoort bij een situatie en alleen voor deze situatie zijn ze echt een gebeurtenis, omdat ze een breuk betekenen met wat in de situatie ervoor gold.
Deze voorbeelden wijzen elk op een gebeurtenis die werkelijk gebeurd is, maar die tegelijkertijd zijn sporen nog moet nalaten in de situatie. Elk van deze gebeurtenissen moet nog geschiedenis maken. Deze gebeurtenissen kunnen geschiedenis maken, aldus Badiou, door de trouw van mensen voor wie deze gebeurtenissen werkelijkheid zijn. De eerste ontmoeting tussen twee geliefden moet zich nog bewijzen als een langdurige liefde in trouw. Ook die nieuwe fysische theorie die al vermoed wordt vereist trouw aan de gebeurtenis. Zo’n theorie komt nooit kant en klaar uit de hemel vallen, maar de wetenschapper die erin gelooft moet er keihard aan werken en moet de verleiding weerstaan terug te vallen op oude theorieën. Hij of zij moet leren het vakgebied in een nieuw licht te zien. Het inzicht in de onrechtvaardigheid van de slavernij is misschien nog wel het beste voorbeeld. Dit inzicht is een werkelijke gebeurtenis, maar alleen voor degenen die erin geloven. Alleen zij die erin geloven kunnen er vervolgens trouw aan zijn: zo’n inzicht vereist politieke strijdbaarheid en volhardendheid om een situatie te creëren waarin slavernij en racisme uitgebannen zijn.
Een gebeurtenis in de liefde, politiek, kunst of wetenschap is voor Badiou dus niet zozeer de realisatie van iets in de situatie, maar geeft degene die geloof hecht aan deze gebeurtenis op een beslissende manier inzicht in de (amoureuze, politieke, artistieke of wetenschappelijke) situatie waardoor de gelovige over de situatie kan denken. Dit denken is niet het reflecteren op altijd geldende principes. Het is denken over de situatie en in zijn betrokkenheid op de situatie heeft dit denken implicaties voor datgene wat de trouwe gelovige doet in de situatie. Zo krijgt de trouw van een wetenschapper alleen gestalte in zijn werk aan de theorie en betekent de trouw van de activist alleen maar iets wanneer hij of zij alle energie inzet voor zijn of haar politieke inzicht.
Het is belangrijk om het inzicht dat een gebeurtenis biedt in een situatie niet te verwarren met een ideaalplaatje (utopie) van de situatie. Hoe de gebeurtenis zijn sporen trekt, is niet voorgeschreven in de gebeurtenis; de gebeurtenis is geen programma van handelingen. Het is veeleer de taak van de mens die trouw is aan de gebeurtenis om in de actuele situatie de gevolgen van deze gebeurtenis te trekken. Zo’n trouwe gelovige noemt Badiou subject. Dit subject moet al zijn inventiviteit en energie aanwenden om het (materiële) spoor van de gebeurtenis in de situatie te trekken. Dit laatste noemt Badiou een waarheidsprocédé, waardoor het inzicht dat de gebeurtenis biedt gestalte krijgt in de situatie.
De filosofie heeft de taak om de waarheden die in de genoemde vier gebieden tot stand komen samen te denken. Het zojuist in vertaling verschenen De twintigste eeuw is hier een mooi voorbeeld van [4].Moderne filosofie tast waarheidsbegrip aan Dit boek is de weerslag van een collegereeks over de twintigste eeuw waarin Badiou aan de hand van de ontwikkelingen in kunst en politiek de vorige eeuw poogt te duiden als een passie voor het reële. Al had het boek een betere vertaling verdiend, het geeft wel een goede indruk van Badious intellectuele inspiratiebronnen en het laat zien hoe de filosoof een ruimte probeert uit te tekenen waarin de ontwikkelingen van kunst en politiek samen kunnen worden gedacht [5].
Badiou en Paulus
Al beperkt Badiou zijn domeinen van waarheid tot het viertal kunst, politiek, wetenschap en liefde, wanneer we kijken naar zijn oeuvre, dan blijkt hij dikwijls zijn toevlucht te nemen tot het christendom om zijn theorie over waarheid en trouw uit te werken. Zo blijkt halverwege L’être et l’événement, precies op het moment dat het boek zich toespitst op de notie van trouw, Badiou zich te wenden tot Blaise Pascal. Het werk van Pascal blijkt een zeer geschikte leidraad in Badious uitwerking van de begrippen trouw en subjectiviteit.
Negen jaar later blijkt dit voorbeeld geen toeval te zijn geweest. In een klein boekje over Paulus, Saint Paul: La fondation de l’universalisme, [6] blijkt Badiou in Paulus de grondlegger van een vorm van universalisme te hebben gevonden dat hij zelf poogt te denken in zijn begrip van waarheid en trouw. Het is opmerkelijk om in dit boek Paulus zo vlak naast Lenin te zien staan en de kritische lezer is misschien geneigd terug te denken aan het liberale commentaar van Russell die in het communisme niets anders zag dan een geseculariseerde vorm van messiaans-religieuze ideologie [7]. Maar voor Badiou is Lenin geen geseculariseerde versie van Paulus die Paulus zou aflossen. De verhoudingen liggen andersom. Badiou hoopt in Paulus een nieuwe strijdbare figuur te vinden die een eigentijds alternatief kan bieden voor de partijmilitant, nu diens tijd voorbij is [8].
Deze aandacht voor Paulus, die best opmerkelijk genoemd mag worden voor een zelfverklaard maoïst, heeft de nodige commentatoren ertoe verleid om naast de vier waarheidsgebieden nog een vijfde gebied te ontwaren in Badious werk: religie. Religie zou bovendien boven de andere vier uitstijgen omdat dit gebied het eigenlijke paradigma voor Badious begrip van een waarheidsgebied zou bieden. Op verschillende plaatsen wordt dit door Badiou en zijn epigonen weersproken. De vier gebieden van waarheid zijn de gebieden waarin specifieke waarheden worden geproduceerd, terwijl de voorbeelden uit het christendom louter formeel gebruikt worden om een theorie over waarheid, trouw en subjectiviteit wijsgerig te kunnen denken. Bij de vraag hoe we dit onderscheid tussen waarheden en (formele) theorie van waarheid moeten waarderen wil ik in mijn slotparagraaf stilstaan [9]. Ondanks dit onderscheid blijkt Paulus voor Badiou wel de theoreticus en grondlegger van universalisme, waarheid en trouw.
Alvorens over te gaan op een korte weergave van Badious Paulus-lezing wil ik opmerken dat Badiou niet zozeer geïnteresseerd is in een theologisch verantwoorde lezing van Paulus’ brieven. Hij schrijft in de introductie van zijn boekje over Paulus dat zijn intenties noch historisch noch exegetisch, maar door en door subjectief zijn. Badious lezing is dus geen gedegen Paulus-interpretatie. Paulus is voor Badiou veeleer een inspiratiebron en sparringpartner aan wie hij zijn gedachten over universalisme scherpt.
Paulus en Badiou over universalisme en trouw
Wat beoogt Badiou met een ‘paulinisch’ begrip van universalisme? Om deze vraag te beantwoorden dienen we te bedenken dat het landschap van de Franse filosofie vanaf de jaren zestig beheerst is geweest door differentiedenken en alteriteitsdenken. Denkers zoals Deleuze, Derrida en Lyotard benadrukken het primaat van verschillen en denkers zoals Lévinas en in zijn kielzog de latere Derrida benadrukken het primaat van anders-zijn boven hetzelfde-zijn. Tegenover deze denkers stelt Badiou dat verscheidenheid en anders-zijn helemaal niet opmerkelijk zijn. Elke situatie is niets anders dan een bonte verzameling verschillen. Badiou voert dit tot in het ridicule door: ‘er is evenveel verschil tussen, pakweg, een Chinese boer en een jonge Noorse manager als tussen mijzelf en willekeurig wie – mijzelf inbegrepen’ [10]. Volgens Badiou leidt al die aandacht voor verschillen en anders-zijn er alleen maar toe dat we de waarheidsvraag en de universalisme van de waarheid uit het oog verliezen. Waarheid betreft altijd wat iedereen op gelijke mate aangaat en is daarom eerder iets van de orde van hetzelfde dan van de orde van het verschil of anders-zijn.
Waarheid kan daarmee niet worden gedacht als een verschil of een anders-zijn temidden van de veelvoudigheid van de situatie. Waarheid kan volgens Badiou pas worden gedacht vanuit een gebeurtenis. Een gebeurtenis is niet in de situatie gegeven als een verschil temidden van al die verschillen. Een gebeurtenis is een aanvulling op een situatie, waardoor de situatie in het licht gezien kan worden van die gebeurtenis [11]. Deze verhouding tussen gebeurtenis en situatie is van groot belang voor Badious denken en ik wil de implicaties nagaan die deze verhouding heeft voor zijn opvattingen over universaliteit, subject en trouw.
Omdat een gebeurtenis een aanvulling is van een situatie en niet temidden van een veelvoud van verschillen gegeven is, kan een gebeurtenis universeel zijn. Universalisme is een klassiek kenmerk van waarheid, maar Badiou gebruikt het in een hele specifieke zin. Met universalisme bedoelt Badiou niet ‘boventijdelijk’ en ook niet ‘voor elke situatie gelijkelijk geldend’. Universalisme is voor Badiou een universalisme van een specifieke situatie en hij lokaliseert dit universalisme in zijn begrip van gebeurtenis. Een gebeurtenis is universeel omdat deze gebeurtenis alle verschillen in een gegeven situatie doorkruist [12]. Een gebeurtenis gaat iedereen in de situatie in gelijke mate aan en beperkt zijn relevantie niet tot een bepaalde particuliere groep in de situatie.
Volgens Badiou is Paulus de grondlegger van dit begrip van universalisme. Voor Paulus is de opstanding van Christus de gebeurtenis die alle verschillen van zijn situatie doorkruist. Deze opstanding gaat iedereen gelijkelijk aan zonder voorbehoud en zonder een bevoordeling van welke groep dan ook. Daarom kan Paulus aan de Galaten schrijven dat er in Christus Jood noch Griek, dienstbare noch vrije en man noch vrouw is [13]. De verschillen in de situatie doen er niet toe voor deze gebeurtenis. Door vast te klampen aan onze particuliere identiteit (Jood of Griek) missen we deze gebeurtenis en zijn oproep tot trouw en geloof.
Al gaat deze gebeurtenis iedereen aan, de betekenis of de waarheid van deze gebeurtenis is allesbehalve evident. Het vereist een subject of een gelovige die het aandurft om de situatie in het licht van deze gebeurtenis te zien. Het is belangrijk te onderstrepen dat volgens Badiou de gelovige niet voorafgaat aan de gebeurtenis. Het gelovige subject is niet de schepper van de gebeurtenis. De volgorde is omgekeerd.Belang van universalisme De gebeurtenis opent de mogelijkheid van geloof en van trouw aan de gebeurtenis: eerst de gebeurtenis, dan het trouwe subject; eerst de opstanding, daarna de gelovige [14]. Wat deze gebeurtenis schenkt aan de mens is het vermogen om gelovige te zijn, om trouw subject te worden. Dit geschenk van een gebeurtenis noemt Paulus ‘genade’, aldus Badiou [15]. Zo’n gebeurtenis is louter genade; het is niet gerechtvaardigd noch te rechtvaardigen vanuit de situatie, maar het is wel het geschenk waardoor de gelovige zijn situatie in een nieuw licht ziet.
Als genade is de gebeurtenis geen voltooiing of sluitstuk, maar de gebeurtenis is een nieuw begin voor de mens. De gebeurtenis opent de mogelijkheid voor de mens om zijn particuliere identiteit te ontbinden en maakt hem vrij om subject te zijn, dat wil zeggen, om te handelen in het universele licht van trouw aan de gebeurtenis [16]. De gebeurtenis opent voor de gelovige de mogelijkheid om de consequenties van de gebeurtenis in de situatie te doordenken. Dit denken is werkelijk een taak omdat een gebeurtenis geen hervormingsprogramma is. Trouw is niet het uitvoeren van een programma, maar trouw noodzaakt het subject ‘in de situatie een nieuwe zijns- en handelwijze uit te vinden’ [17].
De gelovige bevindt zich dus altijd op het snijpunt van een situatie, die wordt gekenmerkt door verschillen en particuliere groepen, en zijn gebeurtenis, die al deze verschillen doorkruist. Deze tweedeling kenmerkt het subject en Badiou vindt haar terug in Paulus’ uitspraak uit de Romeinenbrief: ‘want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade’ [18]. De wet is de naam voor de Joodse particulariteit, aldus Badiou. Als individu in een situatie maakt iedereen deel uit van een particulariteit, maar de gebeurtenis impliceert dat deze particulariteit ontbonden kan worden waardoor de gelovige trouw kan zijn aan een universele gebeurtenis. Deze ‘niet …, maar …’-structuur is kenmerkend voor de tweedeling van het subject: ‘Het ‘niet’ is de potentiële ontbinding van gesloten particulariteiten (die ‘wet’ heet), terwijl het ‘maar’ de taak aanduidt, het trouwe werk, waar de subjecten van het [waarheids]proces dat geopend is door de gebeurtenis (die ‘genade’ heet) medewerkers van zijn.’ [19]
De inzet van universalisme, waarheid en trouw
Als uitgebreid besluit wil ik een paar evaluerende opmerkingen maken bij Badious overwegingen omtrent universalisme, waarheid en trouw. Daarbij kies ik ervoor voorbij te gaan aan de vraag van de theologische houdbaarheid van Badious Paulus-interpretatie, waar veel over te zeggen valt, maar wat niet direct relevant is voor Badious werk. Uit zijn basisthese over het universalisme van de waarheid kunnen we drie onderdelen destilleren die ik kort wil evalueren. (1) Zijn verzet tegen het hedendaagse bijna alomtegenwoordige particularisme dat in zijn ogen een begrip van universele waarheid onmogelijk maakt. (2) Zijn nadruk op het belang van een formele theorie van waarheid geïnspireerd door Paulus. (3) Zijn nadruk op het heden van waarheid en genade.
(1) Tegen het particularisme. Zoals ik hierboven al heb gezegd, ontwaart Badiou in de hedendaagse wijsbegeerte een sterke nadruk op het primaat van verschillen en particulariteiten. Een gevolg van dit primaat is dat elke aanspraak op een waarheid die een particuliere positie overschrijdt met de nodige argwaan wordt gadegeslagen. Eén van de basisovertuigingen van het hedendaagse continentale wijsgerige discours lijkt te zijn dat onze identiteit en ons begrip van de werkelijkheid door en door getekend is door onze historische en culturele situatie. De lijst van denkstromingen die dit primaat van het verschil of de particulariteit onderschrijft is niet gering: communitarisme, liberalisme, multiculturalisme, post-modernisme, twintigste-eeuwse hermeneutische wijsbegeerte, etc.
Deze nadruk op particulariteit en verschil tast het begrip van waarheid zelf aan. Om het in termen ontleend aan de hermeneutische wijsbegeerte te zeggen: de particuliere traditie waartoe we behoren is het element waarin we ons bevinden, waarin we thuishoren en waarin betekenis verschijnt. Dit verschijnen zelf is waarheid, maar elke specifieke betekenis die verschijnt, is getekend door het particuliere element waarin het opkomt. Het heeft, aldus de twintigste-eeuwse hermeneutische wijsbegeerte, geen betekenis om particuliere verschijningen te extrapoleren tot voorbij de horizon waarin ze verschijnen en het verschijnen zelf trekt zich terug achter de dingen die verschijnen. Binnen zo’n hermeneutisch perspectief is er eigenlijk geen plaats meer voor de gelovige als iemand met een universele waarheidsaanspraak, die iedereen aangaat en die alle horizonten doorkruist. Zo’n gelovige vergist zich en heeft niet door hoe betekenis voor hem verschijnt. Hij of zij is als het ware bevangen door een particuliere verschijning en ziet niet langer dat deze verschijning gebonden is aan een particuliere verschijningshorizon en gemotiveerd wordt door een particuliere situatie. De wijsgerige argwaan tegen de universele aanspraken van de gelovige komt daarmee rechtstreeks voort uit een wijsgerige analyse van waarheid, horizon en verschijning.
Indien je je tegen een dergelijke structurele argwaan teweer wilt te stellen dien je een andere wijsgerige analyse te geven die opnieuw de mogelijkheid schept van een waarheidsbegrip gekoppeld aan universalisme zonder uit het oog te verliezen welke impact problemen als historiciteit en het einde van de metafysica in de wijsbegeerte hebben gehad. Badious analyse van universalisme en subjectiviteit kunnen we waarderen als zo’n poging. Het centrale begrip dat Badiou met betrekking tot deze problematiek ontwikkelt is het begrip ‘gebeurtenis’. In de plotselinge genade die ons te beurt valt in een gebeurtenis poogt Badiou waarheid te verbinden aan een actuele situatie waarvan de gebeurtenis een gebeurtenis is zonder daarmee deze waarheid op te sluiten in een particuliere verschijning in die situatie. Zo poogt hij tegemoet te komen aan beide eisen: hij denkt universalisme niet als altijd en eeuwig geldig voor elke situatie, maar wel als elke particulariteit doorkruisend in de actuele situatie.
(2) Een theorie van Waarheid. We zouden Badious werk over waarheid en trouw kunnen karakteriseren als een (her)ideologisering van de waarheid. Zoals in zijn uitleg van de vier gebieden van waarheid duidelijk wordt, komt elke waarheid tot stand door een strijdbaar geloof in een gebeurtenis. Parallel aan Althussers onderscheid tussen Ideologie en ideologieën maakt Badiou een onderscheid tussen een theorie van Waarheid en feitelijke waarheden die vanuit deze (formele) theorie begrepen kunnen worden. Dit onderscheid is van belang om Badious interesse in het christendom te kunnen waarderen. Paulus’ geloof en de specifieke waarheidsaanspraak van het christendom wordt door Badiou niet tot één van de specifieke waarheden gerekend. Badiou behandelt Paulus met het oog op de formele structuur van subjectiviteit, gebeurtenis en waarheid die uit zijn brieven zou zijn af te leiden.Trouw aan een genadige gebeurtenis Wanneer Badiou over Paulus spreekt, dan lijkt hij wat op Heidegger die in zijn colleges over een aantal brieven van Paulus vooral over de formele karakteristieken van Paulus’ brieven spreekt en niet zozeer over de specifieke waarheidsaanspraak van Paulus’ christendom.
Zo’n formele benadering kan op verschillende manieren gewaardeerd worden. Sommigen zien dit wellicht louter als een secularisering van Paulus – en Badiou zal dit zelf beamen. Tegelijkertijd lijkt het mij van belang om ook het omgekeerde te benadrukken. Wanneer het christendom niet gerekend wordt tot één van de specifieke waarheidsgebieden die onder de loep worden genomen, maar exemplarisch is voor het model waarmee we naar deze gebieden kijken, betekent dit dan niet dat het christendom zozeer onder de huid en in de huid van het model kruipt dat het haast het ongedachte en ongereflecteerde vormt van een theorie? Geïnspireerd door Derrida kunnen we de vraag opwerpen of Badiou door zo sterk te refereren aan het christendom niet een reeks associaties, verwijzingen en schatplichtigheden binnenhaalt die niet zomaar afgedaan kunnen worden met de opmerking dat het hier een geseculariseerde versie van Paulus betreft; alsof het onderscheid tussen geseculariseerd en niet-geseculariseerd zo duidelijk valt te maken. Badious overwegingen maken niet alleen Paulus’ brieven weer vruchtbaar voor de hedendaagse wijsbegeerte – in zijn kielzog is er al heel wat geschreven over Paulus – maar omgekeerd maken ook Paulus’ brieven en christendom Badious overwegingen vruchtbaar al is het maar door de taal van het universalisme die Paulus Badiou aanreikt.
Deze chiasmatische relatie tussen Paulus en Badiou laat zien dat Badiou zich niet eenvoudigweg door Paulus laat gezeggen en zich ook niet voegt in Paulus’ specifieke waarheidsclaim, maar deze relatie betekent paradoxaliter ook dat Paulus’ overwegingen op een dieper niveau kunnen doorwerken dan elk van de specifieke waarheden die bestudeerd worden. Zijn overwegingen laten hun invloed namelijk gelden op het niveau van Badious begrip van Waarheid dat het raamwerk is waarbinnen specifieke waarheden begrepen worden.
(3) Waarheid en het heden. Als goed marxist is voor Badiou het gelovige subject niet degene die goddelijke waarheden contempleert. Het gelovige subject werkt daarentegen inventief in het spoor van het inzicht in de situatie dat de gebeurtenis biedt en trekt de consequenties voor zijn situatie met hart en ziel en met vrees en beven. In positieve zin betekent dit dat een gebeurtenis subjectiviteit schept. Maar dit inzicht heeft ook een keerzijde. Omgekeerd betekent het dat wanneer een ‘gebeurtenis’ geen mogelijkheid tot subjectiviteit in het heden biedt, deze gebeurtenis zijn waarheidskarakter verliest. De vorm van subjectiviteit die geen consequenties meer weet te trekken uit een gebeurtenis en die dus in zekere zin geen subjectiviteit meer is noemt Badiou in zijn colleges van 1996-1998 sujet obscur [20]. Dit subject verduistert de waarheidsaanspraken van een gebeurtenis. Tegenover deze figuur onderscheidt Badiou een subjectieve figuur van herleving, die in staat blijkt om een waarheid te doen herleven en alsnog de consequenties voor het heden duidelijk weet te maken.
Met deze tegenstelling tussen sujet obscur en het subject van de herleving lijkt Badiou te wijzen op het aloude probleem van de traditievorming en institutionalisering die in het spoor van een waarheid ontstaan. De vermenging van waarheidsaanspraak en de vorming van een particuliere identiteit doet een traditie altijd bewegen tussen conserveren in een traditie en actualiseren voor het geheel van een situatie. Door Badious nadruk op de subjectieve trouw in het heden van de waarheid creëert hij een belangrijke cesuur tussen conserveren en actualiseren, tussen het handhaven van de institutie en het op het spel zetten van de waarheid.
Alhoewel we het makkelijk met Badiou eens kunnen zijn dat niet overdracht als zodanig maar de vraag naar waarheid het vertrekpunt dient te zijn voor onze waardering van een traditie, toch moeten we de implicaties van deze cesuur niet onderschatten. Tegen Badiou in zouden we kunnen wijzen op het belang van overdracht. De mogelijkheid van een herleving is gefundeerd in overdracht: zonder overdracht geen herleving. We zouden zelfs kunnen beweren dat er zonder sujet obscur geen herleving mogelijk is. Maar in dergelijke paradoxale verbanden lijkt Badiou niet geïnteresseerd. Hij concentreert zich op een andere consequentie: zonder overdracht zijn we aangewezen op hedendaagse Paulussen die een eigen taal voor een nieuwe gebeurtenis ontwerpen en zo op een oorspronkelijk manier de mogelijkheid van subjectiviteit vorm geven. Door alles in te zetten op deze ‘oplossing’ lijkt Badiou niet onder de indruk van het mogelijke bezwaar dat een gebrek aan worteling in een traditie bepaalde waarheidsmogelijkheden in het heden vernietigt. Daarmee is Badiou de tegenpool van denkers uit de hermeneutische traditie. In feite, gesteld dat overdracht een vorm van communicatie op afstand is, rekent Badiou schamper af met de vragen naar traditie en overdracht in zijn pamflettistische De ethiek. Hierin rangschikt hij communicatie onder het kopje van ‘[o]pinies zonder een grammetje waarheid’, en het typerende vervolg luidt: ‘Het onsterfelijke waartoe ik in staat ben, kan in mij niet worden gewekt door de communicerende socialiteit, het moet rechtstreeks worden gegrepen door trouw.’ [21]
Door zo sterk in te zetten op trouw in het heden dreigt Badiou niet alleen het mogelijk makende moment, maar ook het kritische moment van het verleden te vergeten. Door zijn andersheid kan een reflectie op het verleden ons ook met onze heimelijke vooroordelen confronteren en ons daarmee uit een ideologische roes halen.
Bij een denker als Badiou, die minstens zo krachtig als Paulus zijn geloof in het geloof proclameert, lijkt het mij niet meer dan terecht te besluiten met deze zwakte. Zijn scherpe inzet op universalisme, waarheid en subjectiviteit lijkt mij een nadere overweging meer dan waard, zeker gezien de overmatige aandacht voor particularisme in de hedendaagse filosofie, maar wel onder het voorbehoud dat er ook nader gekeken wordt naar zijn onvermogen en onwil om in zijn overwegingen op geloof en overtuiging zowel het funderende, voedende en mogelijk makende moment als het kritische moment van overdracht en traditie aan het woord te laten.
Dr. G.J. van der Heiden promoveerde in 2003 binnen de wiskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen en is thans junior-researcher bij de faculteit Filosofie van de Radbouduniversiteit Nijmegen.
- A. Badiou, L’être et l’événement, Parijs (1988).
- A. Badiou, L’être et l’événement. Tome 2. Logiques des mondes, Parijs (2006).
- Voor een programma van deze organisatie, zie P. Hallward, Badiou. A Subject to Truth, Minneapolis (2003), p. 223-242.
- A. Badiou, De twintigste eeuw, Kampen (2006). Vertaald door Frans de Haan.
- Verder is in vertaling verschenen: A. Badiou, De ethiek. Essay over het besef van het Kwaad, Utrecht (2005). Dit is een leesbare inleiding op de begrippen trouw, subjectiviteit en waarheid. Sinds kort is er ook een Nederlandse bundel uit over het werk van Badiou: R. den Brabander (red.), Het uur van de Waarheid, Kampen (2006).
- A. Badiou, Saint Paul. La fondation de l’universalisme, Parijs (1997). Ik verwijs naar: A. Badiou, Saint Paul. The Foundation of Universalism, Stanford 2003. Vertaald door Ray Brassier.
- Zie bijvoorbeeld: B. Russell, L. Greenspan, and S. Andersson, Russell on Religion. Selections from the Writings of Bertrand Russell, London (1999), p. 46-47.
- Zie het voorwoord van Saint Paul.
- Dit onderscheid doet sterk denken aan Althussers onderscheid tussen Ideologie en ideologieën. Ideologie is de structuur die alle ideologieën gemeen hebben. Filosofisch en wetenschappelijk heeft Ideologie het primaat boven ideologieën, omdat Ideologie het raamwerk biedt om ideologieën te begrijpen.
- De ethiek, p. 50.
- De ethiek, p. 69.
- Cf. het interview met Badiou in Journal of Philosophy and Scripture (JPS), 3(1), 2005, p. 38-42.
- Galaten 3:27-28.
- Zizek geeft het volgende voorbeeld, ontleend aan het feminisme: ‘We zien dit vandaag bij de feministen. De eerste stap van een bevrijding is te beseffen dat je eigen situatie onrechtvaardig is. Dit is al innerlijke vrijheid. Het probleem is niet dat de situatie slecht was voor vrouwen, maar dat zij haar domweg accepteerden als een feit.’ (mijn vertaling) Cf. JPS, 1(2) 2004, p. 32-38.
- Saint Paul, p. 106.
- Zizek zegt: ‘De boodschap van Christus’ offer is niet ‘nu neem ik de schuld van je weg, zodat je het weer kunt verknoeien’. Nee, het opent de ruimte voor onze strijd, en dit is de paradox die mij bevalt. (…) het feit dat de grote gebeurtenis al heeft plaatsgevonden betekent niet dat alles al voorbij is. (…) Dit alles tot afschuw van mijn joodse vrienden die niets zien in dit idee dat in het christendom alles al gebeurd is; in het jodendom wordt de komst van de Messias altijd uitgesteld, hij moet altijd nog komen.’ (mijn vertaling) Cf. JPS, 1(2) 2004, p. 32-38.
- De ethiek, p. 69.
- Romeinen 6:14; cf. Saint Paul, p. 55-64.
- Saint Paul, p. 64 (mijn vertaling).
- Ik baseer mij hier op Hallward, Badiou, p. 144-148.
- De ethiek, 81.