Die schiften verbiedt, schift gij?

Beste Eric, Hartelijk dank voor je uitvoerige reactie op mijn vragen aan jou. Je spreekt me aan in de meest letterlijke zin van het woord en dat helpt wellicht om niet over elkaar maar met elkaar te spreken. Onze bijdragen hebben iets van een appel. Jij vraagt: 'luister liever langer'. Ik zeg: 'je moet een keer kiezen'. Jij vindt het gevaarlijk om in de Bijbel te schiften tussen goddelijk en (klein)menselijk. Je zult ongetwijfeld in het opschrift de structuur van Paulus' zinnen uit Romeinen 2 hebben ontdekt. Ik bedoel ermee dat jij, naar mijn inschatting, in de praktijk niet zo veel anders met 'lastige bijbelteksten' omgaat dan ik, maar dat het verschil zit in de schriftleer. Met andere woorden: schift jij ook niet als je over 'lastige teksten' (s)preekt?

Zonder herhaling van zetten wil ik mijn positie verder verduidelijken. Jij zegt: je gaat te kort door de bocht als je het bijbels perspectief tekent als een perspectief van de vrede waarin Israël met de volken verkeert, je moet daarin ook Gods oordeel over het kwaad verdisconteren. Maar dat oordeel van God laat ik volmondig staan. In mijn boek heb ik daar een apart hoofdstuk aan gewijd. Ik maak daarin andere keuzes dan bij voorbeeld Anton Houtepen doet met zijn adagium: ‘In God is geen geweld’. Ik laat het geweld graag bij God liggen, omdat ik denk dat het daar ligt op de enige plek waar het echt veilig is.
Waar zit mijn pijn als het gaat om geweldsteksten uit het Oude Testament? Er zijn moeilijke teksten als Numeri 16:31 en verder, waarin God zelf, zonder tussenkomst van mensen, het oordeel aan mensen voltrekt (in dit geval Korach en de zijnen). Voor ons gevoel slaat God soms hard en onmiddellijk toe. Maar we kunnen deze teksten misschien lezen als anticipatie op het eindoordeel van God. Dan zijn er ook teksten waarin God opdracht geeft aan mensen, in casu Israëlieten, om anderen te doden. Ik denk aan Jehu die in opdracht van God (2 Koningen 9:7) koningin Izebel moet doden (2 Koningen 9:30). Ook hier kan ons moreel besef wellicht in meekomen: het gaat om de bestraffing van een vrouw die zich aan moord heeft schuldig gemaakt.
Mijn moeite ligt vooral bij de collectieve straf, het ongedifferentieerde geweld dat in het Oude Testament over families, steden, stammen en volkeren kan razen. De finale afrekening die schuldigen en onschuldigen treft. Dat kan ik niet geloven; dat het Gods bevel is dat mensen, Israëlieten, anytime, anywhere, anyhow een heel volk moeten uitmoorden. Dat wil ik ook niet aanvaarden en dat kun jij ook niet willen. Ik hoop dat ons gesprek een verdieping krijgt als we focussen op dit laatste punt.

Ongedifferentieerd geweld

Wat ik bedoel, kan ik misschien het beste duidelijk maken aan de hand van Jozua 7: de zonde van en straf voor Achan en zijn familie. Achan wordt gestraft omdat hij zich heeft vergrepen aan het gebannene, de buit van Jericho, waar hij van af had moeten blijven. Aan het eind van het verhaal staat hoe ver de straf reikt. De tekst is niet geheel duidelijk, maar wekt toch sterk de indruk dat de kinderen delen in het lot van de vader: steniging (vers 24-25). De meester uit mijn lagere schooljaren vertelde dat deze kinderen gestraft werden omdat ze medeplichtig waren. Ze hadden met hun vader meegedaan en niet aan Jozua verteld waar de buit verborgen lag. Blijkbaar kon de meester niets met het gegeven van de collectieve straf zoals dat in deze tekst naar voren komt. Ik kan daar ook niets mee en jij waarschijnlijk ook niet.
Alleen, wij weten van het collectieve denken van de Bijbel, de corporate personality, waarin de familie, de stam of zelfs een heel volk werd gezien als een eenheid, waarin de leden gelijkelijk delen in zegen en vloek. Voor de bijbelschrijver is het vanzelfsprekend dat het zo gaat. In het vorige hoofdstuk is de straf op dezelfde wijze toegepast, maar dan voor de inwoners van Jericho. Ook daar delen kinderen in het lot van de ouderen (Jozua 6:21). En volgens de schrijver van het boek rust daar de zegen van God op. Aan het slot van Jozua 6 staat dat de Here met Jozua was, aan het slot van Jozua 7 staat dat God zijn brandende toorn liet varen.
Wij kunnen dit niet meer meemaken, ik niet en jij ook niet, ondanks je schriftleer van het tota scriptura. Daarom kom ik niet verder met jouw waarschuwing om niet te kiezen tussen (klein)menselijk en goddelijk spreken in de Schrift. Morele oordelen voltrekken zich bij ons van binnen, of we het willen of niet. Als in een onwillekeurig moreel zenuwstelsel. Bij mij èn bij jou. Als jij over deze tekst preekt, zul je ook niet de toepassing maken dat kinderen gestraft moeten worden om de zonden van de ouders. En dat moeten we eerlijk erkennen. Wie zo’n motief actualiseert, komt uit bij de Sippenhaftung en dus bij een misdaad tegen de menselijkheid. Liever langer luisteren zeg jij. Dat wil ik ook. Ik wil begrijpen waarom men zo dacht in Israël. En dan wordt mij duidelijk dat dit geen specifiek Israëlitische, bijbelse denkwijze betreft, maar een algemeen oud-oosterse. Trouwens ook een oud-germaanse. Ik wil nog langer luisteren en heb ontdekt dat er in dit collectieve denken ook iets goeds, iets sterks zit dat tegengif kan zijn tegen ons doorgeschoten individualisme. Ik kan van deze verhalen ook leren dat het feitelijk in deze wereld vaak zo gaat. Kinderen delen het lot van ouders, omdat wij in historische en sociale verbanden leven. Dat is de vrucht van langer luisteren, die ook ik geplukt heb.
Maar wat ik niet kan meemaken is dat kinderen vanwege de zonde van de ouders zouden moeten worden gestraft, en wel van Godswege. Denken in collectieven waarbij kinderen in het lot en de straf van de ouders delen is niet meer ons paradigma. We steigeren moreel, we weigeren intellectueel. Dat voltrekt zich bij mij èn bij jou. Hier stop ik met langer luisteren. Hier komt het punt dat ik zeg: dit is niet mijn denkwijze. Dit kan ik niet geloven en dit wil ik niet geloven. En dat moet jij ook niet willen. Omdat wij èn in het Oude Testament zelf èn in het Nieuwe Testament een tegenstem hebben die ons iets anders zegt. Ik zeg het met opzet met een oudtestamentisch woord: ‘De gerechtigheid van de rechtvaardige zal alleen rusten op hemzelf en de goddeloosheid van de goddeloze zal alleen rusten op hemzelf.’ (Ezechiël 18:20; vergelijk 18:1-4; Jeremia 31:29-30)
Ik denk dat wij in het omgaan met en preken over deze teksten niet zoveel verschillen. Ook jij maakt keuzes. Niet zoveel anders dan ik waarschijnlijk. Ook ik zeg tota scriptura en luister naar verhalen als die van Achan en probeer te ontdekken welke boodschap mij daarin van Godswege gezegd wordt. Het verschil zit in de schriftleer, in de theorie bij de teksten. Probeer jij niet een schriftleer overeind te houden die niet meer strookt met hoe je feitelijk met de enkele tekst omgaat?Het verschil zit in de schriftleer Jij kiest en schift ook; jij moet soms ook erkennen dat bepaalde inzichten, levensbesef, handelwijzen, die voor het gevoel van de bijbelschrijver en bijbellezer van toen met goddelijk gezag bekleed waren, feitelijk niet meer functioneren en gelden. Jij weet ook dat veel van wat in bijbelse tijd beschouwd werd als door God gewilde waarheid niet anders is dan mainstream oud-oosters denken uit het eerste millennium voor Christus.
Jij vraagt van mij liever langer te luisteren. Die raad zal ik ter harte nemen en mij steeds weer proberen open te stellen voor de bijbeltekst die tot mij komt. Mijn vraag aan jou is: kan dit motto ook een escape zijn om te vluchten voor onontkoombare keuzes? Op de wijze van het bestuur dat geen beslissing wil nemen en dan een studiecommissie instelt? Jij weet toch dat je het innerlijk nooit zult kunnen aanvaarden dat kinderen gedood worden om de zonde van hun ouders? Dan hoef je niet langer te luisteren. Dan moet je dat erkennen en verdisconteren in je schriftleer.

Genocide: historisch of literair?

In bepaalde oudtestamentische verhalen (bijvoorbeeld 1 Samuel 15 en Jozua 6) vindt genocide plaats, zeg ik in mijn vorige reactie. Jij protesteert en wilt dit beladen woord liever niet gebruiken, maar het is toch precies waar deze bijbelteksten het over hebben. In een resolutie van de VN uit 1948 wordt het woord als volgt omschreven: ‘Genocide betekent een van de volgende daden, gepleegd met de intentie een nationale, etnische, raciale of religieuze groep gedeeltelijk of totaal te vernietigen.’ Bij de vervolgens opgesomde daden staan lichtere vergrijpen dan die waarover de genoemde oudtestamentische teksten spreken [1].
Voor de duidelijkheid: ik denk niet dat Israël zich historisch gezien aan genocide heeft schuldig gemaakt. In Jozua 6 bijvoorbeeld ga ik daar niet vanuit, omdat ik het verhaal van de val van Jericho’s muren niet historisch lees. Ik denk dat het hier gaat om een protest tegen het heidendom van binnenuit, maar dat de schrijver dit niet anders heeft kunnen uitdrukken dan in een verhaal waarin Kanaänieten van vlees en bloed vermoord werden. Op het niveau van het verhaal blijft het genocide. Daar ligt mijn moeite, omdat hier toch de vooronderstelling is dat God dit op enigerlei wijze van mensen kan vragen, ook in de toekomst. Met andere woorden, zo’n tekst kan ook een bedenkelijke Wirkungsgeschichte krijgen. Ik weet niet of jij Jozua 6 wel historisch leest, maar als dat zo is, moet je het met deze tekst nog moeilijker hebben dan ik en is er ook in feitelijk, historisch opzicht sprake van genocide.

Polygamie en theopneustie

Ik kom terug op wat je zei over de polygamie in het Oude Testament, omdat dat de kern van ons gesprek raakt. Jij vraagt je af: ‘Waar vinden we in het Oude Testament een goddelijk gebod tot polygamie?’ Maar is de Schrift alleen theopneust wanneer er een expliciet woord van God komt? Of ook waar een schrijver in een verhaal zijn kijk op deze werkelijkheid doorgeeft zonder dat expliciet met God te verbinden? Ik denk dat jij voor het laatste zult kiezen. Anders zou er nogal wat als ‘geïnspireerd’ afvallen. Maar wat betekent ‘geïnspireerd’, ‘theopneust’, dan? Jij zult erkennen dat er wat het wereldbeeld betreft inzichten in de bijbel voorkomen die de onze niet meer zijn. Ik weet het niet zeker, maar ik kan me ook voorstellen dat je je hand niet altijd in het vuur steekt inzake de historische betrouwbaarheid van de oudtestamentische gegevens.
Gaat mijn vraag dan zo veel verder: kan het ook zijn dat de bijbelschrijver in zijn tekst blijk geeft van morele inzichten die de onze niet meer zijn en die wij als strijdig met de humaniteit ervaren? Hier denk ik dus aan de polygamie en de Sippenhaftung. De schrijver van Jozua 6 en 7 vindt deze collectieve straf gerechtvaardigd. Er is geen expliciet gebod van God in deze hoofdstukken. Zo ligt het ook met de polygamie. Zonder expliciet gebod wordt er door bijbelschrijvers van uitgegaan dat dit overeenkomstig Gods wil is. Zo ligt het ook in het woord van Natan (2 Samuel 12:7-8) waar ik de vorige keer op wees. De profeet gaat uit van de legitimiteit van de polygamie en als wij vinden dat polygamie moreel onverantwoord is, verschillen wij, jij en ik, van mening met de profeet en de bijbelschrijver, kortom met een tekst die theopneust is, inzake de wil van God.

Heilsbedeling

Waar ik discontinuïteit in de ethiek zie tussen Jezus en het Oude Testament (èn verschillen binnen het Oude Testament!), zie jij een verschil in heilsbedeling. Het is beide Gods wil, zeg jij. In het Oude Testament wordt die tot uitdrukking gebracht in Gods opdracht om, zo nodig, volkeren en stammen en steden uit te roeien. In het Nieuwe Testament komt Gods heilswil naar voren in zijn onvoorwaardelijke liefde in Jezus Christus betoond.
Ik heb daar in mijn vorige bijdrage al een bezwaar tegen genoemd. In het geding is de verhouding van doel en middelen, die in de ethiek altijd cruciaal is: welk doel (het Rijk van God) kan deze middelen (ik zeg toch maar: genocide) rechtvaardigen? Ik voeg daar nog een bezwaar aan toe. Op deze manier kan ik Oude en Nieuwe Testament niet meer bij elkaar krijgen. Anders gezegd: is de God die ze bijeen houdt niet een willekeurige God? Ik laat het geweld bij God liggen, ik laat de bijbelse noties van oordeel en straf staan. Maar het gaat dan toch om straf voor de zondaar, de goddeloze, de geweldenaar, de onderdrukker (Openbaring 21:8). God zal ons oordelen op grond van onze werken, ‘naardat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad’ (2 Korintiërs 5:10). Dat is anders dan in die passages van het Oude Testament waar een hele stad, een hele stam, een heel volk, zonder aanzien des persoons uitgeroeid moet worden. Het Nieuwe Testament denkt, als het om straf gaat, niet meer in collectieven. Misschien nog ergens in de marge, maar verder ook niet.Kiezen en schiften onontkoombaar Het verhaal van Ananias en Saffira lijkt veel op dat van Achan en idiomatisch verwijst dit nieuwtestamentische verhaal ook terug naar zijn oudtestamentische pendant, maar toch ligt er een breuk. Petrus vraagt nadrukkelijk aan Saffira of de daad met haar medeweten gepleegd is. Dat maakt haar verantwoordelijk. Daarom wordt ze gestraft en niet om de zonde van haar man.
Hier kom je niet uit met de ‘leer van de bedelingen’, want het gaat om een inzicht dat al ver vóór Jezus Christus in het Oude Testament naar voren komt. Zie de teksten die ik hierboven uit Ezechiël en Jeremia aanhaalde. Het gaat om stemmen die in het Oude Testament naast elkaar te horen zijn, maar waarvan de ene in het Nieuwe Testament (gelukkig!) wordt overstemd door de stem van Jezus Christus. Daarom moeten we ook niet zeggen: God wilde het in het Oude Testament zus en in het Nieuwe Testament zo. God heeft nooit gewild dat kinderen zouden boeten voor de zonde van hun ouders en teksten die dat wel zeggen, getuigen van onbegrip ten aanzien van de wil van God. Dat Jezus de discipelen verbiedt vuur te laten neerdalen op een heel Samaritaans dorp (Lucas 9:54) is geen kwestie van heilsbedeling (vroeger was het Gode welgevallig, maar met Jezus’ komst niet meer), maar Jezus maakt duidelijk dat het nooit Gods wil is geweest om deze collectieve wraak uit te voeren en hij spreekt daarbij geheel in overeenstemming met de allang gegeven regel van Ezechiël 18:20.

Zelfkritisch bijbellezen

Nog een paar punten die je aansnijdt. Je schrijft: ‘Hoe zou het ooit mogelijk kunnen zijn om Gods woord en mensenwoord te scheiden in het Oude Testament? Waar begin je en waar eindig je? Welke criteria zouden hierbij valide kunnen zijn?’ Een lastige vraag, een terechte vraag. Alleen, de vraag is niet of we in dat schuitje stappen, de vraag is hoe we in dat schuitje roeien. De werkelijkheid is dat we allemaal al in dat schuitje zitten, ik èn jij, zoals ik in het bovenstaande hopelijk duidelijk gemaakt heb. Dat is een hachelijke zaak, dat geef ik toe. Hoe voorkom je dat je het jezelf makkelijk maakt en je eigen bijbeltje samenstelt? Maar terzijde, met geen enkele schriftopvatting, ook niet met een fundamentalistische, is dat te voorkomen. Zie de praktijk. Deze realiteit vraagt in elk geval veel zelfkritiek. De sociologische benadering van de bijbel heeft ons laten zien dat schrijvers en lezers altijd een belang hebben bij een bepaalde tekst en de uitleg ervan. Dat kan ons helpen. In mijn laatste boek wijs ik op Jezus’ woorden en daden als een ijkpunt. Verder is het gebed om de Geest wezenlijk. Een gebed om toe te nemen in ‘alle fijngevoeligheid, om te onderscheiden waarop het aankomt’ (Filippenzen 1:9). Maar het blijft een kwetsbare onderneming. Er is alleen geen alternatief.

Nieuwtestamentische gegevens

Nog een paar dingen. Je houdt voet bij stuk dat in het Nieuwe Testament geen kritiek op het Oude Testament te vinden is. Je maakt opmerkingen waar ik verder op studeren wil. Inderdaad, er wordt niet expliciet kritiek geleverd op de gezaghebbende tekst. Maar in het Nieuwe Testament wordt wel zeer selectief met de oudtestamentische verhalen omgegaan. Jij zegt dat ik ten aanzien van Pinechas met argumenta e silentio werk. Maar dat is toch, onder bepaalde voorwaarden, wetenschappelijk verantwoord? Daar, waar namelijk de stilte voelbaar wordt en te opvallend is om genegeerd te worden [2]. Je wijst erop dat Pinechas in 1 Korintiërs 10:8 wel niet genoemd wordt, maar dat wel aan het verhaal van Numeri 25 wordt gerefereerd. Dat is precies wat ik bedoel: ‘er vielen op één dag drieëntwintigduizend’ staat er. In de nieuwtestamentische bewerking blijft het oordeel van God staan, maar de menselijke dader wordt weggeretoucheerd.

In de hoop dat dit kritische gesprek ons beiden en de lezers van Wapenveld verder helpt, groet ik je hartelijk,

Sam Janse

Dr. S. Janse (1949) studeerde theologie aan de universiteiten van Utrecht en Göttingen. Hij is parttime predikant van de hervormde gemeente Driebergen-Rijsenburg en docent Nieuwe Testament aan het Baptistenseminarium te Bosch en Duin.

  1. Zie http://www.genocide-watch.org/whatisgenocide.htm
  2. Zie mijn artikel in het komende nummer van Theologia Reformata (maart 2007): ‘Een profeet als een vuur. Zelotische en antizelotische interpretaties van de profeet Elia.’