De tegenstem van Jezus

Over geweld in het Nieuwe Testament
Sam Janse

Het is de laatste jaren een hot item: geweld in religies. Sinds de terreuraanslagen van moslimfundamentalisten in naam van Allah staat het thema hoog op de agenda. Niet alleen de islam, ook de joods-christelijke traditie blijft niet buiten schot. Hoe zit het met al die verhalen en teksten waar sprake is van wraak en geweld? Is dat niet even gevaarlijk als het geweld van de jihad? We kunnen ons van zo’n vraag niet makkelijk afmaken. Wie voelt bij zichzelf geen weerstand opkomen als hij het slot van Psalm 137 leest? Ethisch, pastoraal en missionair vormen de geweldsteksten een grote uitdaging. In het levensklimaat van onze tijd zijn noties als toorn, oordeel, gericht in relatie tot God en zijn handelen voor velen onverteerbaar en onverstaanbaar. Velen zijn weinig geneigd door te vragen naar achtergronden en verbanden. De oude wijsheid ‘als twee hetzelfde zeggen en dezelfde woorden gebruiken is dat nog niet altijd hetzelfde’ is aan hen niet besteed. We zullen aan grondige exegese en hermeneutische bezinning niet ontkomen. Voor wat betreft het Nieuwe Testament biedt het boek van Sam Janse een goede aanzet [1]. Dat hij niet alleen vakmatig, maar ook existentieel bij het onderwerp betrokken is, is lezers van Wapenveld duidelijk uit zijn discussie met de Apeldoornse hoogleraar Peels (Wapenveld, december 2006).
Janse laat zien hoe Jezus en de apostelen leefden in een samenleven getekend door het geweld, zowel van Romeinse zijde als van Joodse kant (Zeloten). In deze samenleving klonken de woorden van Jezus die we onder meer in de bergrede vinden. Die woorden vormen geen pacifistisch program, maar wijzen op de weg van de navolging als de weg naar het Koninkrijk. Er is wel een zekere spanning tussen de woorden van Jezus over de liefde tot de vijand en sommige mozaïsche uitspraken. Kenmerkend voor Jezus is dat hij afzag van geweld als het ging om de realisering van het heil: zonder zwaard ging Hij op weg naar het kruis. In dat verband voert de schrijver in aansluiting aan Manenschijn het onderscheid in tussen rechtsstaat en heilsstaat. De laatste is nooit te realiseren met geweld. In de eerste kunnen we niet altijd zonder gewelddadig ingrijpen, al zullen christenen daarin hun ethiek altijd moeten laten bepalen door de Geest van Jezus. Hoe ingrijpend de boodschap van Jezus is, laat de auteur zien aan de hand van de houding van Paulus voor en na zijn bekering, als ook aan het geweld dat christenen van de kant van de hen omringende wereld ondervonden. Zij hebben dat niet beantwoord met fysiek geweld. Wel vinden we in het Nieuwe Testament uitingen van verbaal geweld. Toch blijft de maatstaf het gebod van de liefde. Nergens worden gelovigen opgeroepen geweld te gebruiken in de verbreiding van het evangelie.
Maar je kunt er niet omheen: als het gaat over God en zijn oordeel schuwt ook het Nieuwe Testament het geweld niet. Maar we zien hoe het verschuift naar het eschaton, het laatste oordeel. Tegenover de tendens om het geweld uit God te verbannen wil de auteur recht doen aan noties als toorn en gericht in dienst van Gods rechtzettend handelen. In een bijdrage van de Leidse ethicus Gerrit de Kruijf wordt dit aspect nader uitgewerkt. Het geweld moet een plaats krijgen, want het kwaad kan niet ongestraft blijven. Gods liefde impliceert geduld, maar eens zal Hij komen om te oordelen. Maar dat oordeel ligt dan wel in Gods handen en niet in die van ons.
Het is ondoenlijk om in het kader van een beknopte bespreking dit boek recht te doen. Je merkt hoe de schrijver worstelt met de vragen. Ik heb veel waardering voor wat Janse ons biedt, temeer omdat hij moeilijke vragen niet uit de weg gaat. Een groot deel van het boek geeft exegese van de Schriftplaatsen volgens de gangbare wetenschappelijke historisch-kritische methode. De beslissingen vallen, zoals zo vaak, in de hermeneutische interpretatie. Daar beginnen ook mijn vragen. Ik doe dit niet vanuit het besef te pretenderen pasklare en sluitende antwoorden te hebben. Om te beginnen: als we spreken over ‘de tegenstem van Jezus’, over wie hebben we het dan? Als ik de auteur goed begrijp, is dat de aardse historische Jezus die door de kerk beleden is als de Christus en wiens woorden we langs de weg van kritisch onderzoek uit de evangeliën kunnen pellen. Dat betekent bijvoorbeeld dat lastige passages zoals Mattheüs 23 en Johannes 8 volgens de schrijver grotendeels niet van Jezus stammen, maar tot de gemeentetheologie behoren. Is het zoeken naar de eigen woorden van Jezus geen vruchteloos ondernemen? Hebben we in de evangeliën niet altijd te maken met het getuigenis van Jezus zoals dat via de evangelisten als tradenten tot ons komt? Het geeft toch te denken dat we uitgerekend in het vierde evangelie, waar de liefde van God in Christus als geschenk en gebod de toon aangeeft, de scherpste uitspraken vinden aan het adres van Jezus’ tegenstanders. Is het niet te makkelijk die scherpe uitspraken op een haast psychologische manier te verklaren als reactieve uitspraken van de evangelist? Het blijft dan toch vreemd dat ze in het evangelie zoals wij dat kennen naast elkaar blijven staan! Toegegeven: je kunt een historische benadering proberen toe te passen. Maar theologisch kan ik om het canonieke getuigenis niet heen, waartoe ook die weerbarstige woorden behoren. Mensen die de christelijke traditie in gebreke stellen zullen niet overtuigd zijn door een historisch-kritische lezing, maar wijzen op het geheel van de Schrift als boek van de kerk.
Hoe moet ik verder dat woord ‘tegenstem’ nu precies opvatten? Is het een tegenstem tegen de visies en praktijken van Jezus’ tijdgenoten. Of is het een kritische tegenstem ten aanzien van Israël en het Oude Testament? Janse is zich bewust van de valkuil van Marcion en hij wil beslist niet gerekend worden tot de velen die de milde prediking van het Nieuwe Testament uitspelen tegen een wraakzuchtig Oude Testament. Maar wat is de impact van de uitspraak op pagina 30 over de oudtestamentische passages, ‘waar we als navolgers van Jezus Christus moeite mee hebben’? Bedoelt de schrijver met het woord ‘tegenstem’ dat het nieuwe van de prediking van Jezus de vervulling betekent van die profetische uitspraken die het geweld in Gods handen leggen en het verschuiven naar de eindtijd? In dat geval hebben we te maken met een voortgang in de heilshistorie en de openbaringsgeschiedenis zonder dat je in een modern evolutionistisch schema vervalt. Ik ben er toch niet helemaal gerust op als ik lees hoe Janse zonder te letten op het specifieke heilshistorische kader Elia’s handelen op de Karmel uitspeelt tegenover Jezus’ woorden in Lucas 9. Wat het Oude Testament betreft, is het niet een te gemakkelijke escape om de geweldsteksten los te pellen uit het geheel van de Godsopenbaring en ze te maken tot menselijke denkbeelden over God? Wijzen de teksten, gelezen in hun context, ons zelf in die richting? Of is het ons modern ethisch besef dat ons tot dit onderscheid brengt? Ik verwijs naar de vragen van Peels in Wapenveld van december 2006 op dit punt.
Ik herken de huiver die Janse bevangt als hij boeken als Jozua en Richteren leest. Maar het gaat me te snel zulke teksten te lezen als projectie van menselijke gevoelens en denkbeelden. Liever dan te selecteren laat ik de ruigheid en de vreemdheid van het Oude Testament staan. Ik moet vaak denken aan Miskotte die kort na de bevrijding preekte over Psalm 92: Gods vijanden vergaan! Dat gebeurde in een specifieke context die wij vandaag, decennia later, nauwelijks meer kunnen meevoelen. Maar toen en daar bleek dit Bijbelwoord, dat op vele moderne mensen vandaag de dag een wraakzuchtige en gewelddadige indruk maakt, een actuele en bevrijdende boodschap te bevatten. Het illustreert hoe voorzichtig we moeten zijn met al te snelle oordeelvellingen over wat wel of niet normatief is in het bijbels getuigenis aangaande het geweld. Intussen blijft het bijbels getuigenis in al zijn weerbarstigheid ons wel voor vragen stellen. Janse heeft een moedige poging gedaan op die vragen in te gaan. De vorm van een essay betekent dat de lezer geen strak systematisch betoog moet verwachten. De auteur pretendeert niet een laatste woord te spreken. De toon van zijn betoog is zodanig dat hij ons uitnodigt met hem mee te denken. Ook wie in een aantal gevallen tot andere keuzes komt dan Janse kan van dit boek veel leren. Al was het alleen maar om te ontdekken dat er tussen Jezus en de islam fundamentele verschillen bestaan als het gaat om het gebruik van geweld. En tegelijk moet je Janse toegeven dat christenen zich lang niet altijd gehouden hebben aan de weg van Jezus. In de ontmoeting met de islam dienen wij ons daarvan bewust te zijn.

  1. Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer, 2006, 212 pag., ISBN 9023921399, € 19,50.