Bekentenissen van een burger

Sandor Marai

Altijd weer dat kleine biografietje: voorin de boeken van de Hongaarse auteur Sándor Márai is door de Nederlandse uitgever steevast een kleine levensbeschrijving opgenomen. Nooit kan ik nalaten het te lezen, vooral de zin ‘De laatste jaren van zijn leven leidde hij met zijn vrouw en aangenomen zoon een eenzaam bestaan in San Diego, waar hij op 22 februari 1989 zelfmoord pleegde’. Tragisch noemen we dat. Sándor Márai, geboren in 1900 te Kassa (het huidige Kosice), had zich namelijk in de periode 1929-1944 tot een gevierd schrijver in Hongarije ontwikkeld. In 1948 vertrok Márai uit Hongarije, waar zijn boeken al snel verboden werden door het communistische regime. Vanaf toen leefde hij als een teruggetrokken emigrantenschrijver. Na zijn dood werd hij in het Westen ontdekt. Ook in Nederland bestaat sinds kort veel belangstelling voor zijn werk: Bekentenissen van een burger (1935) is het achtste boek dat vertaald is in zeven jaar tijd [1].
Onwillekeurig maak je je een voorstelling van Márai’s laatste jaren. Zijn gezicht moet nog treuriger hebben gestaan dan op sommige foto’s, waar zijn afhangende mondhoeken elke frivoliteit ontmoedigen. Een huwelijk, eenzaamheid, zelfmoord: het zijn ingrediënten voor een verhaal dat hijzelf geschreven zou kunnen hebben. In zijn boeken geeft Márai uiting aan een levensbesef waarop je niet eenvoudig de vinger legt. Zijn boeken gaan over liefde en vriendschap. Relaties tussen mensen, vaak in een driehoeksverhouding, staan centraal. Tot zover niets unieks, maar Márai’s behandeling van de thematiek kenmerkt zich door een ernst, verhevenheid en tragiek waardoor ik niet snel weet met wie ik hem zou moeten vergelijken. Steeds sterker werd ik me bewust van het feit dat zijn boeken uit een andere wereld komen. Het zijn geen moderne boeken. Ze spelen zich niet alleen voor de Tweede Wereldoorlog af, ze ademen ook een levensbesef dat op een bepaalde manier niet meer van onze tijd is. Dat wekt nieuwsgierigheid naar de man achter de boeken.
Deze nieuwsgierigheid wordt bevredigd door Bekentenissen van een burger. Bij de derde druk van het boek, in 1940, schreef de auteur: ‘de personages van de roman zijn fictief’. Niettemin krijgt de lezer sterk de indruk dat dit boek autobiografisch is. Het boek heeft veel overeenkomsten met het leven van Márai en leidt de lezer op z’n minst binnen in de denk- en leefwereld van de auteur. De roman bestaat uit twee delen. Het eerste deel behandelt de kinder- en jeugdjaren van de hoofdpersoon (ik-figuur) die opgroeit in een bourgeoisiegezin in een Habsburgse provinciestad. Het tweede deel behandelt de omzwervingen van de hoofdpersoon in Europa, die als student en freelance journalist in steden als Frankfurt, Berlijn, Parijs, Florence en Londen verblijft.
Aan het einde van het boek keert de ik-figuur toch terug naar Boedapest. Daar overlijdt zijn vader, die ‘als enige altijd liefdevol en goed’ voor hem was. De hoofdpersoon neemt zich vervolgens voor als schrijver te getuigen ‘dat er een tijd is geweest waarin de mensen de rede boven de driften stelden en geloofden in de kracht van de geest – geloofden dat de geest sterk genoeg is om het doodsverlangen van de horde te weerstaan. Dat is misschien geen grandioos levensprogramma, maar tot iets anders ben ik niet in staat. Het enige wat ik kan doen is deze gedachte op mijn opgeholpen manier trouw blijven. Ik heb Europa gezien en Europa’s geluiden en stemmen gehoord, ik heb een cultuur beleefd. (…) Had het leven me meer kunnen geven?’
Getuigen van de oude, burgerlijke wereld van zijn vader: dat is de taak die Márai zich lijkt te stellen. De verhouding van de hoofdpersoon met die wereld is complexer dan het bovenstaande citaat doet vermoeden. Het is een spanningsvolle verhouding. Voor hem is het bijvoorbeeld niet vanzelfsprekend dat ‘de rede boven de driften’ wordt gesteld. Toch kan en wil Márai’s alter ego niet loskomen van de wereld van de bourgeoisie. Dat verklaart ook de schuldbewuste titel van het boek. De burger bekent iets, hij legt verantwoording af. Aan wie? Aan een wereld die niet langer zijn wereld is: ‘Ik hoor bij niemand. Er is geen mens ter wereld – of het nu om vrouwen, vrienden of verwanten gaat – van wie ik de aanwezigheid lange tijd kan verdragen. Er is geen menselijke gemeenschap, beroepsgroep of klasse waarin ik mezelf zou kunnen onderbrengen. Wat levensbeschouwing, leefwijze en geesteshouding betreft, ben ik een burger, maar ik voel me overal sneller thuis dan onder burgers. Ik leef in een anarchie die ik als immoreel ervaar en die toestand kan ik moeilijk verduren. (…) Soms denk ik wel eens dat ik gebukt ga onder de wortelloosheid van een ten onder gaande klasse. De mens leeft in het donker. Op een dag trekt de mist op, maar het licht helpt hem nauwelijks meer.’ Misschien zijn juist deze spanningen, tussen rede en drift of tussen thuis en ontheemd zijn, herkenbaar voor moderne mensen. Al vraag ik me af of er veel schrijvers zijn die dergelijke spanningen zo hoog op kunnen voeren als Márai in romans als Gloed, Kentering van een huwelijk of De nacht voor de scheiding.
In die boeken is Márai op z’n best. Zijn dialogen, of beter monologen, zijn zowel qua compositie als qua thematiek zorgvuldig opgebouwd en ongemeen spannend om te lezen. Bekentenissen van een burger is een ander type boek en doet eerder denken aan Land, land!…, Márai’s autobiografische boek over de jaren 1944-1948. Bekentenissen van een burger zit veel minder strak in elkaar dan de genoemde romans, het waaiert breed uit. Van sommige gedeelten vraag ik me zelfs af of ze niet geschrapt hadden kunnen worden. Dat mag niet verhullen dat Márai de wereld van zijn jeugd, maar ook de wereld van zijn reizen mooi openlegt. Het is de wereld van wat men het ‘oude Europa’ noemt. Het boek is beeldend geschreven en bevat allerlei interessante persoonlijke inzichten. Zo is het fascinerend om te lezen hoe de ik-figuur zijn familieleden beschrijft en hoe hij op die manier zichzelf begrijpt: ‘Ik bevind me onder de doden en moet zachtjes spreken. Sommigen van die doden zijn werkelijk dood, anderen leven voort in mijn gebaren, in de vorm van mijn schedel, in de manier waarop ik een sigaret rook of met een vrouw naar bed ga.’ En in het tweede deel is prachtig beschreven hoe de hoofdpersoon gretig kennis neemt van de wereld om hem heen: ‘De levenslust die me had overvallen was even primitief als die van een Afrikaanse wilde die ongestraft en ongehinderd door een stad van de blanken struint.’
Bekentenissen van een burger heeft naar mijn smaak niet de kracht van een roman als Gloed. Desalniettemin, wie zich door Márai heeft laten bekoren, kan dit mooi uitgegeven boek niet ongelezen laten. Want wie anders dan Márai kan zó schrijven over de eerste ontmoeting met zijn vrouw: ‘Het was een plechtige, maar niet pathetische avond. We waren allebei slechtgeluimd, gespannen en verdrietig. ‘Is dit nu echt nodig?’, leken we ons af te vragen. De menselijke relatie die met een weinigzeggend en generaliserend woord ‘liefde’ wordt genoemd, houdt voor alles in dat twee mensen elkaar door en door leren kennen, met al hun geheimen en met alle consequenties van die kennis. Het is een dodelijk serieuze zaak en geen idyllisch gebeuren. Terwijl ik haar naar huis bracht, waren we beiden droevig gestemd en toen ik bij de deur afscheid van haar wilde nemen, merkte ik dat ze huilde.’ Het had ook de beschrijving van hun laatste avond kunnen zijn…

  1. Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2007, 464 pag., ISBN 9789028422087, € 22,50; vertaald uit het Hongaars door Henry Kammer.