Theologenvoer
Proeven
Het ligt voor de hand om bij het schrijven van een leeservaring te grijpen naar een boek waarvan je zeker weet dat het belangrijk voor je is. Het leek mij daarentegen juist interessant om een boek te nemen waarvan de waarde voor mij niet van te voren vaststond. Want een vreemd boek kan goed duidelijk maken hoe jouw leeservaringen plachten te gaan. Bij het lezen van een nieuw boek herijk je je eigen opvattingen. Je ontdekt je voor- en afkeuren opnieuw. Het is als proeven van een onbekend gerecht: ‘bah, dit smaakt naar vis’ of ‘heerlijk, dit lijkt op de biefstuk zoals mama die maakte, maar toch net iets specialer’. Bij een leeservaring doen vroegere leeservaringen mee. Je legt het nieuwe boek langs de meetlat van alles wat je daarvoor las en je vergelijkt. Onwillekeurig lees ik boeken vaak met de vraag in mijn achterhoofd: wat levert dit mij voor nieuws op?
Bij de keuze van een boek houd ik daar al rekening mee. Ik moet vertrouwen in het boek hebben, of in degene die het me aanbeveelt. De manier waarop ik lees, is opnieuw goed te vergelijken met eten. Ik spendeer liever geen geld of moeite aan een gerecht waarvan ik vermoed dat het niet lekker is en/of mijn buik niet vult. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat ik met Improvisation. The Drama of Christian Ethics van Samuel Wells[i] wel ongeveer wist waaraan ik begon. Ik had gehoord dat zijn boek origineel en stimulerend was. Ook wist ik dat Samuel Wells gerekend kan worden tot een Angelsaksische traditie van theologen die laten zien dat historiciteit en normativiteit elkaar niet hoeven uit te sluiten.[ii] Ofwel: de Bijbel is geen uit de hemel gevallen, tijdloos boek, maar dat betekent niet dat hij voor moderne gelovigen zijn gezag heeft verloren. Aan de wieg van deze traditie stonden Hans Frei en George Lindbeck. In Wapenveld zijn het afgelopen jaar theologen uit deze traditie, Richard Hays en Stanley Hauerwas, aan het woord geweest.[iii] Wat heeft het werk van deze denkers wat het overgrote deel van mijn godgeleerde boekenkast nog niet heeft?
Smakelijk eten
Deze vraag brengt me terug bij het moment waarop het mis ging tussen de theologie en mij. Dat was het moment waarop de schrijver Willem Jan Otten in een bekeringsproces verzeild raakte. Otten is wat je zou kunnen noemen een essayistisch schrijver. Essayeren is uitproberen, en dat op literaire wijze. Zijn werk bestaat uit grote en kleine essays. Hij stelt zichzelf moeilijke vragen en behandelt netelige kwesties. Niet vrijblijvend, hij poogt zijn lezer te doordringen van de ernst van de zaak. De lezer in het achterhoofd van de schrijver maakt het essay tot meer dan een dagboekaantekening of een theoretische verhandeling voor een paar vakgenoten. De lezer moet het essay kunnen volgen. De essayist probeert zijn gedachtegang dan ook zoveel als mogelijk inzichtelijk te maken. Een metafoor hier, een voorbeeld daar. Als de lezer van het probleem of de vraag doordrongen is, moet hij de schrijver willen volgen in het zoeken naar een antwoord. Het essay meandert: van alles wordt uitgeprobeerd teneinde uit te komen op een ‘hier sta ik, ik kan niet anders’. Als het goed is staat de noodzaak van het ingenomen standpunt inmiddels buiten kijf – voor de duur van het lezen tenminste. Otten bleef essayeren toen hij meer en meer het doopwater werd ingetrokken. Hij vroeg zich af wat hem – redelijk denkend mens met goede smaak – aantrok in God, Jezus en de hele roomse santekraam. De essays over zijn bekering, Het wonder van de losse olifanten en De onwaarschijnlijke Christus, verslond ik. Daar kon geen theoloog tegen op: de persoonlijke inzet, de eerlijkheid, de transparantie, de speelsheid, de ernst.
Vergelijk ik nu appels met peren? Kun je een schrijver met literaire kwaliteiten vergelijken met een theoloog die zich beweegt in een wetenschappelijk discours? Niet helemaal, maar toch. Hauerwas en ook Wells laten zien dat het kan. Het gaat me daarbij niet zozeer om de literaire kwaliteit van hun werk, maar eerder om de luciditeit. Ze gebruiken nauwelijks jargon en zijn goed te volgen zonder aan kwaliteit in te boeten. Wells deed me regelmatig denken aan het eerste deel van Paul Moyaerts boek De mateloosheid van het christendom.[iv] Moyaert geeft daar fenomenologische staaltjes ten beste. Op de schouder van een denker als Hauerwas zit geen theoloog, dat merk je. Zijn voorkeur gaat dan ook uit naar het essay: hij probeert zijn door de Schrift ingegeven opvattingen uit. Hij laat zich hierbij niet hinderen door liberale en orthodoxe posities. Het is niet gebruikelijk om een christelijk denker als vrij-denker aan te duiden, maar de term spookt toch even door mijn hoofd. Precies de hierboven geschetste benadering kenmerkt het boek van Wells. Geïnspireerd door theologen als H.U. von Balthasar en N.T. Wright meent Wells dat christelijke ethiek het beste begrepen kan worden als het opvoeren van een theaterstuk. Zijn boek is een proeve van dit idee. Voordat ik dieper op de inhoud van zijn boek inga, eerst nog het volgende.
Hoofdingrediënt
Het is niet aannemelijk dat Hauerwas en Wells altijd heldere essays afleveren. Ongetwijfeld geldt dat ook voor hun geestverwanten. Zo las ik een boek van Richard Hays, The moral vision of the New Testament, en dat is gewoon stevige theologische stuff. Zijn boek brengt me bij een volgende overweging om het boek van Wells te gaan lezen. De boeken van Hauerwas en Hays, verder dan deze twee auteurs ben ik nog niet gekomen, zijn zo heerlijk Bijbels. Naar mijn bescheiden smaak ontbeert veel theologie een goede combinatie van Bijbelwetenschap en dogmatiek. Als volgeling van Jezus laat ik mij graag, en vaak ook minder graag, gezeggen door de Bijbel. Ook heb ik behoefte aan mensen die mij de grote lijnen van de Schrift laten zien. Wanneer een theoloog nauwelijks refereert aan de Bijbel of hapsnap een aantal teksten de revue laat passeren, zegt zijn tekst mij niks. Ik snap ook wel dat een bijdrage aan een theologisch vertoog voortbouwt op eerdere bijdragen en dat we de Bijbel niet kunnen lezen zonder ons op z’n minst bewust te zijn van het feit dat we niet onbevooroordeeld zijn. Maar het is toch spijtig dat ik een Bijbelse onderbouwing zoals aan de dag gelegd door Hays nog zelden heb aangetroffen in een godgeleerd werk? Genoeg gemopperd op mijn stroman, het mag inmiddels duidelijk zijn waarom ik Wells’ Improvisation aandurfde.
Wat ik in de volgende paragraaf wil doen, is een abstract geven van Wells’ boek. Daarmee doe ik zijn werk of beter zijn stijl allesbehalve recht. Zijn betoog staat bol van de concrete verhalen. Mijn samenvatting ontbeert al dat moois. Het derde deel van zijn boek bespreek ik zelfs niet. In dit laatste deel werkt Wells zijn benadering uit voor vier concrete, ethische kwesties. Voor de toekomstige lezer van Improvisation moet veel te genieten overblijven.
Kaarten op tafel
Gemeenschapsdenken neemt belangrijke plaats in In de introductie bekent Wells zich tot de traditie van Hans Frei, David Kelsey en George Lindbeck. Zij hebben Gods gang met mensen, van schepping tot voleinding, opgevat als een ‘verhaal’ met personages, intriges en spanningsbogen. In de woorden van Wells: ‘Zij hebben getracht te traceren hoe het narratieve karakter van de bijbel de verbeelding van de lezende gemeenschap kan vormen’. Behalve de Bijbel krijgt ook bij Wells de gemeenschap een belangrijke plaats in de christelijke ethiek. Het is hem niet te doen om een universele ethiek – afgezien van de vraag of een ethiek die voor iedereen en altijd geldt wel mogelijk is – , maar om een ethiek van de christelijke gemeenschap. Zijn model van improvisatie doet volgens hem recht aan het verhaal van de Bijbel en helpt de christelijke gemeenschap ethiek gestalte te geven. Wells stelt voor om de ethische praktijk van de christelijke gemeenschap te zien als de opvoering van de Schrift. Hij kiest ervoor om het Bijbelse verhaal als drama (of theater) op te vatten. Drama biedt de mogelijkheid voor een verhaal met –in de terminologie van Wells- zowel epische (objectief, vanuit God gezien) als lyrische (subjectief, vanuit de mens gezien) elementen. In navolging van Wright verdeelt Wells het Bijbelse drama in vijf bedrijven: schepping, Israël, Jezus, de kerk en het eschaton. Wij leven nu in het vierde bedrijf: het beslissende is ‘reeds’ geschied en Gods rijk moet ‘nog’ komen. Volgens Wells is de kerk vaak de fout in gegaan doordat ze meende in een ander dan het vierde bedrijf te leven, of door de vijf bedrijven tot een te reduceren.
Vervolgens betoogt Wells dat improvisatie een centrale notie in het leven van een christen is. Het is een dimensie van het christelijke leven die vooral vraagt om oefening en interpretatie en niet zozeer om een nieuwe creatie. Wanneer iemand gedoopt wordt, komt hij of zij binnen in de opvoering van het Bijbelse verhaal door de kerk. De gedoopte wordt uitgenodigd een plaats in het theaterspel in te nemen. Dit spel moet ter plekke geïmproviseerd worden en gaat over de identiteit en toekomst van de gedoopten. Wanneer acteurs trainen voor hun werk in het theater, worden zij geschoold in een traditie zodat zij leren acteren vanuit gewoonten op een manier die past bij de situatie. Volgens Wells is dit precies wat ook theologische ethiek beoogt. Of gelovigen het zich bewust zijn of niet, hun levenspraktijk is improvisatie. Als een theatergezelschap reflecteert de christelijke gemeente op tekst en traditie en geeft zij hieraan vorm in nieuwe omstandigheden.
Het spel
Nadat Wells zijn kaarten op tafel heeft gelegd, legt hij in het tweede deel van zijn boek uit hoe het spel werkt. Het komt in de eerste plaats aan op forming habits: vorming, training en ontwikkeling van ethische en geloofspraktijken. Wells citeert de hertog van Wellington: ‘De slag bij Waterloo werd gewonnen op de oefenvelden van Eton’. Ethische bezinning lijkt vaak op een analyse van het slagveld, terwijl het nemen van de juiste beslissing op het moment suprême gebaat is bij een oefenperiode. Christelijke ethiek heeft meer van doen met goede gewoonten dan met goede beslissingen. Het is overigens niet altijd (bij voorbaat) duidelijk of het oefenen zin heeft. Zo geeft Wells worship een centrale plaats op het oefenterrein van de kerk. Deze activiteit heeft waarde op zich, maar kan toch van betekenis zijn voor de ethische praktijk.
Vervolgens staat Wells stil bij de rol die status speelt bij menselijke interactie. Bij improvisatie in het theater gaat het niet zozeer om status in de zin van zichtbaar verschil op basis van rijkdom, opleiding en klasse, maar om de status waarvoor mensen kiezen als ze elkaar ontmoeten. Spreekt of handelt iemand op een superieure of inferieure, op een dominante of onderdanige manier? Wells betoogt uiteindelijk dat we Jezus moeten navolgen in de manier waarop Hij met status speelt. Discipelschap betekent een constant bevragen, testen en omverwerpen van status, zowel hoog als laag. Het Nieuwe Testament leert dat status in Gods regering verre van statisch is.
Dan komt Wells bij zijn belangrijkste punt: accepting and blocking. Wat doe je met iets wat op je toekomt, met datgene wat je krijgt? Accepteer je of blokkeer je? Wanneer je een theaterstuk opvoert, moet het spel doorgaan. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Wells weinig heil ziet in blokkeren. Hij onderbouwt dit vanuit zijn narratief-theologische kader. Het verhaal ligt bij God in goede handen. Het hangt niet van de spelers (lees: christenen) af. Niettemin zijn zij geroepen om het verhaal te vervolgen. Dienen zij alles dan maar klakkeloos te accepteren? Nee, Wells kiest voor een benadering die ‘nog uitnemender’ is dan accepteren: overaccepting. Het sleutelwoord bij over-accepteren is ‘en…?’. Het is niet accepteren en daarmee uit. Door te vragen ‘en…?’ stopt het verhaal juist niet.
Voordat Wells de praktijk van het accepteren verder uitwerkt, staat hij stil bij het gegevene. Waar het in de ethiek vaak gebruikelijk is om uit te gaan van God, Bijbel en traditie als geschenk (gift) en van al het andere als gegeven (given), daar beschouwt Wells God, Bijbel en traditie juist als gegeven voor de geloofsgemeenschap en ziet hij veel van al het andere als geschenk. Geschenken (gifts) hebben geen intrinsiek doel of intrinsieke natuur. Het komt aan op de manier waarop de ontvanger op wat hem gegeven wordt, reageert. Het is de uitdaging voor een christen om het geschenk een plaats te geven in het (grotere) verhaal van God met mensen. Zo wordt lot (fate, a given) getransformeerd tot bestemming (destiny, a gift). Dit noemt Wells over-acceptatie. Bij een aanbod blokkeer en accepteer je niet, maar stel je de vraag: hoe wil ik deze gift ontvangen? Dat is een vraag naar de mogelijkheid van het geschenk: wat kan de gift worden in het koninkrijk van God? In het theater leren acteurs op deze manier problemen als een kans te zien. Spelenderwijs leren zij verantwoordelijkheid te nemen voor de voortgang van de voorstelling. Wells onderbouwt zijn metafoor theologisch door te laten zien hoe over-acceptatie op allerlei plaatsen in de Bijbel een rol speelt.
Wells besluit zijn tweede deel met de bronnen van de ethische praktijk van de kerk, die volgens hem in het verleden liggen. Voor een acteur zijn inspiratie en originaliteit niet van groot belang. Het gaat in het vierde bedrijf niet om een nieuwe toekomst, maar om een verhaal dat in lijn is met het verleden. Wells roept op tot reincorporating the lost: juist de verhalen van vormen van leven en over mensen die achtergesteld en uitgesloten zijn, moeten verteld worden. En het herinneren van de zonden en het kwaad van het verleden zijn van even groot belang als de herinnering aan heilige levens.
Natafelen
Het lezen van een boek is als het verorberen van een menu met meerdere gangen. Het een is goed binnen te houden, het ander niet. Er zit altijd wel iets bekends en iets nieuws bij. Je hebt altijd iets gemist: ‘meer groente was toch wel lekker geweest’. En iets wat vies leek, bleek lekker. Wells is naar mijn smaak: ik noemde zijn stijl al. Het is akelig om te merken dat je voor je dertigste al voorkeuren en smaak ontwikkelt waar je nauwelijks meer van kan afwijken. Ik zie mensen met steeds weer hetzelfde notenapparaat, eender welk stuk ze schrijven. Lees je nooit wat anders, denk ik dan, om vervolgens te beseffen dat het bij mezelf niet heel anders is. Toch krijg ik wel eens een zetje in een andere richting. Zo had ik een paar jaar geleden niet kunnen denken dat ik gemeenschapsdenken op de een of andere manier zou kunnen waarderen. Het blijft slikken voor een individualist dat Wells, maar ook Hays en Hauerwas hameren op de gemeenschap. Toch geloof ik dat zij een Bijbelse angel aanreiken die ik in mijn vlees moet drukken. En dat doet niet eens altijd pijn – integendeel. Eerlijkheidshalve moet ik wel zeggen dat Wells niet uitgaat van een ‘dik verband’ of ‘zware gemeenschap’ die in afzondering van de ‘wereld’ leeft.[v]
Wells’ model staat helemaal open voor de toekomst Met Wells’ metafoor van de improvisatie ben ik echt verder geholpen. Het is een prachtvondst. In zijn model weet hij Bijbel en traditie op een overtuigende manier te verbinden met ethiek. Hij doet recht aan de Bijbel, ‘niet primair een boek met losse wetten en tijdloze dogma’s, maar een verhaal van Gods handelen met de wereld van schepping tot herschepping’[vi], maar dit komt niet in mindering op het gezag en de normativiteit. In Wells’ opstelling staan de spelers met de rug naar de toekomst: het verhaal wordt geschoeid op de leest van de traditie. Door de keuze voor over-acceptatie staat Wells’ model echter wel helemaal open voor de toekomst. Christenen kunnen dat wat op hen toekomt, van alledaagse geschenken tot grotere geschenken als klonen[vii], open tegemoet treden zonder Bijbel en traditie bij voorbaat als irrelevant terzijde te schuiven.
Tijdens het lezen van een boek resoneren andere boeken mee, ik schreef het al. Bij Wells’ uiteenzetting aangaande over-acceptatie moest ik denken aan het werk van Victor Kal.[viii] Hij, maar het had wellicht ook een andere, op de continentale filosofie gerichte wijsgeer kunnen zijn, heeft mij gevoelig gemaakt voor eschatologisch denken. Tegenover realisten die zich houden bij de werkelijkheid zoals die is, verwacht Kal dat het ook anders kan gaan. Het openhouden van deze mogelijkheid vindt bij hem zijn grond in de verwachting dat God het anders kan laten gaan dan dat je op grond van de feiten zou verwachten. Daarmee kom ik op mijn belangrijkste vraag aan Wells: welke plaats heeft Gods handelen in de christelijke ethiek? Wells schrijft hierover meer dan ik in mijn samenvatting kon weergeven, maar ik vind zijn doordenking van deze kwestie niet bevredigend. Richard Hays gaf in zijn interview met Wapenveld toe dat hij de aanwezigheid van Christus te weinig verdisconteerd had in zijn hermeneutiek, en zo heeft Wells nog een vergelijkbare slag te maken.
Ik vermoed wel dat zijn benadering hiervoor ruimte biedt. Zijn wereld is niet gesloten en met zijn keuze voor drama, waarin het epische en lyrische verenigd worden, geeft hij een plaats aan zowel het handelen van God als het handelen van mensen. Wells’ benadering deed me denken aan een meditatie van G.C. den Hertog over Johannes 21: het verhaal waarbij Jezus de discipelen opdraagt het net aan de andere kant uit te gooien. Als de discipelen vervolgens aan land komen met een net barstens vol vis, blijkt dat Jezus zelf al vis heeft. Volgens Den Hertog zegt dit iets over Gods koninkrijk: we zijn aangewezen op aanwijzingen van God, het is de bedoeling dat we hier met de daad gevolg aan geven, maar God blijkt er niet afhankelijk van te zijn. Er is al vis.[ix] De benadering van Den Hertog, die ontspant en bevrijdt door het menselijk handelen te relativeren zonder het overbodig te maken, tref ik op een bepaalde manier ook aan bij Wells. In Improvisation licht iets op van het heilig spel tussen God en mens. Wanneer theologen zich bezig blijven houden met dit spel en ze doen het op de manier van Wells, blijf ik ze lezen en zie ik nog veel mooie leeservaringen in het verschiet.
Drs. P.W. van Trigt (1980) is promovendus bij het Historisch Documentatiecentrum voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme aan de Vrije Universiteit te Amsterdam.