Evangelisch en gereformeerd – het speelkwartier is voorbij

Over de evangelicalisering van de protestantse kerk(en)
Op en om het kerkelijk erf speelt er veel rond de werking van de Geest. Na een inleiding waarin Bert de Leede bezorgheid signaleert maar ook zijn dankbaarheid uitspreekt over de opgemerkte nieuwe vrijmoedigheid en onbevreesdheid om uitdagingen en vragen aan te gaan, biedt hij een leesoefening. Onder de titel 'Reformatorische reflecties op de charismatische vernieuwing' behandelt hij vijf onderwerpen die door de evangelicalisering van de protestantse kerk(en) in het geding zijn. Een breed uitwaaierend betoog, dat duidelijk maakt dat er na het speelkwartier nu echt gewerkt moet worden.

Er speelt veel

De Protestantse Kerk in Nederland wordt steeds evangelischer en in die zin ook orthodoxer. Dat blijft niet onopgemerkt. De predikantenbeweging Op Goed Gerucht ziet het met argusogen aan. In hun recentelijk verschenen Uitgesproken Protestants is dat een van de belangrijke punten. Is de Heilige Kus van de synodepreses, ds. Gerrit de Fijter, aan de voorzitter van de Bond van Pinkstergemeenten niet verraad aan wat de protestant lief en dierbaar is? Dat is voor Op Goed Gerucht geen vraag maar een weet. Haar voorman, ds. Jan Offringa, schetst een tweedeling, die er wat hem betreft best mag zijn in de Protestantse Kerk tussen ‘oud’ en ‘nieuw’ paradigma, mits zij maar keurig naast elkaar leven. Zo deden we dat immers destijds ook in de Hervormde Kerk. Offringa schrijft: ‘Op dit moment echter is een ontwikkeling gaande die vooral de orthodox-evangelicale kant op wil met de kerk. Moderne geloofsvisies komen dan in de gedoog-zone terecht. Volgens mij is deze eenzijdigheid een heilloze weg. …. De kritische insteek van het pamflet (in 2007 door Op Goed Gerucht uitgegeven, HdL) mag duidelijk zijn: de oude benadering bedient zich van een voorbije theologie en laat velen met hun vragen of vertwijfeling in de kou staan. Met haar premoderne trekken is zij niet echt in staat moderne gelovigen wegwijs te maken in een wereld vol bijgeloof en ongeloof. Een kerk die toekomst zoekt en dicht bij mensen wil blijven gaat andere wegen.’ [1]

De Gereformeerde Bond heeft zo zijn eigen zorgen over de toenemende invloed van de evangelische beweging, zo valt geregeld te lezen in de kolommen van De Waarheidsvriend. Er is bijna geen gemeente waar het niet speelt. Maar het is geen spel meer. Het speelkwartier van ‘eens wat leuke evangelische dingetjes doen’ is voorbij. Het blijft niet meer bij wat onschuldige randverschijnselen, waar nog mee te leven viel: een liedje voor de dienst, een kinderkoortje met gitaar bij de opening van het winterwerk, twee keer per jaar op de zondagmiddag uitpakken in de interkerkelijke dienst met en voor mensen met een verstandelijke handicap. We horen tegenwoordig over ambtsdragers die een ervaring van charismatische vernieuwing meemaakten in een evangeliegemeente. We horen van verlangen naar overdoop, groei in geloof, doop met de Geest. Het gaat nu over structurele invoering van ziekenzalving in de gemeentepraxis, over rituele handelingen als handoplegging bij openbare belijdenis, en over serieuze structurele veranderingen in de liturgie. Hoe valt dat allemaal te hanteren, verzuchten menige kerkenraad en predikant. En vooral, laat een en ander zich zo organisch verbinden met het gereformeerde belijden en onze T/traditie? Bezorgdheid dus.

Maar niet alleen bezorgdheid.

Vreugde en dankbaarheid

Toonaangevende theologen uit de GB – dr. Jan Hoek, dr. Mart-Jan Paul – spreken frank en vrij over de heilzame betekenis van de gaven van het spreken in tongen en de gave van de profetie, ook voor het geestelijk leven in onze tijd. Ik bedoel maar, dat is nog wat anders dan een evangelisch liedje hier of een opwekkingsversje daar. Zelfs de noodzaak van de praktijk van exorcisme, de uitdrijving van demonen onder handoplegging ‘in de Naam van Jezus’ komt – wellicht voorlopig nog theoretisch – serieus ter sprake, en dat niet in een obscuur sektarisch blaadje, maar in een degelijke publicatie bij Boekencentrum [2]. Deze bundel artikelen is de neerslag van een studieconferentie onder verantwoordelijkheid van de Christelijke Hogeschool Ede.

En dan de kleinere orthodox-protestantse kerken! Daar gaat het helemaal hard. Dat kan niemand ontgaan. Je kunt in zekere zin spreken van een ‘evangelische Entdeckungsfreude’ bij vele broeders en zusters in de Nederlands-Gereformeerde Kerken, de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt, de Christelijke Gereformeerde Kerken. Dat ervaar je bij de lezing van publicaties uit de boezem van genoemde kerken [3]. En een bezoek aan kerkdiensten of aan christelijke studentengroepen, of het meemaken van een christelijk-gereformeerde kerkdienst op de tv bevestigen een en ander. Kortom, er is nogal wat aan de hand.

Niet buitenspel – wel tegenspel

Evenals mijn mederedactielid drs. Wim Dekker in de vorige Wapenveld dat aangaf, sta ook ik positief tegenover deze ontwikkelingen. Daar wil ik duidelijk over zijn. Er is beweging, verlangen naar geestelijke vernieuwing. Ik herken het bij de aanstaande predikanten op het seminarium. Vooral de jongeren zijn bijna allemaal op de een of andere manier ‘aangeraakt’ door de evangelische spiritualiteit, de charismatische vernieuwing. Wanneer deze levendige vroomheid gepaard gaat met een stevige theologische existentie, dan levert dat krachtige en bevlogen predikanten op. Dat blijkt inmiddels al, naar mijn waarneming. Mannen en vrouwen die in de goede zin van het woord ‘modern’ zijn, hun tijd verstaan, vertrouwd zijn met een minderheidspositie als kerk, ook in vrienden- en familiekring, en zich heel erg bewust van de secularisatie. Op Goed Gerucht vergist zich wanneer zij in domineesland het culturele alleenrecht claimt inzake het verstaan van de eigen tijd. Kortom, ik merk tot mijn grote dankbaarheid een nieuwe vrijmoedigheid en onbevreesdheid om uitdagingen en vragen aan te gaan.

Dat leeft ook in gemeenten. Bij velen die bewust christen willen zijn en de voortgang van het evangelie een goed hart toedragen, leeft het besef dat stilstand echt achteruitgang is. Het besef leeft dat stilstand echt achteruitgang is Dat oude concepten, en met name die van de uniforme belijdeniskerk van gereformeerde signatuur, met een helder uniform stelsel van normen en waarden, voorbij zijn. Met het einde van het tijdperk van de verzuiling is dat kerkmodel van afscheiding en doleantie uitgewerkt. Ik proef een serieus zoeken naar vormen van kerk-zijn die helpend zijn om God te ontmoeten en te dienen. ‘Vernieuwing om de vernieuwing’ is grosso modo in de huidige ontwikkelingen niet de dominante drive [4]. Dat zou een onterecht verwijt zijn, en het is een ernstige vergissing wanneer bij voorbeeld kerkenraden zich anno 2008 nog met die gedachte afmaken van de evangelische stroming in hun gemeente. Voor velen is het een zaak van verlies of behoud van het christelijk geloof in het leven van henzelf en hun kinderen. Hoe zijn en blijven wij christen in deze snel veranderende en vooral sterk geseculariseerde cultuur? Die vraag vervult hen. De oude paden zijn voor hen onbegaanbaar geworden, of zelfs onvindbaar. Zij zoeken nieuwe wegen voor geloven en leven. Ik vind dat positief en spannend. Laten we niet buiten dit speelveld van de Geest blijven staan.

Tegelijk ben ik kritisch. Waar loopt deze evangelicalisering van (de) protestantse kerk(en) op uit? Leidt deze evangelicalisering van bijvoorbeeld de Protestantse Kerk ‘vanzelf’ tot een missionaire, levende en wervende kerk, die moderne gelovigen en hun kinderen een thuis zal geven? Anders gezegd, leidt de huidige ontwikkeling tot een krachtige contextualisatie van het evangelie, en een kerk als een daarbij passend instrument? Mijn indruk is wel eens dat sommigen – ook in de leiding van de Protestantse Kerk – daar te snel ‘ja’ op zeggen. Voor kerkelijke leidinggevenden – onze nieuwe scriba van de Protestantse Kerk voorop – en theologische faculteiten ligt hier een belangrijke uitdaging om te duiden, en wegen te wijzen. Het is ook tijd voor kritisch tegenspel, of – misschien beter – goede coaching.

[Opmaker: de nu volgende kop moet wat extra gewicht hebben, omdat deze alles verdere kopjes overkoepelt. Mijn voorstel: één corps groter dan de andere, en laten volgen door een witregel.]

Reformatorische reflecties op de charismatische vernieuwing – een leesoefening

Wat is de boodschap die ik verneem bij lezing van een aantal recente publicaties in orthodox-protestantse kring over de vrucht van de charismatische vernieuwing? Hoe bepalen richtinggevende stemmen hun theologische positie? Ik doe een aantal waarnemingen en betrek daarbij in de loop van mijn artikel één aspect dat nogal tot de verbeelding spreekt, de visie op demonie en de aandacht voor de praktijk van exorcisme.

Ik concentreer mij op vijf onderwerpen die door de evangelicalisering van de protestantse kerk(en) in het geding zijn.

I. Groeiende consensus - de ‘streeptheologie’ voorgoed voorbij

Met ‘streep-theologie’ – officieel in het theologisch jargon ook wel cessationisme genoemd – bedoelen we de gedachte – bij Calvijn uitgesproken aanwezig – dat de bijzondere gaven van de Geest beperkt zijn tot de tijd van de vroeg-christelijke kerk. Spreken in tongen, profetie, genezing van zieken onder handoplegging, uitdrijving van boze geesten, waren een noodzakelijke onderstreping van de doorbraak van de Heilige Geest in de missionaire situatie van de apostelen na Pinksteren. Maar na de apostolische tijd, wanneer de vroeg-christelijke gemeente haar vorm heeft gekregen, en zeker wanneer de canon is vastgesteld, zijn ze niet meer nodig. Ergens in de tweede eeuw wordt er ‘van Hogerhand’ een streep gezet. Genoemde bijzondere verschijnselen vallen dan ook langzamerhand weg. Ze waren gegeven met en dus beperkt tot het heilshistorische moment van de uitstorting van de Geest.

Deze hermeneutische sleutel hanteert ook Calvijn, zoals bekend, en hij zette daarmee de toon voor de hoofdstroom van het protestantisme. Alleen in de marge en bij de dissidente protestantse stromingen horen we de hele kerkgeschiedenis door nog van deze bijzondere gaven van de Geest. Tot in 1906, het ontstaan en vervolgens de stormachtige groei van de Pinksterkerken vanuit Azusa Street in Los Angeles. Lange tijd wisten de traditionele historische kerken geen raad met deze charismatische opleving. De streeptheologie hielp de kerken jarenlang om deze charismatische boot uit Amerika af te houden.

Dat is de laatste decennia veranderd. Er is een groeiende consensus dat de streeptheologie geen sterke papieren heeft, De streeptheologie heeft geen sterke papieren en dat zij vooral is ingegeven door begrijpelijke reserve ten opzichte van de enthousiaste bewegingen in extreme vorm, met name de Montanisten, en andere Geest-drijvers van alle tijden. Maar nieuwtestamentisch staan we niet sterk. Marcus 16:9vv. is niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. De tekenen zullen de gelovigen volgen. Die belofte is niet beperkt tot de tijd van de apostelen. Zij geldt voor alle tijden en dus ook nu. En – terechte vraag – hebben we de inlossing van die belofte niet juist nu nodig in onze geseculariseerde wereld, in onze eigen nieuwe zendingssituatie? Dus niet alleen in vreemde en verre oorden, China, Afrika, en niet alleen waar de kerk vervolgd wordt, in islamitische landen, maar ook hier. Juist hier en nu!

Groeiende consensus dus in deze, ook in de reformatorische hoek van de kerk. Dr. C. Graafland zette op dit punt al jaren geleden de toon. Hoek, Paul, Smouter gaan in dat spoor. Alleen dr. W. van Vlastuin, toonaangevend theoloog binnen de Hersteld Hervormde Kerk, staat op het standpunt dat de bijzondere gaven van de Geest gegeven zijn voor en beperkt zijn door het heilshistorische moment van de doorbraak van Pinksteren [5]. Zij zijn echt voor de ‘eerste tijd’. Na de afsluiting van de canon zijn zij niet meer noodzakelijk. Hoewel God natuurlijk vrij is. Maar de gulden regel is: Wij hebben het profetische Woord, in Schrift en Belijdenis. De Geest paart zich aan het Woord, de uitleg en verkondiging van de Schriften.

Twee kanttekeningen

Ik deel de visie dat de streeptheologie geen sterke papieren heeft. Ook historisch niet. Nog in de tijd van Augustinus horen we over verschijnselen van de gaven van de Geest. Daarnaast verplicht het feit dat ze er telkens zijn in de kerkgeschiedenis, en ook zeker in onze tijd, ons tot een heroverweging van eerdere vanzelfsprekende aannames [6]. Sterkste punt is echter dat ze integraal horen bij de eschatologische tijd van de Geest, de aangebroken eindtijd, de tijd van de – voorlopige – realisering van het heil. God werkt. De wereld is niet ‘leeg van God’ [7].

Maar – tweede kanttekening – als wij de streeptheologie loslaten, kunnen wij dan van de weeromstuit een direct beroep doen op de nieuwtestamentische gegevens, en die direct toepassen in onze situatie nu? Deze vraag naar onze hermeneutiek is zeker bij de gaven van de Geest een heikel punt. Bedoelen we – om een voorbeeld te noemen – als we nu over ‘demonie’ spreken hetzelfde als wanneer het in het Nieuwe Testament gaat over ‘een onreine geest’? En wanneer spreken in tongen ook te maken heeft met een orale cultuur, zegt dat iets? Zo ja, wat dan?

Mij valt op hoe ongecompliceerd het Bijbelgebruik van Paul is, bijvoorbeeld in zijn verwerking van gegevens uit de apocalyptische gedeelten uit het boek Daniël met het oog op de duiding van de contemporaine geschiedenis [8]. Het debacle van Hal Lindsey die in de jaren tachtig op het hoogtepunt van de Koude Oorlog met zijn geschiedenisduiding vanuit de apocalyptische gedeelten bij de profeten velen de stuipen op het gelovige lijf joeg, maakt mij kritisch ten opzichte van de zoveelste duiding van een (demonische) geschiedenis achter onze geschiedenis. Hoek is daarin voorzichtiger, maar ook niet altijd even helder en consistent. En het luistert hier wel nauw, missionair en pastoraal gesproken. Duiding van deze tijd luistert nauw, missionair en pastoraal gesproken

Kortom, met de consensus die groeit dat we de tekenen van de aangebroken heilstijd niet met de streeptheologie kunnen beperken tot de tijd van de apostelen en verder mooi in de Bijbel kunnen laten staan, zijn we er niet. Dan begint het pas.

Intermezzo – Ouweneel als vraag en toetssteen

Het voordeel bij dr. Willem Ouweneel is dat hij volstrekt helder is en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar als het gaat om de gaven van de Geest, in het bijzonder die van genezing van zieken onder gebed en handoplegging [9]. In een gezond Lichaam van Christus – de christelijke gemeente, waar zonden beleden en weggedaan zijn, waar geloof is en verwachting, en waar de bidder en de voorbidder gelovig bidden – daar huist een gezondmakende Geest. Dat wil zeggen dat daar zieken genezen, ja alle zieken van alle kwaal. Het staat in de Schrift, en we kunnen niet anders en we mogen niet anders dan dat voluit geloven: Hij, Jezus, genas alle ziekte en kwalen. Die tekenen volgen de gelovigen, na Pasen in het tijdperk van de Geest. Wanneer het niet gebeurt, dan ligt dat aan het geloof. Dat hoeft niet per se het geloof van de bidder te zijn, het kan ook het (on)geloof van de gemeente zijn, of een binding binnen de gemeente, waardoor de machten van ziekte en demonie niet kunnen worden uitgedreven. Maar het is bij Ouweneel heel helder: als het niet gebeurt, dan ligt dáár het manco, aan onze kant. Niet bij God. Dat God met een mens een ander plan kan hebben, en de zieke niet geneest, daar is natuurlijk ook bij Ouweneel ruimte voor, maar de hoofdlijn is: genezing. God wil ziekten niet. We leven ‘na Kruis en Opstanding’, en dus in het teken, meer nog, onder de belofte, nog meer in de werkelijkheid van de overwinning. God wil heil en heelheid.

Nu zullen weinigen die radicaliteit van Ouweneel voor hun rekening durven nemen. Dat laat ik verder rusten. Waar het mij nu om gaat, is ons theologisch antwoord op Ouweneel. Dat is naar mijn inzicht een soort ‘lakmoesproef’ voor de kwaliteit van onze eigen visie. Wie, zoals Ouweneel radicaal doet, de streeptheologie loslaat – en nogmaals: terecht –, staat voor de vraag naar een deugdelijk weerwoord ten overstaan van Ouweneel. Waarheden als ‘God kan wonderen doen, maar op zijn tijd en naar zijn welbehagen’, en ‘We moeten God God laten’, zijn wel waar maar lijken in dit gesprek met Ouweneel op theologische dooddoeners. Ook moeten we niet al te makkelijk Ouweneel biblicistisch of zelfs fundamentalistisch Bijbelgebruik verwijten. Daarmee zijn we niet klaar. Misschien is het wel zo. Maar dit verwijt aan Ouweneel zou wel eens naar onszelf terug kunnen komen als vraag naar ons eigen Schriftberoep. In de grond zie ik niet veel verschil tussen Paul en Ouweneel in hun beroep op de teksten uit het Nieuwe Testament.

Om Ouweneel te wederstaan – want dat moet naar mijn inzicht om pastorale, catechetische, missionaire redenen – is meer nodig. Namelijk helderheid op de eigen positie. Ik noteer vier thema’s:

- Wat zeggen wij wanneer wij zeggen dat God Zich ook nu betoont in Geest en kracht? Met andere woorden, hoe ligt de verhouding tussen openbaring, Schrift en Geest? Het loslaten van de streeptheologie legt de aloude vraag naar deze verhouding opnieuw op onze tafel.

- Hoe zien wij de verhouding van God en onze werkelijkheid, en die van Gods werkelijkheid en die van de satan? Hoe dualistisch is onze werkelijkheidsopvatting? Hoe gebruiken wij woorden als ‘natuurlijk – boven-natuurlijk’? In hoeverre laten evangelische theologen zich gevangen nemen door het dilemma van naturalisme – supranaturalisme, wanneer zij (terecht) willen blijven spreken over Gods handelen in deze werkelijkheid? In het gesprek met Paul is dat een belangrijk thema.

- Hoe duiden wij, vanuit de pneumatologie, de theologische betekenis van de tussentijd, de tijd tussen Pasen en de definitieve komst van Gods Koninkrijk? Wat betekent het dat het tijdperk van de Geest ook de tijd is van het lijden van de tegenwoordige tijd (Romeinen 8:18vv)?

- Samenvattend staan wij voor de vraag naar een goede pneumatologie. We leven post-christum natum in het tijdperk van de Geest. De werkelijkheid is niet leeg van God. Wij zitten niet gevangen in de secularisatie. Maar – wat is een goede pneumatologie? Beloftevol zijn in deze de publicaties van dr. Cees van der Kooi, die in zijn artikelen stem geeft aan het beste dat de charismatische vernieuwing naar mijn inzicht aan de kerken te bieden heeft.

Om deze thema’s moet het gaan in de protestantse kerk(en) willen zij én evangelisch én orthodox én contextueel kerk zijn, en willen wij tegelijk de beweging Op Goed Gerucht theologisch zelfbewust in de ogen kunnen kijken. Zo’n kerkbreed grondig theologisch gesprek is goed voor de Protestantse Kerk.

Bij alle vier thema’s maak ik kort een paar kanttekeningen, daarmee mijn behandeling van de vijf onderwerpen vervolgend.

II. Doorbraken in de discussies over het schriftberoep en het schriftgezag?

We leven in het tijdperk van de Heilige Geest. God handelt in de realisering van zijn Heil tot Hij zal zijn alles en in allen. De werkelijkheid is niet ‘leeg van God’. Daarom zeggen wij ‘neen’ tegen de streeptheologie. God handelt in het werk en door de gaven van de Geest in de gang door de geschiedenis, in de realisering van het heil, en in profetie, tongentaal, krachten en bedieningen. Dat ervaren mensen. Dat gelooft en verwacht de gemeente. God openbaart zich. Daarmee staan wij theologisch opnieuw voor de vraag naar de verhouding van openbaring, Schrift en Geest.

Nu was de gereformeerde traditie altijd vuurbang om na de afsluiting van de canon te spreken over ‘openbaring’. Laat staan ‘voortgaande openbaring’. Voor je het weet zitten we daarmee in het vaarwater van de dopersen, de geestdrijvers, met hun geloof in de Geest ‘aan de bijbel voorbij’. Uit angst van ‘voortgaande openbaring’ werd God wel erg in de Bijbel opgesloten De gereformeerde theologie sprak daarom liever over ‘illuminatie’, verlichting door de Geest, en ‘applicatie’, toepassing van het heil in Christus, wanneer het gaat om het handelen van God. Daarnaast legde de gereformeerde theologie een sterke verbinding tussen Woord (= schriftgeworden Woord = Bijbel) en Geest. Helemaal bevredigend was dat ook weer niet. God werd zo wel erg in de Bijbel opgesloten. Zeker wanneer de bijbel versmald werd tot een verzameling bewijsplaatsen voor de heilsleer. En vooral – doet de geschiedenis na Pinksteren er nog echt toe in Gods handelen? Is Gods handelen ‘slechts’ toepassing? Is dat niet erg minimaal gezegd? Dat God na Pinksteren ook werkt, zich bekend maakt…..? Zich openbaart…? Ja maar, riekt dat weer niet naar ‘open canon’? Maakt dat niet ‘weerloos tegenover geestdrijverij’? Leidt dat niet tot acceptatie van zaken die tegen de Schrift ingaan, met een beroep op ‘voortgaande openbaring’. Het dilemma lag er. Het theologische gesprek lag vaak – en soms nog – muurvast.

Mijn indruk is dat daar verandering in komt. Mede door de verwerking van de resultaten van de Bijbelwetenschappen, en vooral de groeiende openheid voor de betekenis van de geschiedenis bij het interpreteren van de Schriftwoorden, binnen de Schrift zelf en in de voortgang van de geschiedenis van de kerk. ‘Het is een diepgeworteld misverstand te menen dat volgens de kerkelijke leer God is opgehouden tot mensen te spreken toen de boeken van de bijbelse canon geschreven waren’, schrijft Van der Kooi terecht. ‘Het spreken van God tot de mens impliceert een spanning die inherent is aan alle schriftreligies. Enerzijds is er al een hele geschiedenis geweest, waarin ervaringen met God zijn opgedaan, en waarin zich de contouren en beslissende momenten van het funderend verhaal van die godsdienst zijn opgeslagen. Anderzijds is er het heden, waarin het verhaal moet worden doorverteld, opnieuw worden geformuleerd en actuele ervaringen van Gods tegenwoordigheid worden opgedaan.’ [10] ‘Er is een zichtbare samenhang tussen Bijbel, canon, geloofsgemeenschap en confessie’, schrijft Hoek in aansluiting bij E. Talstra. ‘De Bijbel heeft het eerste woord, maar blijkt tegelijkertijd nooit los leverbaar te zijn geweest’ [11].

Wat impliceert dit laatste voor de omgang met de tekstgegevens over de gaven van de Geest? Twee dingen. We kunnen ze niet zomaar ‘onhistorisch’ toepassen op nu. Dan nemen we de bocht te kort, en kunnen we de macht over het stuur wel eens verliezen. Dat lijkt mij het gevaar bij drs. R. J. A. Doornenbal en bij Paul, wanneer zij te onkritisch nieuwtestamentische gegevens over demonenuitdrijvingen door Jezus en de apostelen, heksen- en demonengeloof in de Middeleeuwen (natuurlijk een aberratie opveel punten, maar toch ….!), en glaasje-draaien, nieuw heidendom, occulte machten en heksencultus nu, aan elkaar verbinden. Hier mis ik een heldere basis voor toetsing. Hier mis ik bijvoorbeeld een kritische zin ten opzichte van projecties vanuit angst voor wat ons vreemd is. Wat doen we met toegenomen zicht op psychologische mechanismen achter geloof in boze geesten? In hoeverre doen culturele verschillen mee in onze interpretatie van ervaringen van gelovigen? Al met al, in onze receptie van Schriftwoorden doet de geschiedenis van verstaan en misverstaan – in de lengte van de tijd en in de breedte van oecumene – mee. Ook dus de geschiedenis van mis-verstaan. Ik denk aan Luther met diens verschrikkelijke duiding van de verstandelijke handicap als demonie. Hoe kwam dat? Kortom, mijn eerste punt, te snel van toen naar nu overspringen op grond van teksten die zozeer gerelateerd zijn aan een bepaald wereldbeeld, geeft kortsluiting.

Maar, en dat is het tweede, tegelijk nodigt dit door Van der Kooi en ook voorzichtig door Hoek bepleite Schriftverstaan uit om sensitief te luisteren en te kijken waar nieuwe ervaringen in de christelijke gemeente opdoemen, die ‘kennelijk van de Geest’ zijn. Niet de eendagsvliegen. Die verwaaien volgens de raad van Gamaliël. Maar de heilzame ervaringen, visioenen, inzichten voor het Lichaam van de Heer, signalen van nieuw Schriftverstaan, aanleidingen tot nieuw verstaan van oude woorden. Daarvoor sensitief zijn. Bij alles geldt natuurlijk de vraag van de toetsing. Is dit nieuwe Schriftverstaan door verwerking van deze ervaringen binnen de christelijke gemeente bestand tegen de toetsing door de Traditie, dat wil zeggen door het Schriftverstaan van de kerk der eeuwen? Is nieuw Schriftverstaan bestand tegen toetsing door de Traditie?

Wanneer wij zo met de tweeslag van Woord en Geest omgaan, overstijgen wij de onvruchtbare discussie over open of gesloten canon, over illuminatie of openbaring. God openbaart zich. Godlof, zou ik zeggen. De geschiedenis is niet leeg van God. Juist daarom is het zo positief spannend theoloog te zijn, en vertolker, ziener, duider.

 

III. Hoe dualistisch is ons wereldbeeld en werkelijkheidsverstaan?

Een tweede thema betreft ons zicht op de verhouding van Gods werkelijkheid en de onze. Welke metafysica ‘draagt’ ons verstaan van de verhouding van Schepper en schepping? Die vraag lossen we natuurlijk niet in een handomdraai op. Zo ergens, dan wel hier geldt dat wij ten dele kennen. Toch meen ik een paar dingen waar te nemen die te denken geven:

Het werkelijkheidsverstaan en wereldbeeld van veel evangelische christenen is sterk dualistisch. Ten tweede valt op dat men sterk spreekt en denkt vanuit de tweeslag natuurlijk – bovennatuurlijk [12].

Om bij het laatste te beginnen. Het is link om de verhouding van God als Schepper tot zijn schepping te vertalen in bovennatuurlijk – natuurlijk. Je raakt dan al gauw gevangen in de tegenstelling naturalisme – supranaturalisme. Daarbij is de tweede altijd spiegelbeeld van de eerste. De moderne natuurwetenschappen zijn naturalistisch. Dat wil zeggen dat er geen andere wetten gelden in onze werkelijkheid dan de wetten van causaliteit, en van wat altijd en overal geldt onder gelijke omstandigheden. Wanneer Gods handelen supranaturalistisch is, bovennatuurlijk, is het per definitie ook contra naturam, tegen de natuur die gehoorzaamt aan de natuurwetten. Dus wordt Gods handelen dat van de deus ex machina. Consequentie daarvan is dat God bij het toenemen van natuurwetenschappelijke kennis, steeds meer terrein verliest. Het is helder dat Paul op deze wijze gevangene wordt van zijn tegenstander, de moderne wetenschapper-naturalist [13]. Oneerbiedig gezegd, God wordt een onberekenbare ‘natuurwet’, van Wie je nooit weet of en zo ja, wanneer Hij ingrijpt. Geef mij dan maar een ijzeren natuurwet, ook als die mij niet gunstig gezind is, bijvoorbeeld door een ongelukkig genetisch materiaal waardoor ik meer kans heb op darmkanker. Ik kan mij er ook nog met andere natuurwetenschappelijke ontdekkingen tegen te weer stellen.

Maar – God-dank – de verhouding van Schepper en schepsel is geen ‘natuur-lijke’ verhouding, maar een betrekking van geschonken vrijheid, overgave, roeping en verantwoording.

Dezelfde vraag naar ons werkelijkheidsverstaan en wereldbeeld komt nog scherper naar voren bij de verhouding van God en de duivel. Het pentecostale werkelijkheidsverstaan is van de oorsprong af dualistisch. Dat wil zeggen dat er een grote nadruk ligt op de tegenstelling tussen het Rijk van God en dat van Satan, tussen de wereld van het licht en die van het duister. Nu is daar op zich niet iets mis mee. We kunnen niet zonder een zekere dualiteit in ons spreken over, kijken naar en interpreteren van de werkelijkheid [14]. Dr. Ton van der Hoeven heeft daar ook op gewezen in zijn dissertatie [15]. Het Beest moet een naam hebben, om hem te kunnen schelden. Het gaat echter ernstig mis wanneer Satan (inmiddels met een hoofdletter) een tegen-god wordt, met een eigen Rijk, dat – negatief – spiegelbeeld is van het Rijk van God. Dat gebeurt wanneer wij over de Satan als ‘persoon’ gaan spreken, met eenzelfde ‘ontologie’ als bij God zelf, of in elk geval van Christus in Diens heerlijkheid. We komen dan terecht in de voorstelling van een ‘bovennatuurlijke onzichtbare geschiedenis’ achter onze zichtbare geschiedenis. Daarbij zouden dan de eigenlijke beslissingen vallen in wat zich boven ons voltrekt. Over het verloop van wat boven is uitgevochten, weet je ten diepste niet veel. Via de gebeden kunnen we misschien wat invloed uitoefenen. We weten alleen van de goede afloop. De duivel wordt uiteindelijk in de poel van eeuwig vuur geworpen.

Met dit sterk dualistisch werkelijkheidsverstaan scheert het pentacostalisme – maar ook een gereformeerd theoloog als Paul – langs het marcionitisme. Daar zit nu niet zozeer mijn punt. Ook Paul en onze pentacostale medegelovigen geloven dat de Vader van Jezus Christus de Schepper is, en dat de Schepping in oorsprong goed was, en eenmaal weer hersteld zal worden. Mijn bezwaar zit veel meer bij de veel te grote zelfstandigheid van de Satan en diens macht en rijk en invloed. Sterk dualistisch werkelijkheidsverstaan maakt weerloos Dit denken maakt weerloos tegen magisch denken, tegen projecties van menselijke angsten en frustraties op bovennatuurlijke krachten en demonen. Daarbij geeft Paul mijns inziens veel te veel gewicht aan de dunne lijn van de Brief van Judas over de zogeheten ‘val der engelen’. Hier kan het onder punt II genoemde tekstverstaan met verwerking van het historische – de wording van deze voorstelling in de Schrift zelf, de interpretatiegeschiedenis in de kerkgeschiedenis – helpend zijn.

IV. De betekenis van de tussentijd – leven ‘sub specie crucis’

‘Eén van de grootste aporieën voor het christelijk geloof is de vraag waarom de opwekking van Jezus Christus ook niet tegelijkertijd de voltooiing van Gods beloften met zich meebracht. Waarom laat God onze geschiedenis nog voortgaan als de macht van de dood in principe is overwonnen?’ Deze vraag stelt Van der Kooi in zijn gesprek met Ouweneel [16]. Maar de vraag geldt alle theologie, wil zij heilzame theologie zijn. Maar zij geldt zeker onze – evangelische/orthodox-gereformeerde – theologie, die de streeptheologie heeft losgelaten.

In zekere zin had ik vroeger minder last van deze vraag. De geschiedenis stond immers, zo dacht ik toen, in het teken van de realisering van het eeuwig heil van de uitverkorenen. Natuurlijk dacht ik er niet zo eenvoudig over als ik het nu opschrijf, maar in essentie kwam het toch daarop neer. Het heil is in Christus volkomen volbracht, en de realisering geschiedt in de ruimte van de kerk, in de toebrenging van wie zalig worden. Schepping en voorzienigheid waren als het gaat om het heil ‘randvoorwaarden’. En de geschiedenis was spiritueel en theologisch geen substantieel aspect in Gods handelen, maar, nogmaals, ‘randvoorwaarde’. De lezing van Van Ruler en Noordmans, de verwerking van de Bijbelse theologie van Oude en Nieuwe Testament bij Von Rad, Kraus en anderen, zetten mijn versmalde gereformeerde theologie en spiritualiteit op heilzame spanning. De geschiedenis is niet maar ‘doorgang naar de eeuwigheid’. Alsof de miljoenen slachtoffers die vielen onder geweld en vervolging er niet toe zouden doen. En alsof wat gedaan is in Jezus’ Naam niet zou blijven bestaan. Neen, de geschiedenis doet ertoe voor God. De geschiedenis doet ertoe voor God

Maar dan wordt het wel spannend. Want het schiet in de geschiedenis niet echt op. De optimistische theologieën van de jaren zestig van de twintigste eeuw, in die zin spiegelbeeld van de maakbaarheidsgedachte in heel onze westerse cultuur, hebben hun tijd gehad. Maar hoe zit dat in evangelische kring, spiritueel en theologisch? Juist wanneer wij de streeptheologie losgelaten hebben, wij dus verwachten dat God ook nu handelt, kunnen we het dan hebben, spiritueel en theologisch, dat het nog ‘duurt’? Dit lijkt mij een ernstige vraag aan de evangelische beweging van alle tijden, en ook weer nu. Er is een onmiskenbare neiging bij evangelische broeders en zusters en hun voorgangers om zo snel mogelijk over Goede Vrijdag heen direct naar Pasen te springen, om het overdrachtelijk te zeggen. Bij allerlei noties en opmerkingen over groei, vernieuwing, vervulling, heelmaking, kan dat de ondertoon zijn: evangelische ‘maakbaarheid’, ‘prosperity’. Er is in het evangelische/pentecostale christendom een vorm van ongeduld, die niet heilig is, en daarom niet heilzaam. Daarom onderstreep ik de indringende vragen van Van der Kooi aan Ouweneel, en sluit dit punt af met een mooie passage bij Van der Kooi in datzelfde verband. ‘Tenslotte, er is een ‘nog niet’, dat niet zijn grond heeft in menselijk ongeloof, maar rechtstreeks rust in Gods wil. De Bijbelschrijvers hebben dit ‘nog niet’ van de voltooiing overigens niet beschouwd als het doorslaggevende feit van hun bestaan. Doorslaggevend is het feit dat de genade Gods verschenen is (Titus 2:11). Tegelijkertijd brengt dit weten van ons eigen bestaan tussen de tijden wel de noodzaak mee te bedenken, dat er ruimten in Gods wil zijn die voor ons onbekend zijn.’ [17]

 

V. Wij hebben een goede pneumatologie nodig

Dat is een open deur. Deze noodzaak geldt op vele punten in kerk en theologie. In het geding ten opzichte van nieuwe religiositeit, allerlei vormen van oude en nieuwe gnostiek is een goede pneumatologie nodig. Omwille van de onderscheiding der geesten moeten we wel onderscheiden wie de Geest Gods is, en hoe wij Hem herkennen. Maar ook een goede verwerking van de aan de kerk geschonken inzichten van de charismatische vernieuwing vraagt in theologicis om een goede pneumatologie.

Dat is een pneumatologie die stevig geworteld is in het klassieke dogma van de triniteit.

De bundel recente artikelen van Van der Kooi vind ik daartoe voorbeeldig, en beloftevol. Ik eindig daarom met een citaat uit genoemde bundel:

‘Door de Geest blijkt Christus levend en treedt hij in gemeenschap met de mensen. Er is sprake van een reële, door de Geest bemiddelde tegenwoordigheid, die in het heden dan ook concreet beleefd kan worden en momenten van godservaring oproept. Zo is de Geest degene die de grenzen van ruimte en tijd doorbreekt. ….. Onder invloed van de Cappadocische vaders werd op het concilie van Constantinopel (381) uitgesproken dat we in de Geest evenzeer als in de Zoon met God te doen hebben en dat de Geest een eigen personaliteit toekomt. Daar zit een diep ervaringsmotief achter. In de eigen geloofservaring, in het leven op aarde heeft men niet met een onpersoonlijke kracht of macht te maken, maar nogmaals met God zelf.’ [18]

 

Ten slotte

Met deze vijf onderwerpen heb ik een keuze gemaakt uit meer dat speelt. Ik heb het hele punt van de invloed van de evangelische beweging op de kerkdienst laten liggen, alsook de druk waaronder de bestaande protestantse visie op de kerkstructuur staat. Op beide punten geldt eveneens dat ‘het speelkwartier voorbij is’. Er is meer aan de hand rond de kerkdienst, dan ‘opgevangen kan worden door de invoering van de Evangelische Liedbundel’. De cultuurbreuk, die ook nog eens kan samenvallen met een leeftijds- of generatiebreuk, is groot. Dat merkt ieder die praat met de generaties tussen 15 tot 35 over Psalmen en Liedboekliederen zingen, orgel, preken, avondmaal vieren. Ja, waar speelt het niet?

En dito rond de kerkstructuur. Er is meer aan de hand dan ‘opgevangen kan worden met wat meer de gaven in de gemeente op te sporen en in te zetten’. Het ambt, de wijze van bemiddeling van het heil, de charismatische persoonlijkheid van de voorganger in diens bediening, dat zijn thema’s van een andere orde.

Voor dit nummer laten we het bij de genoemde vijf onderwerpen die behoorlijk in het theologische vlees snijden.

[Cv]

Dr. H. de Leede (1950) is hoofddocent en hoofd seminarium van de Protestantse Theologische Universiteit te Kampen/Doorn en redacteur van Wapenveld.

  1. Erik Asscher, Jan Offringa, e.a., Uitdagend Protestant. In gesprek met Op Goed Gerucht over cultuut, kerk en atheïsme, Vught (2008).
  2. M.J. Paul (red.), Geestelijke strijd. Demonie en bevrijding in christelijk perspectief. Zoetermeer 2007 Reeds de vierde druk!. Vgl. ook: R.J.A. Doornenbal en P.A. Siebesma, Gaven voor de gemeente. Over het werk en de gaven van de Heilige Geest, Zoetermeer (2005).
  3. Willem Smouter, Herstelwerk. De Geest werkt van schepping tot voleinding, Zoetermeer (2007). Philip Troost, Christus ontvangen. Gereformeerd en charismatisch leren van elkaar, Kampen (2006).
  4. Misschien nog bij hen die een verlate Maarten ’t Hart-reflex vertonen tegenover een gesloten kerkelijk en vooral sociaal benauwd milieu. Ook in onze tijd soms nog een heel begrijpelijke reflex.
  5. W. van Vlastuin, Profetie en tongentaal. De gaven van de Geest en de gereformeerde traditie, Houten (2006).
  6. Systematische theologie volgt de geloofservaring van de gemeente, reflecteert daarop. In tweede instantie ordent zij en stuurt ook. In die volgorde. Zie C. van der Kooi, Tegenwoordigheid van Geest. Verkenningen op het gebied van de leer van de Heilige Geest, Kampen (2006), p. 214.
  7. Van der Kooi, a.w., p. 77.
  8. M.J. Paul e.a., a.w., p. 35 vv.
  9. Zie W.J. Ouweneel, Geneest de zieken. Over de bijbelse leer van ziekte, genezing en bevrijding. Vaassen 2003.
  10. Van der Kooi, a.w., p. 131.
  11. J. Hoek, ‘Hoe wordt vandaag de Bijbel gelezen? Een persoonlijke waarneming’, in: Kontekstueel, juli 2008, p. 10.
  12. Zie ook bij Paul en Doornenbal in M.J. Paul, a.w., o.a. p. 13-27 en 98vv.
  13. Paul kan daarom niet voluit dankbaar zijn voor de onttovering van de wereld, zo lezen we in M.J. Paul, a.w., p. 13 vv.
  14. Zo terecht Doornebal en Hoek in M.J. Paul, a.w., passim.
  15. T. H. van der Hoeven, Het imago van satan. Een cultuur-theologisch onderzoek naar een duivels tegenbeeld, Kampen (1998).
  16. Van der Kooi, a.w., p. 124.
  17. Van der Kooi, a.w., p. 124.
  18. Van der Kooi, a.w., p. 38-39.