Geloven als anti-depressivum

Sytze Ypma

Ik stem geheel in met de belangrijke grondgedachte van dit zeer rijke boek:[1] de innerlijke leegte van de Westerse geseculariseerde mens trekt hem naar de depressie; alleen God kan uiteindelijk die innerlijke leegte vullen. Pillen en psychotherapie dragen dus het gevaar met zich mee om in bepaalde gevallen alleen maar symptoombestrijding te zijn.

De auteur beschrijft treffend en met grote psychoanalytische diepgang (Freud, Lacan, Kohut, Winnicott, Jongsma-Tieleman) deze tragiek van de moderne mens. Hij lijkt gevangen tussen twee polen: aan de ene kant zijn innerlijke leegte en depressiviteit, aan de andere kant zijn ongebreidelde, manische activiteit om die leegte te ontvluchten. Prachtig vond ik het beeld van de wervelstorm: de dualiteit van rondtollende activiteit die in haar kern slechts leegte blijkt te zijn, het ‘stille oog’ van de cycloon. De schrijver brengt naar voren dat wij alleen deze dualiteit kunnen overstijgen door tussenkomst van een derde, een Ander. Die komt tot ons in het kleed van de Bijbelse verhalen en woorden en ten diepste in Jezus Christus, de ‘icoon van de Eeuwige’ (178). Het actualiseren en potentiëren van de therapeutische kracht van verhaal en woord doet de auteur vooral via de getalswaarden van de Bijbelse woorden (Hebreeuwse letters staan tevens voor een getal). Hij volgt daarin vooral F. Weinreb, die een heel belangrijke inspiratiebron voor hem is. Het spel met getalswaarden van woorden doet voor mij vaak wat speculatief aan, hoewel er soms verrassende vondsten in oplichten. Ik vind het daarom altijd belangrijk dat het niet als fundament maar als ornament van het geloofsgebouw wordt gepresenteerd. Naar mijn oordeel heeft Ypma zich echter af en toe wat te veel laten meeslepen door zijn enthousiasme voor de getalssymboliek.

Een voorbeeld daarvan is dit: het hart van de beroemde ode op de liefde van Paulus in 1 Korintiërs 13 is volgens Ypma het getal 13, ‘in de Hebreeuwse wereld een getal voor geluk’. Inderdaad noemt Paulus daar dertien eigenschappen van de liefde. Maar Ypma zegt erbij: ‘nota bene in het dertiende hoofdstuk’ (129). Maar in de eerste handschriften staan zoals bekend geen versindelingen en de oudste hoofdstukindeling ons bekend is uit de Codex Vaticanus uit de vierde eeuw. Dat betekent dus dat de huidige locatie in het dertiende hoofdstuk niet Paulus’ opzet is geweest (want hij kende geen hoofdstukindeling), maar dat dit of door toeval tot stand kwam of bewust door een veel latere generatie. Ypma benoemt deze historische valkuiltjes niet, negeert de kwestie.

Opvallend in dit boek is een wat ongebruikelijke taal en woordkeus. Dat is vaak prikkelend en fris, zoals daar waar hij de identiteit van Christus vergelijkt met de iconenschilder die op de iconenplank altijd eerst een gouden onderlaag aanbrengt als symbool van Gods licht. ‘Zo is ook Christus door de evangelisten ‘geschilderd’ op de gouden ondergrond van Gods licht, zijn heilige Bron.’ (178) Soms vind ik het echter wat vervreemdend werken, zoals bijvoorbeeld in ‘Hierin verwoordt Jezus zijn passage van het egocentrisch naar het theocentrisch bewustzijn’ (165). De term ‘egocentrisch’ heeft in het gewone spraakgebruik een negatieve, zelfs zondige klank en die kunnen we niet met Jezus in verband brengen. In de Heer was wel ruimte voor psychologische groei (waarlijk mens!), niet voor zonde. Ook overtuigt de keus voor het woord ‘enthousiasme’ (98) als het centrale concept voor de kernervaring van de opheffing van onze leegte en depressiviteit mij nog niet. Enthousiasme is voor Ypma de derde term, de bevrijdende ervaring die ons boven de genoemde dualiteit van leegte en holle activiteit uittilt. Natuurlijk definieert Ypma het begrip en maakt hij duidelijk dat hij daarmee een andere betekenis stipuleert dan de gebruikelijke, maar de gewone betekenis blijft voor mij toch te veel stoorzender. Wil Ypma hier het al te christelijk klinkende ‘vervuld zijn van de Heilige Geest’ vermijden, omwille van een bredere lezerskring?

Ik merk een enkel klein foutje op, bijvoorbeeld rond de dualis (een Hebreeuwse meervoudsvorm exclusief voor het aanduiden van twee, bijvoorbeeld bij ‘handen’ en ‘lippen’). De uitgang van de dualis is niet iem, maar aiem. Dat heeft tot gevolg dat het woord voor Egypte (Mitsrajim, namelijk Opper- en Neder-Egypte) terecht als dualisvorm wordt gezien (131), maar het Hebreeuwse woord voor God (Elohiem) wordt ten onrechte óók een dualis genoemd (het is een gewone pluralis, 114).

Nog een laatste, ik vermoed overbodige, psychologische opmerking: hoewel ik instem met de grondgedachte dat alleen God ons kan vervullen en de mens anders alleen een innerlijke leegte is, betekent dit niet dat je met godsdienst en geloof niet óók aan symptoombestrijding kunt doen. Zeker, tegenwoordig is de balans aardig doorgeschoten naar de andere kant: omdat pillen en psychotherapie voor veel mensen het een en al zijn, leidt deze eenzijdigheid uiteindelijk tot endemische symptoombestrijding. Maar we moeten ook recht doen aan het feit dat mensen met hun geloof ook weg kunnen lopen voor hun wonden die eigenlijk door psychotherapie onder ogen gezien moeten worden. Dat geldt niet alleen voor zware depressie (10), ook bij minder heftige aandoeningen is er een legitieme plaats voor de toepassing van psychotherapeutische inzichten. Ypma had dit misschien nog wat meer kunnen expliciteren, het is naar mijn mening impliciet in zijn betoog steeds aanwezig. De Ander wil het liefst niet de leegte veroorzaakt door een ander opvullen, de psychologische dimensie heeft hierin een geschonken, door hem zelf gewilde relatieve zelfstandigheid. Maar Hij is de kern en de volheid van elk uitgerijpt zelf en elke rijpe ander. In een beeld: de lege stoel in ons hart van bijvoorbeeld een vader is een plek die eigenlijk nog te eng is voor Hem. Voor hem geen stoel, maar een troon in ons hart, een troon waar alleen Hij op hoort.

Alleen een goed boek is kritiek waard. Al met al dus een fraai en diepgravend essay (dit genre is, aldus de schrijver, een poging, een zoekende proeve, om uit te dagen tot verdere discussie, 11) dat een uiterst fundamentele zwakte van de tot depressiviteit neigende Westerse mens met rijk psychologisch inzicht blootlegt en wil helen met de tegenwoordigheid van de Eeuwige: uiteindelijk de presentie van God de Vader in zijn icoon Jezus Christus.

  1. Boekencentrum Essay-reeks, Zoetermeer, 211 pag., ISBN 978 90 239 2204 9 € 18.90