Evolutie en Bijbel: vragen die ertoe doen
Van de meeste verhitte debatten over schepping en evolutie kan ik niet echt opgewonden raken. Waarom niet? Twee basisbeseffen spelen hier voor mij een rol: moeite met zowel het creationisme als de hybris, de overmoed, van de wetenschap. Het echte creationisme heb ik niet van huis uit meegekregen. Vragen over de ouderdom van Adam en Eva bij de schepping, over het precieze aantal dieren in de ark, wat een dag is zonder de zon, ze hebben nooit mijn leven in beroering gebracht. Ik denk dat het creationisme in Nederland alleen op de Evangelische Hogeschool in Amersfoort in reincultuur te vinden is geweest. Op mijn reformatorische middelbare school was weliswaar veel ruimte voor kritiek op de evolutietheorie [1], maar de uitspraak dat de Bijbel een ‘textbook for science’ was, werd zonder meer afgewezen. Creationisten hoorden niet bij ons en zo bevindelijk waren ze trouwens ook niet. Mijn aardrijkskundeleraar zei het zo: ‘Je mag de Bijbel niet gebruiken om allerlei wetenschappelijke uitspraken te bestrijden. In feite ruk je dan Bijbelse uitspraken uit hun verbanden.’ [2] Dat is heldere taal die me heeft gevormd en op weg geholpen. Of het geplande lesmateriaal [3] van de bedenkers van de Evolutie of Schepping-folder dezelfde toon gaat aanslaan, weet ik nog zo net niet. Laat reformatorische scholen daarom maar gewoon de teksten van mijn aardrijkskundeleraar Sinke blijven gebruiken. Het verbaast me dat nu de evangelische creationisten van weleer zich massaal bekeren, het creationistische gedachtegoed in Nederland alleen nog een bedding lijkt te vinden in het bevindelijke volksdeel. Waarom bijvoorbeeld wel voorzichtigheid bij gebedsgenezing en veel minder bij creationisme? Het komt immers allemaal uit dezelfde lees-de-Bijbel-letterlijk-bron.
Tijdens mijn studententijd en erna heb ik uit veel andere bronnen gedronken die dit alleen maar onderstreepten en verdiepten: de Bijbel geeft ons in Genesis 1 en 2 geen wetenschappelijke weergave van de feiten. Wie de Bijbel wil verstaan, doet er goed aan ook de symboliek in de eerste hoofdstukken van Genesis serieus te bestuderen. Oosterhoff, Kuyper en Schuurman, om er maar enkelen te noemen, wezen – elk met hun eigen accenten – deze weg. De befaamde rectorale rede van Kuyper [4] heb ik pas een jaar of vier geleden gelezen. Kuyper schrijft op wat velen na hem met heel veel meer woorden en boeken nog een keer hebben gezegd. Het is een ongelooflijke prestatie dat hij een visie heeft neergezet waar eigenlijk de eerste honderd jaar weinig nieuws aan is toegevoegd.
Maar er is een andere kant aan dit verhaal. Als het creationisme niet klopt, heeft de wetenschap nog niet per definitie gelijk. Van Schuurman [5] heb ik in Delft geleerd dat wetenschap zonder hybris en zonder beheersingsdrang niet bestaat. Wetenschap geeft per definitie beperkt zicht op de werkelijkheid, maar wetenschappers onderkennen dat vaak veel te weinig. Dat geldt ook voor de evolutiewetenschap. Wetenschap wil vaak verder springen dan haar polsstok lang is. Van een volgorde in het fossiele bodemarchief naar het ontstaan van moraal. Alsof de stenen tot ons spreken kunnen. Schuurman was op college altijd mild over creationisten, precies om deze reden: evolutionisten willen heer en meester zijn over de schepping en daartegen protesteerden creationisten terecht. Maar hij verweet de creationisten uiteindelijk precies hetzelfde: zij maakten van God een ingenieur die zij konden narekenen. Uiteindelijk lijden beide uiterste posities aan het hetzelfde euvel: een overschatting van de wetenschap.
Een positie tussen deze twee polen zorgt voor een ontspannen houding in veel discussies over Bijbel en evolutie. Creationistische theorievorming is een modern verschijnsel, een laatkomer in de christelijke traditie, waar we maar beter enige afstand van kunnen bewaren. Dat neemt niet weg dat creationisten best af en toe gelijk kunnen hebben in hun kritiek op evolutie. Wetenschap wordt bedreven door mensen en die willen nu eenmaal graag als God zijn.
De bronnen
Wie met deze uitgangspunten een stapeltje boeken doorbladert over schepping en evolutie, kan een eind komen. Boeken zijn er in het Darwinjaar in soorten en maten, populistische werkjes voor de eigen parochie, noem het de argumentencatalogussen, en de diepgravender beschouwingen waarin de argumenten van de tegenstanders op hun sterkst worden genomen en van alles daartussenin. Om nog maar te zwijgen over wat er op internet is te vinden [6].
Een topper in het Nederlandse taalveld is nog altijd het boek van Van den Beukel Met andere ogen [7]. Als fysicus legt hij de lat hoog voor de evolutionisten. Van den Beukel legt de lat hoog voor de evolutionisten Laat ze nu eens met een zinnig verhaal komen over het ontstaan van de eerste eiwitten of tenminste de bouwstenen daarvan. Anders dan sommige creationisten, gebruikt Van den Beukel deze vraag niet als opstap naar een bewijs voor schepping. Nee, hij houdt zich strikt aan de wetenschappelijke methode. Het zou best kunnen dat leven is ontstaan uit de oersoep, maar er moet wel een degelijk wetenschappelijk verhaal voor zijn. Al lezend vraag je je dan af waarom er niet meer wetenschappers bestaan die de eenvoudige doch zindelijke redeneertrant van de Delftse professor omarmen. Wie verder leest in de literatuur, loopt al snel aan tegen het onderscheid tussen halfvol en halfleeg. De bekende VU-hoogleraar Jan Lever schreef bijvoorbeeld onbekommerd in Waar blijven we? over de oersoep-experimenten van Urey en Miller: ‘Daarbij deed men de verrassende ontdekking dat dan – dus zonder dat er leven bij aanwezig was – een grote verscheidenheid van organische stoffen ontstaat’ [8]. Lever weet natuurlijk even goed als Van den Beukel hoe het zit met de experimenten van Urey en Miller. Maar hij is geneigd er een plausibel verhaal in te zien, dat nog verder moet worden ingevuld.
Iets vergelijkbaars is te vinden als het gaat over de beroemde ‘missing links’ in de evolutionaire keten. Grosso modo worden in wat heet het fossiele bodemarchief soorten gevonden van eenvoudig naar complex. Met behulp van onder meer dateringsmethoden kan daar een tijdas bij worden gemaakt. De basiscomponenten van de evolutionaire keten komen zo in het vizier. Van den Beukel, opnieuw zeer wel bereid te geloven dat er sprake is van evolutionaire afstamming van de mens, wil graag het naadje van de kous weten over de zogenoemde sprongen in het archief. Nieuwe soorten ontstaan vaak opeens, zonder dat er voorstadia zijn te vinden. De Amerikaan Stephen Jay Gould heeft hier in de jaren ’80 ook veel kabaal over gemaakt en heeft zelfs een alternatief evolutionair mechanisme ontwikkeld. Wat hebben de verdedigers van evolutie hiertegenin te brengen?
Chris Buskes – een erg zelfverzekerd verdediger van evolutie in alle hoeken en gaten van de maatschappij – ziet hier geen been in [9]. ‘Als we alle fossielen in de aardlagen ter wereld zouden kennen, zou het schoksgewijze patroon verdwijnen en zouden we een mooie, geleidelijke overgang van de ene naar de andere soort kunnen reconstrueren.’ Tja, zo lust ik er nog wel een paar. Buskes schrijft zo ongeveer precies het tegenovergestelde van wat de creationist Ariel Roth schrijft in verband met de missing links: ‘De gegevens wijzen erop dat de algemene evolutietheorie in essentie is gefalsifieerd’ [10]. Weer zo’n overmoedige uitspraak, jumping to conclusions. De evolutietheorie is op meer gebaseerd dan alleen de volgorde in het fossiele bodemarchief. Dan lees ik liever Michael Ruse, een Amerikaans filosoof van de biologie. Volgens atheïst Herman Philipse is hij een van de vijf beste filosofen van de biologie ter wereld, hij is dus boven alle creationistische verdenking verheven. Hij schrijft een aantal bedachtzame zinnetjes, nadat hij het werk van Gould heeft gewogen en te licht bevonden: ‘Sommige paleontologen zullen volhouden dat de paleontologie goed in de darwinistische voorstelling past. Anderen hebben het gevoel dat er voor een causale verklaring meer nodig is. Hoeveel van dit verlangen op werkelijke vraagpunten berust, en hoeveel op onzekerheden binnen het vakgebied, zal de geschiedenis moeten uitmaken.’ [11] Blijkbaar is er sprake van debat in de paleontologie en valt er wat te kiezen. Is het glas halfvol of halfleeg? De tijd zal het leren.
Dit type bedachtzaamheid maakt dat ik van Ruse geneigd ben iets meer aan te nemen dan van Buskes of Roth. Ruse heeft bijvoorbeeld sterke teksten over de voorspellende kracht van de evolutietheorie. Al lezend in Ruse ben ik wel overtuigd geraakt dat de evolutietheorie gemiddeld genomen wat te zwart wordt afgeschilderd in orthodox-christelijk Nederland. De volgorde in het fossiele bodemarchief en ook de overeenkomst tussen soorten op moleculair niveau hebben een grote suggestieve kracht en pleiten voor macro-evolutie [12]. Het wordt tijd om dit eerlijk onder ogen te zien. Het veelgehoorde argument dat de evolutietheorie ook maar een geloof is, is te gemakkelijk. Natuurlijk, wetenschap komt niet uit de lucht vallen, maar methodisch gaan evolutionisten meestal niet anders te werk dan wat het geval is in andere wetenschapsgebieden.
Design-argumenten
Naast het creationisme heeft ook de Intelligent Design-beweging in Nederland enige opgang gemaakt. Hoewel ID inmiddels al weer aan populariteit heeft ingeboet, blijven ontwerpargumenten een rol spelen in de discussie over schepping en evolutie: wie goed oplet in de wetenschap, loopt tegen bewijzen van God aan. Ik voel me bij deze benadering vaak ongemakkelijk: God op een directe manier in de wetenschap ter sprake brengen is niet zinvol als wetenschappelijke methode, laat staan dat wetenschappelijke gegevens ons dwingen om te spreken over een ontwerper [13]. Als je wilt, kun je daar altijd onderuit komen met een schoon wetenschappelijk geweten. Het lijkt alsof ID aan hetzelfde euvel ten onder gaat als het creationisme: het levert geen nieuwe wetenschappelijke theorieën en kan dus alleen een rol spelen in een levensbeschouwelijk debat. ID kan alleen een rol spelen in een levensbeschouwelijk debat
Michael Behe heeft velen in Nederland op een nieuw denkspoor gezet met zijn onherleidbaar complexe muizenval. De muizenval is een denkvoorbeeld voor talrijke veel ingewikkelder organismen. Volgens Behe heeft een muizenval een minimaal aantal onderdelen nodig; met minder onderdelen zou het geen muizenval zijn. Alle voorstadia van een muizenval kunnen dus niet hebben bestaan. Exit gemeenschappelijke afstamming volgens het darwinistische scenario van mutatie en selectie. Dat had Behe niet moeten beweren. Evolutionisten hebben inmiddels muizenvallen ontwikkeld die zelfs werken met maar één onderdeel. Een iets diepzinniger argument tegen ID is dat de evolutie ook gebruik kan maken van een hulpconstructie vergelijkbaar met een ondersteuning voor een brug die niet helemaal af is. Dankzij zo’n hulpconstructie kan ook een onstabiele voorvorm het overleven. Een voor de hand liggende tegenvraag van de ID’ers kan natuurlijk zijn om maar eens met gedetailleerde informatie over de evolutionaire voorstadia op de proppen te komen. Een uitstekende vraag, maar die hoort thuis in een goed wetenschappelijk debat en heeft weinig van doen met ID-uitgangspunten.
Mij heeft ID vooral geholpen om beter te gaan nadenken over de voorvragen van de geloof-en-wetenschap-discussie. Bij mij is een zinnetje van Van de Beek blijven haken als hij schrijft over de aanhangers van ID: ‘Ze missen de kern van wat transcendentie is’ [14]. Al bladerend in de vele vertaalde Amerikaanse boekjes overvalt mij vaak het gevoel dat in de Europese traditie het onderscheid tussen de God van Abraham, Isaak en Jakob en de God van de filosofen beter is gehandhaafd. Valt dat weg, dan kan het ontwerpargument gaan functioneren als bewijs en krijgt het zijn dwingende karakter.
Een hoogstandje daarvan kwam ik tegen in het lezenswaardige boek van de Amerikaan Lee Strobel Feiten genoeg. Aan het eind van zijn boek zet hij de ‘evidence’ voor een ontwerper nog eens op een rij. Het bewijs bestaat uit zes onderdelen: vanuit de kosmologie, natuurkunde, astronomie, biochemie, biologie en het bewustzijn. Maar dan komt het. Die bewijzen leren ons ook wie de Schepper is. ‘Het bewijs vanuit de astronomie, waarmee werd aangetoond dat de Schepper ongelooflijk precies is geweest in het creëren van een leefbare woonplaats voor de levende wezens die Hij had ontworpen, impliceert logischerwijs dat Hij zorgzaam is en betrokken.’ En zo gaat Strobel verder en vindt eigenschappen die uitstekend passen bij de God van de Bijbel! Gevoeligheid voor onderscheid tussen openbaring en wetenschap ontbreekt vrijwel volledig. Daarbij vergeleken is de Nederlandse folder Evolutie of schepping gelukkig veel minder stellig. Hierin is alleen voorzichtige kritiek op de evolutietheorie te lezen, met daarbij de vraag: zou het niet logischer zijn als er een schepper bestaat?
Na Intelligent Design is recent het theïstisch evolutionisme in zwang gekomen in Nederland. Ook deze visie is uit Amerika overgewaaid en op de keper beschouwd dus niet nieuw. Kort gezegd komt theïstisch evolutionisme erop neer dat God de Schepper is en dat Hij de wereld geschapen heeft door middel van een natuurlijk proces: evolutie. De goede verstaander hoort hier een verwijzing in naar de middeleeuwse causae secundae. Ik ben niet overtuigd door de theïstisch evolutionisten. Wordt hier de manier waarop God ingrijpt in deze wereld niet – evengoed als door ID en creationisme – al te nauwkeurig vastgelegd?
Eindeloos
Het debat tussen evolutionisten en hun critici kan nog eindeloos doorgaan. Een ooggetuigeverslag van evolutie of schepping zal er nooit komen. Uiteindelijk hangt het ervan af welke argumenten de doorslag geven. Ook wetenschap is een kwestie van vertrouwen. Er zijn weinig mensen die de evolutietheorie in haar geheel kunnen verifiëren, alle gewichtige verklaringen van opinion leaders ten spijt. Wetenschappers zelf hebben het ook vaak van horen zeggen. In de praktijk blijkt het veel uit te maken of je wel of niet dagelijks te maken hebt met de evolutietheorie. Cees Dekker beschrijft hoe hij pas overstag ging toen hij met zijn eigen ogen in zijn lab zag hoe plausibel de idee van gemeenschappelijke afstamming is [15]. Mart-Jan Paul kiest zijn vertrekpunt in theologische overwegingen en vindt van daaruit gemakkelijker aansluitingen bij allerlei bezwaren tegen de evolutietheorie [16]. Die kunnen terecht zijn, maar de Bijbel verbiedt ons niet om te vragen naar een wetenschappelijke beschrijving van het ontstaan van leven. Hoezeer we in de Bijbelse openbaring worden gewaarschuwd voor hybris als het gaat over het menselijke kennisvermogen, een fundamentele scepsis is niet aan de orde. ‘Alle denkkracht en onderzoek mogen worden ingespannen om de geheimen van Gods schepping te ontraadselen’ [17].
Een zekere mate van boedelscheiding tussen wetenschappelijke kennis en Bijbelse openbaring is onontkoombaar. Dat maakt de Bijbel niet tot een boek dat alleen een zinperspectief geeft. Nee, het gaat ook om historie, te beginnen in Genesis 1. Maar wat aan ons wordt geopenbaard, moet worden geloofd en niet bewezen. Wetenschappelijke data en Bijbelse ‘gegevens’ laten zich nooit op eenzelfde niveau vergelijken. De keuze van de scheppingsfolder (‘U of jij hebt een keuze: geloven wat de evolutietheorie vertelt over de wordingsgeschiedenis van de mens of geloven wat in de Bijbel staat’) bestaat niet.
Vragen die blijven
Is daarmee nu alles gezegd? Toch niet, al was het alleen maar omdat niet alleen creationisten en ID’ers wetenschap met religie en vooroordeel vermengen. Ook evolutionisten vermengen wetenschap met religie en vooroordeel Dit verschijnsel komt in gelijke mate voor in het kamp van de evolutionisten. Er bestaat geen strikt onderscheid tussen professionele evolutiewetenschap en evolutiereligie. Door Ruse wordt dit uit onverdachte hoek beaamd [18]. Dat betekent dat bij evolutionaire theorievorming telkens mag worden doorgevraagd naar de precieze interpretatie. In de genoemde boeken van Buskes en Ruse zijn bijvoorbeeld passages te vinden over de evolutionaire beschrijving van het ontstaan van moraal en religie. Hier heeft het wegvallen van een religieuze inbedding van de wetenschap in onze westerse samenleving grote gevolgen. In zijn boek The Reason for God [19] legt Tim Keller terecht de vinger bij de grote vragen die hier liggen. Evolutionisten kunnen van bijvoorbeeld geloof in God zeggen of van het aanhangen van een bepaalde moraal dat we dat puur doen omdat het ons helpt om te kunnen overleven. Ze beschouwen godsdienst en moraal als kuddegedrag. Keller wijst er in navolging van de Amerikaanse christen-filosoof Alvin Plantinga op dat evolutionisten zich met dat argument in hun staart bijten: met zo’n redenering kun je ertoe komen je cognitieve vermogens helemaal niet meer te vertrouwen. Misschien is ons kenvermogen weliswaar evolutionair voordelig, maar geeft het geen echte informatie over de werkelijkheid om ons heen. Plantinga gebruikt een vermakelijk voorbeeld van een chic diner in een college in Oxford: ‘Het zou kunnen zijn dat een van de aanwezige schepselen gelooft dat hij aanwezig is op dat verzorgde, met drank overgoten diner in Oxford, terwijl hij in werkelijkheid voortstrompelt door een moeras in de oertijd en wanhopige pogingen doet om hongerige krokodillen van zich af te houden’ [20].
Ruse neemt dit argument van Plantinga serieus en hij wijdt er een geleerd filosofisch betoog aan. In rond Hollands komt het op het volgende neer: Plantinga overdrijft. Uiteindelijk zijn evolutionisten pragmatisten, betoogt Ruse. We weten dat ons kenvermogen ons juiste informatie verschaft, juist omdat het in de praktijk blijkt te werken. Het argument van Plantinga is formeel wel juist, maar het zal weinig mensen ongerust maken. Feit is dat veel mensen gewoon accepteren dat religie een verzinsel van mensen is. Toch opent Plantinga wel de ogen voor het feit dat evolutionisten zich vaak aan de haren uit het moeras moeten trekken. Als het over moraal gaat, schrijft Ruse dat die weliswaar subjectief is, maar dat er een evolutionaire reden is dat we denken dat die objectief is. ‘Moraal werkt alleen als we ons laten inpakken’ [21]. Er blijkt geen duidelijke scheidslijn te zijn tussen de evolutietheorie en filosofisch naturalisme [22]. De vraag dringt zich op wat de samenhang is tussen de Wirkungsgeschichte van de evolutietheorie en de meesters van het wantrouwen, Marx, Freud en Nietzsche. Wie door het pragmatische vloertje van Ruse heenzakt, raakt in een vrije val.
Een ander vragencomplex dat ertoe doet – maar wel als tweede in belangrijkheid – zie ik in de vraag naar de betekenis van Genesis 1-3 waarin een middenweg wordt bewandeld tussen fundamentalisme en evolutiereligie. Goed beschouwd is deze vraag niet uniek voor het thema schepping en evolutie. Hier speelt de veel bredere vraag naar de historiciteit van de Bijbel zelf, eerder behandeld in een jaarserie van Wapenveld [23]. Deze middenweg past het best bij de twee basisbeseffen uit dit artikel: de Bijbel spreekt geen wetenschappelijke taal en wetenschap neigt vaak naar hybris. Dit is een benadering in lijn met theologen als Oosterhoff, Keller en Van den Brink en nog vele anderen [24]. Zij zetten nergens een knip in Genesis, bijvoorbeeld door pas vanaf Genesis 12 van echte historie te spreken. Aan de andere kant hebben ze terdege aandacht voor het grote verschil tussen Bijbelse openbaring en wetenschappelijke taal.
In deze benadering houd ik vast dat het ingrijpen van God, vroeger, nu en in de toekomst, aan onze categorieën van natuurlijk en bovennatuurlijk voorafgaat. God doet dingen die voor ons onbegrijpelijk zijn. Hij doorbreekt onze naturalistische orde. God doorbreekt onze naturalistische orde Hij overwint de dood en schept een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Schepping, opstanding en herschepping durf ik dan in één adem te blijven noemen. Ik ga met teksten over de opstanding niet op voorhand anders om dan met Bijbelgedeelten over de schepping. Als ik dat al doe, doe ik het alleen als Bijbeluitleggers met een goed verhaal komen dat de tekst zelf uitnodigt om op een andere manier gelezen te worden. Als dat dan een lezing is waarin er veel meer aandacht is voor de symbolische betekenis, betekent dat niet noodzakelijk dat de schepping minder echt wordt. Het geloof dat God onze naturalistische orde doorbreekt – ook in de schepping – is niet louter gebaseerd op de uitleg van enkele Bijbelteksten, maar hoort tot de kern van het christelijk geloof. Bovendien zal aandacht voor de veelkleurigheid en de vreemdheid van de Bijbelse taal dit besef meestal versterken.
Wijze onwetendheid
In de Nederlandse discussie over schepping en evolutie wordt vaak het hellend vlak erbij gehaald. Wie het ene laat varen, moet onvermijdelijk ook de volgende stap zetten. Ook al zou deze redenering voortkomen uit oprechte bezorgdheid en niet uit angst voor het stellen van moeilijke vragen, toch heb ik er in dit geval moeite mee. Ik heb zelf niet het gevoel dat ik iets opgeef in de omgang met het Bijbelse spreken over schepping. Het is eerder een niet-ingaan op een moderne vraagstelling: feit of interpretatie, letterlijk of figuurlijk, etc. Wie zich gevangen laat nemen door dit dilemma, is uiteindelijk schatplichtig aan hetzelfde moderne vertoog onafhankelijk van de uiteindelijke keuze voor letterlijk of figuurlijk. Natuurlijk blijven er vragen over. Maar spreek dan van wijze onwetendheid [25] en niet van een hellend vlak. Wij kunnen onze modernistische vooringenomenheid niet zomaar afleggen. Pogingen tot het harmoniseren van Gods schepping en de wetenschap, of het nu creationisme, Intelligent Design of theïstische evolutie heet, kunnen soms verder helpen. Maar neem ze niet al te serieus. Het is geen schande, maar juist een eer geen exacte antwoorden te hebben op de vraag hoe God de wereld heeft geschapen. Misschien blijft dan het besef bewaard dat God de Schepper is en wij slechts mensen die én Gods scheppingsdaden niet kunnen doorgronden én met onze wetenschap niet meer dan een glimp daarvan opvangen. Schepping en voleinding zijn limietgevallen waar onze menselijke taal nauwelijks aan kan raken.
- Voor de kenners: Zomaar een enkele vraag…
- M. Sinke, Het blijvende Woord, Kampen (1990), p. 89.
- www.refdag.nl/artikel/1396748/Campagne+heeft+heel+wat+losgemaakt.html.
- Te vinden op: www.neocalvinisme.nl.
- Schuurman schreef in de jaren ’70 en ’80 twee prachtige artikelen over schepping en wetenschap in Beweging. E. Schuurman, Schepping en wetenschap. Voorvragen inzake evolutionisme en creationisme, Beweging 43 (6), p. 53-59; E. Schuurman, Het wetenschappelijk creationisme in discussie, Beweging 47 (2), p. 17-22.
- Voor wie een indruk wil krijgen is de weblog van Taede Smedes een aanrader: www.tasmedes.web-log.nl.
- A. van den Beukel, Met andere ogen, Kampen (1996).
- J. Lever, Waar blijven we?, Kampen (1969), p. 35.
- Chris Buskes, Evolutionair denken. De invloed van Darwin op ons wereldbeeld, Amsterdam (2006), p. 82.
- Ariel Roth, Oorsprong. Wetenschap en Bijbel verenigd, Heerenveen (2003), p. 197.
- Michael Ruse, Charles Darwin, Kampen (2009), p. 148.
- Zie hierover het recente boek van René Fransen, Gevormd uit sterrenstof, Vaassen (2009).
- Dat laat overigens onverlet dat het concept ontwerp een rol kan spelen in wetenschappelijke verklaringen, zonder direct te verwijzen naar een bovennatuurlijke schepper.
- A. van de Beek, Toeval of schepping?, Kampen (2005), p. 213.
- Cees Dekker, Geleerd en gelovig, Kampen (2008), p. 331.
- Mart-Jan Paul, Genesis 1-3: hoe moeten de eerste hoofdstukken van de Bijbel gelezen worden, www.studiebijbel.nl/bestanden/M.J._Paul_Drachten_21_febr_09.pdf.
- Een mooie zin uit het boek van ds. G. Boer over de eerste hoofdstukken van Genesis: Ik ben de Alpha, Huizen (1964), p. 33.
- Ruse geciteerd door A. van den Beukel in: Cees Dekker, Ronald Meester en René van Woudenberg (red.) Schitterend ongeluk of sporen van ontwerp?, Kampen (2005), p. 112.
- Tim Keller, The Reason for God, Penguin Young Readers Group (2008).
- Ruse, p. 249.
- Ruse, p. 282.
- Van de Beek onderkent dit ook: ‘Gelovigen zijn niet gevallen over Darwin om de inhoud van wat hij beweerde, maar vanwege de conclusie die eraan verbonden werd: dat de wereld natuurlijk kon worden verklaard en dat we dus niet meer in God hoefden te geloven’, Van de Beek, p. 216.
- Herman Oevermans schreef daarin: ‘Wie eenmaal de historische dimensie van ons verstaan en kennen onderkent, kan niet stoppen bij de Schrift.’ Wapenveld 51 (1), p. 5.
- Oosterhoff, Hoe lezen wij Genesis 2 en 3, Kampen (1972); zie ook de hoofdstukken van Gijsbert van den Brink in: Cees Dekker, Ronald Meester en René van Woudenberg, En God beschikte een worm, Kampen (2006).
- Schuurman introduceert deze term in zijn artikelen in Beweging in navolging van Dooyeweerd.