Agnus dei - meer dan een ontroering
Agnus dei, qui tollis peccata mundi, miserere nobis
Agnus dei, qui tollis peccata mundi, miserere nobis
Agnus dei, qui tollis peccata mundi, dona nobis pacem.
Lam van God, dat de zonden der wereld wegneemt, ontferm u over ons
Lam van God, dat de zonden der wereld wegneemt, ontferm u over ons
Lam van God, dat de zonden der wereld wegneemt, geef ons vrede.
Zo klinkt het van zondag tot zondag wereldwijd in de klassieke liturgie van de kerk van Oost en West. Ook in menig tafelgebed bij de viering van het Heilig Avondmaal in de kerken van protestantse oorsprong horen we deze tonen.
Na het Onze Vader en vóór de viering van de gemeenschap van Brood en Wijn, terwijl de priester, de voorganger het brood breekt en in de rooms-katholieke liturgie de hostie breekt en iets daarvan in de wijn doopt, zodat brood en wijn zich ondereen vermengt, klinken deze woorden, gezongen en meegebeden: Lam Gods dat de zonden der wereld wegdraagt, ontferm U onzer.
Lofprijzing en aanbidding ineen. Indringend gezongen, soms teder, bij andere componisten aanzwellend tot een roep met grote intensiteit. Er staat iets op het spel.
Zo klinkt het in de talloze missa’s van de hand van de grote componisten van alle tijden. In de vaste volgorde Kyrie – Gloria – Credo – Sanctus/Benedictus – Agnus Dei – Ite Missa Est.
Na het uitbundige sanctus, het driemaal heilig ter ere van de Heer der Heerscharen, en het benedictus, gezegend Hij die komt in de naam des Heren, uitlopend op het Hosanna in excelsis, dan volgt het indringende agnus dei – Lam van God dat de zonden der wereld wegdraagt, ontferm U onzer. Indringend, intens en eerbiedig. Hoe zouden wij anders toetreden tot de gemeenschap van Brood en Wijn, de gemeenschap met Hem die zijn lichaam en bloed gaf? Hier past ootmoed en ontzag. Dat besef zet de toon.
Ook dit jaar hebben velen in de veertigdagentijd deze oude muziek en deze oude teksten weer gehoord, in kerk of concertzaal.
‘Christus, Heilig Godslam, dat der wereld zonden nam, ontferm U onzer’ – Agnus dei qui tollis peccata mundi, miserere nobis
… ‘nog’ toegang?
Wat zingt het geloof in deze woorden? Hebben wij toegang tot deze klassieke teksten? Ik merk dat ik bijna ongemerkt het woordje ‘nog’ erbij wilde zeggen: Hebben wij nog toegang tot deze woorden en beelden? Hebben wij nog contact met de geloofswereld die achter deze woorden zit, de vroomheid, het leven met God dat erin trilt? Die vroomheid komt op ons toe, wanneer wij in het museum staan voor de schilderijen uit de late middeleeuwen. Die devotie straalt nog af van de vijftiende eeuwse corpussen van de Lijdende Christus aan het kruis, of in de gestalte van de Gegeselde voor Pilatus. Zie het Lam Gods! Zie de Mens! Lukt het ons nog om daar contact mee te krijgen, met deze vroomheid? Wij en onze kinderen, volgende geslachten? Of houden we die vroomheid liever beperkt tot ons museumbezoek, of tot onze ontroering bij een mis van Mozart of een cantate van Bach. “Lam Gods dat de zonden der wereld wegdraagt”. Niet te veel over nadenken. Bij nader nadenken komen al snel andere stemmen boven. Tegenstemmen. ‘Christus, gestorven voor onze zonden.’ Christus’ kruisdood een offer? Voor wie? Aan wie?
‘Jezus is gestorven voor onze zonden …’. ‘Dat had Hij niet moeten doen’, schreef Marjoleine de Vos een paar jaar geleden in de NRC, meen ik. Ironisch, maar ook raak in het levensgevoel van velen.
‘Lam Gods dat de zonden der wereld wegdraagt – ontferm U over ons.’ In sommige tafelgebeden bij de Viering van het Heilig Avondmaal volgt daarop nog de belijdenis: ‘Heer, ik ben niet waardig dat Gij in mijn huis komt, maar spreek slechts een Woord en uw knecht zal genezen’.
Wat moet een modern mens daarmee? Is het zo erg dat iemand voor mij in moet staan? Is Jezus op aarde gekomen om voor onze zonden te sterven? ‘Dat had Hij niet moeten doen’, aldus Marjoleine de Vos. Zijn wij niet zelf verantwoordelijk voor eigen falen en feilen?
Ik ben eerlijk, die Marjoleine de Vos raakt met haar ironie een gevoelige zenuw, in mijn moderne westerse ziel.
Hoe krijgen wij (weer) contact met deze kern van het christelijk geloof? Want – zo introduceert het Johannesevangelie Jezus wel bij ons lezers, direct bij Diens eerste openbare optreden. Zie het Lam Gods dat de zonden der wereld wegdraagt. Dat is Hij, en zo is Hij! Dat getuigt Johannes de Doper van Jezus. Hij wijst naar Jezus als het Lam Gods. Door de schilder-tijdgenoot van Maarten Luther, Matthias Grünewald, is dit tafereel treffend weergegeven, op het Isenheimer Altaar [1]. Grünewald schildert de wijsvinger van de Doper onnatuurlijk groot. Dat is Johannes de Doper: getuige, een extra grote wijsvinger, die wijst naar Hem om wie het werkelijk gaat. Steeds gaat het in dit late Evangelie om die vraag: Wie is Deze? Na Pasen, door de Geest heel de weg van Jezus overziende, klinkt het uit de mond van Johannes de Doper: Zie het Lam Gods dat de zonden der wereld wegneemt. Zo wordt Christus ons verkondigd.
Hoe krijgen wij – weer – toegang tot deze geloofsinhoud?
Hij heeft zijn leven afgelegd
In dat woord ‘Lam Gods’ komt een heel aantal lijnen samen uit het Oude Testament. ‘Als een lam werd Hij ter slachting geleid en als een schaap dat stom is voor het aangezicht van zijn scheerders, alzo deed hij zijn mond niet open.’ Het Nieuwe Testament heeft in dat bekende lied over de Knecht des Heren – Jesaja 53 – de weg van Jezus van Nazareth herkend. Hij is die Knecht die zijn leven heeft afgelegd. Zo is Hij de Messias. Lam van God dat de zonden der wereld wegneemt, weg-draagt. Daarvoor geeft Hij zichzelf ten offer.
De evangelist Johannes gebruikt nergens in zijn Evangelie het woord offer voor de kruisdood van Jezus. Wel duidt hij telkens, tussen de regels door, op dit geheim van het leven, lijden en sterven van Jezus. Hij legt zijn leven af voor de zijnen. Daarmee brengt Jezus het ultieme offer.
‘Het is beter dat één mens sterft voor het volk en niet het gehele volk verloren gaat.’ Zonder het te beseffen spreekt de hogepriester Kajafas hier als profeet. Het sterven van Jezus, als onschuldige Rechtvaardige, is ‘plaatsvervangend voor het hele volk’. Een offer dus.
Jezus zinspeelt er zelf op wanneer Hij tegenover Pilatus staat. Inderdaad, jij, Pilatus, hebt macht om mijn leven af te nemen. Die macht is jou gegeven; die heb je niet van jezelf. Ik echter heb macht om mijn leven af te leggen en heb de macht het weder te nemen. Zo volbrengt Jezus dan ook zijn weg tot het einde. Hij legt zijn leven af, vrijwillig en bereidwillig. Zo is Hij de weg van het offer tot het einde gegaan.
Christus – ons Paaslam
Alles speelt zich in het lijdensevangelie af rond het Joodse Pascha. Pesach. Vooral het Johannesevangelie centreert het lijdensverhaal rond Pesach, het feest van de Uittocht, de bevrijding van het geknechte volk Israël uit Egypte. Het is echter nog meer het feest waarop de eerstgeborenen van de Israëlieten gespaard werden. Overal waar het bloed van het lam, het paaslam, aan de deurposten gesmeerd was, ging de engel van de dood voorbij. Vandaar de naam, pesach, voorbijgegaan worden, gespaard worden tot bevrijding, uitleiding.
Dat alles klinkt door in het opschrift boven de lijdensgeschiedenis in het vierde Evangelie. ‘Toen het pesachfeest was aangebroken, Jezus wetende dat zijn ure gekomen was om uit deze wereld over te gaan tot de Vader, heeft Hij de zijnen, die Hij in deze wereld liefhad, liefgehad tot het einde’[2]. Liefde tot het einde – voor anderen. Opdat die vrijuit gaan. Zo wordt het Pesach. Dat is de weg van Jezus.
En het eerste dat Jezus dan doet, is de voeten wassen van de discipelen. De Heer wordt Knecht – Hij heeft zijn leven afgelegd. Zie het Lam Gods dat de zonden der wereld wegdraagt.
‘Christus is ons paaslam’, zegt Paulus expliciet in de Corinthiërsbrief [3]. ‘Voor ons geslacht’, zegt hij erbij. Een uitdrukkelijke verwijzing naar het Pesach-feest. Omwille van Jezus’ kruisdood is er bevrijding, is het oude voorbij en de dood overwonnen. Pesach wordt Pasen. Pesach wordt Pasen Door de weg van het offer te gaan, opent Hij de weg voor de Zijnen, die in zijn Naam geloven zullen.
‘Zijn leven afgelegd’, inderdaad. Vrijwillig en bereidwillig. Dát leven wordt bevestigd. Dát leven ‘staat op uit de dood’. Dat leven dat zichzelf ten offer geeft, wordt ons door Johannes de Doper en zijn wijsvinger verkondigd. ‘Zie, het Lam Gods dat de zonden der wereld wegdraagt.’ Zie de Heer die Knecht werd. Zie de Zoon van God, de Uitverkorene, die het gelaat van God is. Zo is God. ‘Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien’, zal Jezus in het Evangelie nader verklaren. Zie, het Lam Gods.
Nederigheid – plaatsbekleding - vernieuwing
Hoe krijgen wij – opnieuw, voor het eerst – contact met het geloofsgoed dat in deze woorden klopt? Met die vraag begonnen we. Er komen dan drie kernwoorden bij mij boven.
Het eerste is nederigheid. Niet voor niets is de humilitas = nederigheid bij Augustinus, bij Calvijn, het belangrijkste kenmerk van het christelijke leven. Nu is ‘nederigheid’ tijdelijk ook een verdacht woord geweest. Niet zonder reden. De ‘nederigheid’ werd al te graag als een goede deugd uitbesteed aan en gevraagd van de vrouw. Ook werd het soms een ander woord voor ‘klein houden’, je ‘klein en nietswaardig voelen’. Dat zal allemaal waar zijn, en helaas is het ook waar. En toch – het woord vraagt zijn plaats terug in het hart van het christelijke leven.
De weg van het offer gaan, je leven afleggen om het zo weder te ontvangen, dat is de weg ten leven, zo weet het geloof. Jezus heeft zijn leven gezaaid als een graankorrel in de aarde. Die graankorrel sterft, maar is daarin de bron van het nieuwe leven, de halm die honderdvoudig vrucht draagt.
Nederigheid, je leven afleggen, en dat ultiem in de overgave voor de ander, in het offer – dat is de levensweg. Naar mijn menig hebben wij dat broodnodig. Het wordt hoog tijd om dat te herontdekken. Hoe waar het is, en hoe heilzaam dat Hij, Christus, de Ander – in Wie al die anderen begrepen zijn, en in het bijzonder de armen en ellendigen – dat Hij moet ‘wassen’, toenemen, en ik minder worden.
Het is nodig dat we die nederigheid opnieuw ontdekken. Wij die op ongehoorde manier gegokt hebben op zelfontplooiing, groei, persoonlijke en collectieve expansie, en die nu onszelf tegenkomen, economisch en moreel.
Het tweede woord is plaatsbekleding, ja zelfs plaatsvervanging. ‘Zie het Lam van God dat de zonden der wereld wegdraagt.’ Op het ultieme moment moet en mag ik erkennen dat ik mijzelf niet redden kan. Een ander staat voor mij in. Een Ander moet voor mij instaan. ‘Hij werd verlaten opdat wij nimmermeer van God verlaten zouden zijn’ (Klassiek Formulier Heilig Avondmaal).
De ‘Marjoleine de Vos-in-mij’ heeft niet het laatste woord. Die stem is niet recht. Het is de stem van de hoogmoed. Nederigheid leren maakt ons meer mens. Wie leert dat op het beslissende moment een A/ander voor hem/haar in staat, wordt ook zelf ontvankelijk voor die medemens die op zijn beurt vraagt: ‘Sta jij nu voor mij in. Houd mij vast!’
Het derde woord waaraan ik in de lijn van I Corinthiërs 5:6-8 denk is vernieuwing. Wanneer Christus ons paaslam is, en de dood ons voorbij moest gaan, wij juist door de doop met Christus door de dood heen zijn gegaan, is het onvoorstelbaar dat je je leven nog laat bepalen door ‘oud zuurdeeg’. Zoals de Joodse gemeenschap voor het pesach-feest al het oude zuurdeeg wegruimt, in heel het huis, zo is het onbestaanbaar dat de christelijke gemeente het nog durft wagen met ‘oud zuurdeeg’. De apostel roept op dat weg te doen. Dat is de diepe zin van de veertigdagentijd: een tijd van inkeer en belijdenis, van innerlijke reiniging en heling.
- Te zien in Colmar, even onder Straatsburg.
- Johannes 13:1 en 2.
- I Corinthiërs 5:7.