'Wij zoeken Gods gerechtigheid voor Nederland'

ChristenUnieleider en vicepremier Rouvoet over de smalle marges van christelijke politiek
De ChristenUnie vormt inmiddels al weer twee jaar een kabinet met CDA en PvdA. De bevlogen ChristenUnieleider, vicepremier en minister voor Jeugd en Gezin, André Rouvoet, maakt de balans op. Sceptici zien de partij schuiven, van een getuigenispartij naar een regeringspartij zoals alle andere. Anderen, zoals theoloog Paas en ethicus De Bruijne, voeren een pleidooi voor ‘bescheiden christelijke politiek’, politiek die geen grootse idealen najaagt, zoals herkerstening, maar zich tevreden stelt met het tegengaan van de zonde. Onzin, vindt Rouvoet. ‘Natuurlijk zijn de marges voor christelijke politiek smal.’ Maar hij houdt vast aan zijn idealen. ‘Ik blijf met vrijmoedigheid en met overtuiging ijveren voor de doorwerking van Gods geboden in het overheidsbeleid.’

Hij herhaalt het tijdens het gesprek een paar maal. ‘Onze visie op de overheid is niet veranderd’, stelt Rouvoet met klem. ‘Wij blijven benadrukken dat de overheid Gods dienares is en dat Gods geboden in beleid en wetgeving moeten doorwerken.’ De ChristenUnieleider ontkent dat zijn partij in principes en beginselen aan het schuiven is. ‘Onze principes blijven dezelfde.’

Er zijn er die dat anders zien. ‘De ChristenUnie is de Rubicon overgestoken: van een getuigenispartij naar een partij die graag wil meeregeren’, stelde oud-CDA-Kamerlid Sytze Faber een tijdje geleden. Faber schreef De wet van de koestal. Gereformeerden in Den Haag, een boekje over de formatieperiode bij de partij. Commentatoren van het Reformatorisch Dagblad en het Nederlands Dagblad sloten zich bij Faber aan. ‘De ChristenUnie is veranderd. Niet radicaal, maar subtiel. Niet in theorie, wel in praktijk’, schreef het Reformatorisch Dagblad een paar maanden geleden.

Ook van binnenuit is er kritiek. Ad de Bruijne, de Kampense hoogleraar ethiek en voormalig lid van het curatorium van het Wetenschappelijk Instituut van de ChristenUnie, heeft de partij herhaaldelijk opgeroepen tot een theologische herbronning. Het klassieke ideaal van herkerstening is in de praktijk ‘weggelekt’, constateert hij tot zijn tevredenheid. Maar in de basisvisie baseert de ChristenUnie zich nog steeds op de ‘verouderde theologische wortels’ van de Reformatorische Wijsbegeerte, zo vindt hij. Oud-ChristenUniesenator Van Bruchem, die inmiddels geen lid meer is van de partij, merkte op: ‘Er is sprake van een toenemend pragmatisme, met als achtergrond een relativering van het Woord van God als norm voor het politieke handelen.’ En de gereformeerd-vrijgemaakte ethicus Douma verzuchtte onlangs: ‘Het blijkt heel moeilijk om christelijke politiek in de praktijk uit te voeren. Politieke overwegingen winnen het snel van principiële uitgangspunten. Slaat een ChristenUnieminister flaters, dan houdt zijn partij hem net zo de hand boven het hoofd als een niet-christelijke partij dat doet.’

Ja, natuurlijk zijn de marges voor christelijke politiek smal, reageert Rouvoet. Hij noemt als voorbeeld de discussie rond embryoselectie, eind vorig jaar. ‘Je moet accepteren dat die marges soms smal zijn. Maar het alternatief is, wat Paulus noemt: Uit de wereld gaan.’ Hij verheft zijn stem: ‘En daar kiezen wij dus niet voor’.

André Rouvoet (1962) zit op zijn werkkamer op het programmaministerie voor Jeugd en Gezin, dat bij het ministerie van Volksgezondheid is ingetrokken. Voor zijn bureau een volle boekenkast, gevuld met rapporten, beleidsnota’s en wetenschappelijke literatuur. In de hoek staan zijn prijzen en trofeeën opgesteld. Als Tweede Kamerlid kreeg hij al veel waardering. Zo ontving hij in 2003 de Thorbeckeprijs voor welsprekendheid, een jaar later werd hij door de parlementaire pers uitgeroepen tot politicus van het jaar. Aan de wand in zijn werkkamer hangen schilderijen. En foto’s: de minister op werkbezoek, de minister temidden van een schare kinderen.

De ChristenUnieleider, met zijn gezin lid van de christelijke gereformeerde Rehobothkerk in Woerden, praat bevlogen over christelijke politiek. Zijn agenda is deze weken bijna helemaal schoongeveegd. Elke dag voert hij topoverleg met minister-president Balkenende, vicepremier en minister Bos van Financiën en minister Donner van Sociale Zaken over de financiële en economische crisis. Maar over zijn inspiratiebronnen, zijn visie op christelijke politiek en de regeringsdeelname van zijn partij praat hij graag. Ruim anderhalf uur neemt hij de tijd.

Politiek met de Bijbel
Wie zijn uw politieke inspiratiebronnen?
'Een mix aan filosofen en politici. Augustinus, Groen van Prinsterer, Kuyper, Dooyeweerd en diens leerling Van Riessen. Ik heb ook veel gelezen van de Amerikaan Charles W. Colson. Die was zelf geen politicus, maar hij heeft wel hele mooie boeken geschreven. Hij heeft zo’n heldere visie op de samenleving.

Politiek filosofisch ben ik echt geschoold door de Reformatorische Wijsbegeerte. Dat koester ik nog altijd; het gedachtegoed van Dooyeweerd heeft voor mij altijd heel verhelderend gewerkt.

Het is waar: mijn inspiratiebronnen komen met name uit de antirevolutionaire traditie. Voor de RPF lagen de wortels toch het dichtst bij de antirevolutionairen, bij de verontrusten binnen de ARP. Er was weinig oriëntatie op de hervormde tak. Maar de laatste vijftien jaar is er natuurlijk best wel wat gebeurd op het kerkelijk terrein.’

Wat is voor u de meest essentiële notie in het gedachtegoed van Reformatorische Wijsbegeerte?
Fundamenteel voor mij is dat Jezus Heer is van alles, van de hele werkelijkheid. Dat alles onderworpen is aan de heerschappij en zeggenschap van God en dat Christus alle macht heeft op hemel en aarde. Dit vormt het hart van het belijden van de ChristenUnie. En daaruit volgt op het politieke terrein de oproep tot gehoorzaamheid aan Gods geboden en normen; die zijn heilzaam en die dragen bij aan publieke gerechtigheid.’

Zijn er bepaalde Bijbelgedeelten die u als minister in het bijzonder aanspreken?
‘Ik heb altijd moeite om te leven bij losse Bijbelteksten. Alsof je daarmee het spreken van God kunt samenvatten. Maar ik heb altijd veel steun gehad aan Psalm 36 vers 10: ‘In Uw licht zien wij het licht’. Dat vind ik zo mooi, dat is eigenlijk het hele politieke denken. Bij een geopend Woord heb je dus niet de hele werkelijkheid in je achterzak, het is niet zo dat je het allemaal zelf in handen hebt. Maar je zoekt naar wijsheid en dat doe je bij een geopende Schrift en bij het licht van Gods Woord kun je de lijnen trekken. Dat doe je uiteindelijk zelf, maar je wilt je wel laten leiden door Gods Geest. Dat vind ik voor de houding van christenen in een niet-christelijke samenleving cruciaal: ‘In Uw licht zien wij het licht’. Deze tekst is bepalend voor hoe ik in het leven sta, of ik nu voor een bank werk, Kamerlid ben of minister.’

Sytze Faber, die voor zijn boekje De wet van de koestal. Gereformeerden in Den Haag vergaderingen van het formatieteam van de ChristenUnie bijwoonde, constateerde dat uw partij vooral uit het Oude Testament leest. Klopt dat?
‘Nee, die passage herkende ik niet. Faber is alleen bij de vergaderingen van het formatieteam aanwezig geweest. Het is wel waar dat wij niet alleen uit het Nieuwe Testament lezen. Sommige mensen denken dat en sommigen denken zelfs ook alleen toe te kunnen met het Nieuwe Testament.

Laat ik een voorbeeld geven. Vorige week hebben wij in ChristenUnieverband nog eens met elkaar gesproken over de regeringsdeelname. We zijn nu halverwege de rit: waar staan we nu als partij? En toen trof mij de diversiteit van de verschillende Schriftlezingen die we hadden ingelast. Iemand las uit Genesis 1, een ander hield een overdenking over Openbaring 22 en ikzelf had een gedeelte uit Johannes 1 gekozen, over het middelpunt van de geschiedenis: de komst van Jezus Christus. Dus wij lezen uit de hele Schrift. De rode draad is Gods verbond met mensen, daar gaat het om.’

Niet alleen Rouvoet, ook andere prominente partijgenoten weten zich geïnspireerd door de Reformatorische Wijsbegeerte: de senatoren en partij-ideologen Schuurman en Kuiper, partijvoorzitter Blokhuis, minister Van Middelkoop. Rouvoet zelf schreef in 1992 als directeur van de Marnix van St. Aldegondestichting, het wetenschappelijk instituut van de toenmalige RPF, Reformatorische staatsvisie. De RPF en het ambt van de overheid. Het was de eerste wetenschappelijke publicatie over het gedachtegoed van de RPF. Het zou een klassieker worden, een leidraad voor zowel RPF’ers als GPV’ers. Rouvoet weet nog precies wat hij achttien jaar geleden in Reformatorische staatsvisie heeft betoogd. Als hem wordt gevraagd naar een passage op bladzijde 90 houdt hij een monoloog van vier minuten met zinsneden die bijna letterlijk overeenkomen met wat op de betreffende pagina staat. Nee, benadrukt de ChristenUnieleider: de uitgangspunten van Reformatorische Wijsbegeerte en Reformatorische staatsvisie zijn niet verouderd.

Staatsvisie
De RPF werd in de jaren negentig, net als het GPV, steevast ingedeeld bij ‘kleinrechts’. In
Reformatorische staatsvisie benadrukt u het belang van publieke gerechtigheid en de onderscheiden ambten en verantwoordelijkheden van overheid, kerk en samenleving, met een begrensde taak voor de overheid. Later, bij het ontstaan van de ChristenUnie, in 2000, lag de nadruk meer op het thema van de dienstbare overheid. En de laatste jaren voert de partij vooral een christelijk-sociaal beleid, zoals het heet. Heeft uw partij zich langs die lijnen ontwikkeld, van kleinrechts naar christelijk-sociaal?
‘Niet echt. In Reformatorische staatsvisie stond centraal, en dat geldt nog steeds, de opdracht om als christenen present te zijn in politiek en samenleving. In onze visie was en is het de taak van de overheid om publieke gerechtigheid te bevorderen. Vervolgens krijgt dat, afhankelijk van de club waartoe je behoort, natuurlijk een bepaalde politieke kleur.

Niemand kan ontkennen dat de kleine christelijke partijen begin jaren tachtig een andere invulling aan economische vraagstukken gaven dan nu. Het economisch klimaat is drastisch veranderd en daarmee zijn ook de partijpolitieke accenten verschoven. Wij duiden onze koers nu als christelijk-sociaal. Daar zit inderdaad de notie in dat wij als ChristenUnie oog hebben voor de kwetsbaren en zwakkeren in de samenleving. Maar als het gaat om de benadering en de principes van christelijke politiek, ja, dan zou ik het nu nog net zo opschrijven als in Reformatorische staatsvisie. De normatieve visie op overheid en samenleving is niet veranderd. Onze normatieve visie op overheid en samenleving is niet veranderd Voor ons geldt de overheid nog steeds als dienares Gods. In onze visiedocumenten en partijprogramma’s wordt de overheid nog altijd opgeroepen om publieke gerechtigheid te bevorderen. En we gaan ook nog uit van een principieel onderscheid in de ambten en begrensde taak van de overheid.’

In Reformatorische staatsvisie markeerde u heel duidelijk de verschillen tussen de verschillende christelijke partijen. U lijkt bij de RPF-visie uit te gaan van een soort christelijk natieconcept. Zijn we nu een postchristelijke staat geworden?
‘Vooropgesteld: je moet Reformatorische staatsvisie niet overvragen. We hadden begin jaren negentig simpelweg nog geen wetenschappelijke publicatie over het gedachtegoed van de RPF. Het was dan ook logisch dat ik in het boek vooral de verschillen en overeenkomsten heb gemarkeerd, zowel richting GPV en SGP als richting CDA. Toen bleek al wel dat we als RPF het dichtst bij het GPV stonden. Ik zag geen principieel scheidende factoren tussen die beide partijen. Dat klinkt zwaar, alsof er tussen SGP en RFP wel een berg principieel scheidende factoren lag. Maar met de SGP verschilden we toch wel als het gaat om de verhouding van kerk en staat, de geestelijke vrijheid. En dan heb ik het niet over de positie van de vrouw – dan hebben we het echt over een twistpunt van een ander niveau, die vrouwenkwestie kan nooit een belemmering zijn om als christenen samen op te trekken.

Mijn uitgangspunt lag niet in een christelijk natieconcept. De vraag is namelijk of we ooit een christelijke staat of christelijk land zijn geweest. Waar zou dat dan uit moeten blijken? Waren we een christelijk land toen de hervormde kerk nog een staatskerk was? Toen er een direct verband was met het Koninklijk Huis? Zo ja, waarom zijn de afgescheidenen dan vervolgd? Ik zou niet weten in welke periode ik ons land onproblematisch als een christelijke staat of christelijk land zou kunnen bestempelen.’

Als bijvoorbeeld een overheid vindt dat het openbaar onderwijs algemeen christelijke normen en waarden moet belichamen, dan kiest een overheid duidelijk voor een christelijk normatief kader.
‘Natuurlijk. Ik zie wel dat de christelijke waarden en normen nu op een hele andere manier in de samenleving doorwerken dan in de achttiende, negentiende en een groot gedeelte van de twintigste eeuw. Maar de vraag is: wat maakt de staat der Nederlanden tot een christelijke staat?’

Wat de Engelse theoloog-ethicus Oliver O’Donovan zegt: als er een bepaalde samenwerking is tussen kerk en staat, waarbij ze zich beide als twee handen van God zien, met onderscheiden verantwoordelijkheden.
‘Het risico van O’Donovans visie is dat de staat bijna tot het lichaam van Christus wordt verklaard. Maar niet de staat, de kerk is het lichaam van Christus. De kerk is echt van een totaal andere orde dan alle andere instituten. Zij vervult, om met Stuart Fowler te spreken, ‘een sleutelfunctie’ in de maatschappij. De kerk heeft kwalitatief zo’n andere functie, is zo anders geaard, dan alle andere maatschappelijke verbanden. Je overschat de mogelijkheden van de staat als je die tot een soort tegenpartij van de kerk maakt. Zelfs en misschien wel juist als er sprake is van een staatskerk wordt de rol van de staat overschat. Het is ook voor de kerk zelf van vitaal belang om geen staatskerk te zijn. Die situatie hebben we gehad en het gevolg was een ongehoorde inmenging van de staat in de kerk, denk aan het reglement van 1816, met als gevolg de vervolging van vele christenen.

Het is wel van groot belang dat christenen in de staat hun verantwoordelijkheid nemen. En dat er echt wordt gewerkt aan christelijke politiek; dat de overheid nog steeds wordt voorgehouden dat ze dienares is van God.’

Voor de helderheid: is dat werken aan Gods Koninkrijk?
‘Nee! Ik geloof niet in de pretentie dat wij Gods Koninkrijk bouwen, daar zou ik verre van willen blijven. Het Koninkrijk daalt van boven neer, dat kunnen wij nooit zelf bewerkstelligen. Binnen de ChristenUnie is wel alom het besef aanwezig dat wij de weg van het Koninkrijk willen gaan en de gerechtigheid van het Koninkrijk zoeken. Publieke gerechtigheid staat voor ons niet los van de gerechtigheid van het Koninkrijk van God; die gerechtigheid zoeken wij en die proberen wij te duiden en zichtbaar te maken in overheidsbeleid en wetgeving.

Daarbij zijn het de normen van Gods zelf die aangeven wat wel en niet tot die publieke gerechtigheid behoort. Dat is geen kant-en-klaar lijstje, je kunt uit de Bijbel geen verkiezingsprogramma opmaken. Je kunt uit de Bijbel geen verkiezingsprogramma opmaken Maar er wordt ons wel van alles meegegeven waardoor wij iets van Gods eigen idee, met alle eerbied gesproken, van publieke gerechtigheid zichtbaar kunnen maken.’

Wat betekent dat voor uw staatsvisie? De ChristenUnie heeft altijd gezegd niet te geloven in een neutrale staat. Maar wat is het alternatief dat uw partij voorstaat? Is dat toch een christelijke staat? Wat is, om zo te zeggen, het ideaal waar de christenpoliticus aan bouwt?
‘Het doorwerken van het spreken van God, de Bijbelse normen, in het overheidsbeleid. Omdat de overheid dienares van God is, blijft het zaak om die doorwerking van Gods geboden in het overheidsbeleid te benadrukken. Nee, niet andersom: de overheid wordt niet meer dienares van God naarmate ze beter naar Zijn Woord luistert. Maar – adeldom verplicht – juist omdat ze Gods dienares is, heeft ze daarnaar te luisteren. En omdat dat besef te weinig aanwezig is, is het de taak van de christenpoliticus om dat bij voortduur duidelijk te maken, ook als hij een dikke nul op het rekest krijgt.’

Gerechtigheid
In
Reformatorische staatsvisie klinken herhaaldelijk harde verwijten door richting het CDA. U verwijt de christendemocraten bijvoorbeeld uit te gaan van een ‘gehorizontaliseerd gerechtigheidsbegrip’ en een ‘verinnerlijking van de ethiek’. Zo deed het CDA niets tegen ‘de afbrokkeling van het huwelijk’; in de christendemocratische visie stond de overheid daarbuiten, ze kon de ontwikkelingen in de huwelijkswetgeving dan ook niet als in strijd met Gods Woord afwijzen. Maar, schreef u: ‘De publieke gerechtigheid is er ten diepste niet mee gediend. En daar moet het de overheid vanuit christelijke optiek toch om te doen zijn!’ Zou u deze woorden nu, vijftien jaar later en na twee jaar regeringsdeelname, opnieuw kunnen opschrijven?
‘Ja. In essentie is dat niet veranderd. Ik heb daar toen nog eens een heel mooi dispuut over gehad met de toenmalige medewerker van het wetenschappelijk instituut van het CDA. Die heette Ab Klink en die zit nu hier tegenover mij op het ministerie. Wij hielden toen beiden ons gerechtigheidsbegrip overeind.

Bij het debat over de openstelling van het huwelijk voor paren van gelijk geslacht was de argumentatie van het CDA echt wezenlijk anders dan die van RPF en GPV, en dat zou nu met de ChristenUnie niet anders zijn. Het CDA wees de openstelling van het homohuwelijk af, omdat het vond dat de regeling die onder premier Lubbers tot stand was gekomen, namelijk die van het geregistreerd partnerschap, zich eerst maar eens moest bewijzen. Dat was geen principiële afwijzing vanuit het Bijbelse spreken over het huwelijk. Ik vond dat, bij zo’n principieel punt als het huwelijk, veelzeggend voor de manier waarop de christendemocraten het gerechtigheidsbegrip invulden.

Natuurlijk, binnen het begrip van gerechtigheid is er nog een scala aan mogelijke politieke keuzen. Om een voorbeeld te noemen: ik ben ervan overtuigd dat de keuze van dit kabinet voor een generaal pardon voor asielzoekers vanuit het perspectief van een christenpoliticus een goede invulling is van het gerechtigheidsidee. Maar je zult mij nooit horen zeggen dat dit de enige juiste invulling van gerechtigheid in het asielbeleid is. En je zult mij ook niet horen zeggen dat iemand die tegen het generaal pardon is, het begrip van gerechtigheid niet goed invult. Als dat zo zou zijn zouden er geen verschillende christelijke partijen kunnen bestaan. Zoiets als het generaal pardon is een politieke keuze, dat is van een ander niveau dan zaken als abortus, euthanasie en het huwelijk.’

Is de benadering van het gerechtigheidsbegrip nog steeds een van de belangrijkste verschillen tussen CDA en ChristenUnie?
‘Inderdaad. Ik denk dat Ab Klink en ik daar nog steeds een pittig debat over kunnen voeren, zoals we dat destijds, in de jaren negentig hebben gehad. Als je ziet dat bij zaken als euthanasie en het huwelijk binnen een partij compromissen worden gesloten en wissels worden genomen, dan is dat van een andere orde dan dat je in een politiek debat zegt: ‘Dit is mijn standpunt, daar houden we aan vast, maar er moet wel worden geregeerd en er moeten wel compromissen worden gesloten’. Het CDA is in zijn grondslag niet veranderd. En de ChristenUnie is, los van de fusie van GPV en RPF, in haar principes ook niet veranderd. We zijn echt een ander type partij dan het CDA.’

Bescheiden politiek
De dagen dat christenen de meerderheid van de Nederlandse bevolking vormden zijn wel voorbij. Maar wat betekent dat voor de opstelling van christenpolitici? Mogen christelijke bestuurders hun macht gebruiken om een samenleving naar christelijke maatstaven in te richten? Theoloog Stefan Paas schreef, op kosten van onder meer het Wetenschappelijk Instituut van de ChristenUnie, het boek Vrede stichten. Politieke meditaties. Hij voert een pleidooi voor ‘bescheiden christelijke politiek’; politiek die geen grootse idealen najaagt, zoals herkerstening, maar zich tevreden stelt met het tegengaan van de zonde.

U hebt Vrede stichten gelezen. Wat vindt u ervan?
‘Ik heb waardering voor Paas’ missionaire betrokkenheid op de wereld. Maar hij is misschien iets te veel ‘de theoloog’ en te weinig betrokken op de wereld van de christelijke politiek zoals ik die heb leren kennen. Ik ben bang dat hij de roeping van de christenpoliticus te veel versmalt en het bereik te klein, nodeloos klein maakt. Hij heeft een te bescheiden perceptie van christelijke politiek. Ik hecht juist aan die brede benadering van christelijke presentie Ik hecht aan de brede benadering van christelijke presentie en de vrijmoedigheid om met overtuiging te ijveren voor de doorwerking van Gods geboden in het overheidsbeleid.’

Bij Paas is die bescheiden rol van de overheid een principieel punt. De overheid is een instelling van God, maar haar rol is voorlopig; in het Koninkrijk van God heeft de aardse overheid geen plaats, zo stelt Paas.
‘Ik ben sterk geneigd het met hem oneens te zijn. Het is een nodeloze vorm van bescheidenheid. Zo van: niet iedereen gelooft nog, laten we maar een beetje bescheiden zijn.’

Paas baseert zich met name op het Nieuwe Testament en de vroege kerk. Volgens hem blijkt uit Romeinen 13 dat de overheid primair is ingesteld om het kwaad te bestraffen en te beteugelen, de overheid als bewaker van het recht. Een theocratische visie zou op gespannen voet staan met het uitgangspunt in Romeinen 13.
‘Ik begrijp die tegenstelling tussen Oude en Nieuwe Testament echt niet. Paas suggereert dat het Oude Testament theocratie is, en dat het Nieuwe Testament iets heel anders is. Dat klopt niet. Artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, die een theocratische visie op de overheid verwoordt, is nota bene gebaseerd op Romeinen 13.

Wij hebben het altijd zo gezegd: theocratisch genormeerde politiek betekent dat je de overheid voorhoudt dat ze Gods dienares is en de samenleving heeft in te richten volgens de Bijbelse normen. Die opvatting werd door de SGP te smal gevonden; het was niet artikel 36 onverkort. Nu hanteert de SGP bijna letterlijk dezelfde formulering zoals wij die altijd hebben uitgedragen.

Het begrip theocratie helpt ons op zichzelf niet verder in de discussie. Daniël kon met het begrip theocratie helemaal niks, hij had te maken met een heidense samenleving. Maar hij heeft zich wel degelijk in die heidense omgeving als een soort christenpoliticus avant la lettre opgesteld. Hij hield voor dat Gods geboden heilzaam waren voor de samenleving en hij liet zich door niets weerhouden van zijn relatie met God. Dat is toch waar het om gaat? Dat is van alle tijden, zowel in het Oude als Nieuwe Testament.’

Paas’ volgende stap is de ontkoppeling van macht en moraal. Geloof gaat volgens hem moeilijk samen met politieke dwang en macht. Mogen christenpolitici, om zo te zeggen, niet-christelijke burgers een beetje christelijker maken?
Rouvoet lacht. ‘De vraag stellen is haar beantwoorden. Een christenpoliticus die denkt dat hij via de weg van de politiek het hart van mensen kan bereiken, in de zin van geloof en bekering, overschat niet alleen de mogelijkheden van de politiek maar ook die van hemzelf. Politici kunnen niet bijdragen aan het bekeren van mensen. De Bijbelse oproep tot kerstening moet je wel juist adresseren; dat is een oproep gericht aan de kerk en niet aan de politiek. Een christenpoliticus moet wel de overheid blijven wijzen op haar taak, namelijk luisteren naar Gods geboden, juist bij de inrichting van de samenleving. Dat is nog iets anders dan herkerstening of een oproep tot bekering. Ik zou daar de grootste moeite mee hebben. Het gebeurt wel, maar niet vanuit onze partij. Nog nooit heeft een politicus van RPF, GPV of ChristenUnie opgeroepen tot een persoonlijk geloof in God.

Dat wil niet zeggen dat je recht en moraal uit elkaar kan halen, dat kan dus niet. Recht zonder morele grondslag is willekeur.’ Rouvoet wijst op zijn boekje Politiek met een hart, gepubliceerd in 2000. ‘Het aardige is: niemand kan recht en moraal uit elkaar halen, dat heb ik in dat boekje betoogd. Politiek, en ook christelijke politiek, gaat om recht, om macht, om zetels, om stemmen, en daar is niets mis mee. De vraag is alleen in wiens dienst die machtsuitoefening staat.

Een uitspraak die ik nog niet boven mijn bureau heb hangen, maar wel altijd in mijn hart heb gedragen, luidt: christelijke politiek gaat in essentie niet om macht, maar om die macht dienstbaar te maken aan de gerechtigheid'. De macht dienstbaar maken aan de gerechtigheid

Het domein van de politiek ademt op zichzelf toch een hele andere sfeer dan het domein van de kerk en het geloof. In de politiek gaat het om macht; op basis van de ratio moeten anderen worden overtuigd. Als gelovige kun je een ander wel uitnodigen tot liefde tot Christus, maar je zult hem nooit daartoe kunnen overtuigen of dwingen. Zou dat niet tot iets meer bescheidenheid moeten leiden?
‘Hoor nu wat je doet.’ Rouvoet heft zijn armen in de lucht. ‘Je scheidt de wereld van het geloof van die van de politiek. Pas op dat je geloof niet reserveert voor het domein van de kerk – daar schuilt volgens mij een van de grootste verleidingen. In de kerk zijn weliswaar hele andere zaken aan de orde dan in de andere netwerken waarin we ons bevinden. Maar het geloof komt overal in terug. En ik weiger om geloof te reserveren voor de kerk en vervolgens te zeggen dat we in de politiek op basis van de ratio te werk moeten gaan. Ik kan mijn werk in de politiek eenvoudigweg niet doen met uitschakeling van mijn geloof. Als dat zo zijn, moet ik vandaag stoppen, niet als minister, maar als christenpoliticus.’

Paas vindt de overheid, juist omdat zij macht heeft, niet het geschikte instrument om de liefde – tot God en de naaste – te realiseren. De overheid moet mensen juist in staat stellen om ook niet-christelijke keuzes te maken. Hij noemt dan bijvoorbeeld prostitutie.
‘Paas schuurt op dat punt veel te dicht aan tegen de liberale benadering. De liberale politieke filosofie van Kamerleden als Rutte en Pechtold luidt: maximale vrijheid voor individuele burgers, dat is in hun ogen de hoogste roeping van de overheid. De kern van de liberale politiek kun je niet volhouden, want dat betekent maximale vrijheid voor iedereen en dat betekent per definitie dat je geen halt kunt toeroepen aan welke schadelijke ontwikkeling dan ook. Onze filosofie luidt: de hoogste roeping van de overheid is het bevorderen van de gerechtigheid, en die is wat ons betreft dus genormeerd.

Uiteindelijk besluiten alle politici vanuit een normatieve visie wat wel en niet gewenst is: ik vind hoofddoekjes niet en boerka’s wel over de schreef. Het hele Wetboek van Strafrecht is zelfs één palet van morele keuzes, het drijft op moraliteit. En over de bulk van wat in ons Wetboek van Strafrecht en in onze Grondwet staat zijn we het echt wel eens. Kinderporno? – doen we niet, pikken we niet in dit land. Over de twistpunten voeren we een politiek debat. Maar laat niemand de gedachte hebben dat bijna alle partijen uitgaan van de maximale vrijheid, en dat er alleen maar een paar hele kleine partijen zijn die vanuit hun normatieve visie hun wil willen opleggen aan anderen. Het is, naar een woord van Colson, niet zozeer de vraag óf we normen en waarden in wetgeving kunnen of moeten vastleggen, maar wíens normen en waarden we in wetten doen neerslaan.’

Regeringsdeelname
De regeringsdeelname van de ChristenUnie heeft het interne debat over de principes van christelijke politiek verhevigd, zo lijkt het. Rouvoet nuanceert dat. ‘In de jaren tachtig hadden we in onze kringen al verschillende visies op geregistreerd partnerschap. Het is wel zo dat bepaalde discussies veel prominenter worden gevoerd. Voorheen konden wij altijd zeggen: wij zijn daar voor en we zijn daar teugen, en dus kiezen we die lijn. Maar wat nu als de wet wordt gewijzigd, hoe stel je je dan als regeringsverantwoordelijke op? Die vervolgvraag diende zich eerder nooit aan. Nu wel, en dat vind ik alleen maar heel gezond.’

U bedrijft politiek vanuit het beginsel. Anderen binnen uw partij spreken liever niet meer van christelijke politiek maar van christenpolitici. Is dat een verschuiving van beginsel naar attitude?
‘Nee. Je kunt geen onderscheid of tegenstelling creëren tussen beginsel en attitude. Het is zo vanzelfsprekend dat de attitude voortkomt uit het beginsel. Er zullen soms best verschillende accenten liggen; we vormen een vereniging van 27.000 leden. Maar iedereen die lid wordt van de ChristenUnie weet precies waar hij ‘ja’ tegen zegt. Onze Unieverklaring en -fundering zijn volstrekt duidelijk. Als iemand niet hecht aan het christelijk beginsel in de politiek, dan wordt hij geen lid van de ChristenUnie.

We moeten niet te veel waarde hechten aan irrelevante discussies over de termen christelijke politiek, christelijke politici en christenpolitici. Ik heb wel eens het gevoel dat er te veel in die begrippen wordt gestopt. Kijk gewoon wat we aan het doen zijn. Voor mij is het tamelijk helder: christelijke politiek betekent dat Jezus Heer is over alles, dat wij God hebben te gehoorzamen, dat de overheid zijn dienares is, en zich dus iets gelegen moet laten liggen aan wat Hij zegt en daarom zijn gerechtigheid moet zoeken. En dat wordt uitgedragen door christenen die zich op een politiek program hebben verenigd.

Dan heb je nog wel twee verschillende houdingen. Allereerst het proclameren van de waarheid van Gods Woord. En in de tweede plaats, en daar ligt bij ons sterk de nadruk op, het ambacht van de christenpoliticus, die vanuit Christus’ waarheid het ambt van politicus serieus neemt en zich erom bekreunt dat die waarheid zichtbaar wordt gemaakt en doorwerkt in beleid en wetgeving. Je kunt het getuigenis verzaken, dan ben je te weinig christen. Maar je kunt ook het ambachtelijk werk – argumenten uitwisselen – verzaken en dan ben je te weinig politicus. Een christenpoliticus doet beide.’

Is er voor u in de beoordeling van christelijke politiek iets veranderd sinds de regeringsdeelname?
‘Het deel uitmaken van de macht heeft ons voor nieuwe vragen gesteld. Sommige vraagstukken hadden we voorzien; we hadden immers al ervaring in het lokale bestuur. Principieel is het niet anders, maar het is wel intensiever geworden. De verantwoordelijkheid drukt nu veel zwaarder, omdat heel Nederland meeleeft en meedenkt. Als het in het college van Ermelo fout gaat, is het qua impact echt wat anders dan wanneer het in de Trêveszaal fout gaat.’

Welke vragen had u niet voorzien?
‘Politieke vraagstukken. Neem zo’n debat rond de embryoselectie, vorig jaar. Er was voor ons geen aanleiding om over dat onderwerp afspraken in het regeerakkoord te maken. Het kwam in één keer rauw op ons bordje. Dan is het ineens alle zeilen bijzetten, niet alleen in mankracht, maar ook in denkkracht. Je moet je toch even bezinnen; op welk niveau speelt dit zich af en waar liggen de grenzen van wat we kunnen dragen? Intern heb ik toen duidelijk aangegeven: ‘Het feit dat we ons committeren en een oplossing vinden, wil niet zeggen dat het ons niet uitmaakt wat voor oplossing er uitkomt, want dit is een principieel vraagstuk en er moet dus ook een principieel antwoord op komen.’ Je moet bij dit soort onderwerpen vasthouden aan je ideaal en je moet je eigen grenzen duidelijk markeren; met minder nemen wij geen genoegen. Tegelijk zul je bereid moeten zijn om een acceptabel compromis te zoeken.’

De ChristenUnie zag bij de coalitievorming wel aanleiding om in het regeerakkoord een zinsnede ter bescherming van gewetensbezwaarde trouwambtenaren op te nemen. Dat had een averechts effect: onder leiding van homobelangenorganisatie COC werden overal in het land weigerambtenaren onder druk gezet, met steun van lokale PvdA’ers. Toont die kwestie niet vooral de smalle marges aan van christelijke politiek?
‘Ja, absoluut. Ik ben er nog steeds wel van overtuigd dat we er goed aan hebben gedaan om die passage in het regeerakkoord op te nemen. Het was het enige wat wij nog konden doen: ruimte proberen te reserveren voor gewetensbezwaarde ambtenaren. De wetgeving zelf was al veranderd, en in die situatie leef je. Dat zal Daniël al gemerkt hebben. Met alle ideeën die hij waarschijnlijk had van wat God van hem vroeg: hij had gewoonweg te maken met wetten van Meden en Perzen. Die kon hij echt niet terugdraaien, laat staan in een coalitieakkoord.’

Godslastering
U zelf kreeg kritiek op uw opstelling in de discussie over smalende godslastering, zowel vanuit de SGP als vanuit uw eigen partij. U had in de ministerraad niet akkoord moeten gaan met het schrappen van het verbod op godslastering, artikel 147 uit het Wetboek van Strafrecht. Wat vindt u van die kritiek?

‘Ik vind dat die discussie veel te principieel wordt gemaakt. Dat heb ik in het Kamerdebat na de moord op Theo van Gogh, toen artikel 147 aan de orde was, als een van de eersten al gezegd. Ik vond het destijds alleen niet verstandig om die discussie op dat moment, in de nasleep van een politiek-godsdienstig gemotiveerde moord, te voeren. Maar artikel 147 is een bepaling die de laatste veertig jaar niet meer is toegepast. En daarom heb ik altijd opengestaan voor een discussie over de juridische meerwaarde.

In SGP-kringen werd onlangs gezegd dat dit wetsartikel het laatste restje christelijke traditie is. Als dat klopt, is het echt beroerd gesteld met dit land; dan moeten we ons echt zorgen gaan maken. Als een bepaling die nog nooit is toegepast het laatste restje christelijke traditie doet wegslaan, dan geef ik er geen stuiver meer voor. Kom op, het is een dode letter.’ Een lichte ergernis klinkt door in zijn stem. ‘Een dode letter! En dat zou dan de laatste hoop van christelijk Nederland zijn. Kom op, vooruit. Dat geloof ik niet.

Strafbaarstelling is een juridisch instrument, daar moeten we geen icoon van maken. Te vaak is gedacht dat het in artikel 147 ging om de lastering van Gods naam, om God zelf. Dat is dus een misvatting. Het had een praktische betekenis; Artikel 147 had een praktische betekenis het ging om de gevoelens van de mensen, om de rust en orde in het land.

Na 1932, toen het verbod op godslastering werd ingevoerd, hebben we er in het Wetboek van Strafrecht een aantal bepalingen over haatzaaien en beledigen bij gekregen. Ik vind het, niet alleen als jurist maar ook als christenpoliticus, legitiem om een artikel ter discussie te stellen als blijkt dat het in de praktijk niet werkt. Vandaar dat ik in het kabinet met overtuiging heb kunnen instemmen om artikel 147 te schrappen en het artikel 137, over het beledigen van groepen mensen, aan te passen.’

De ChristenUniefractie in de Tweede Kamer pleit juist voor behoud van artikel 147. Wat vindt u daarvan'
‘Ik zag aankomen dat de fractie een andere positie zou kiezen. Zij ziet ook wel dat artikel 147 een dode letter is, maar zij vindt wel dat het een symbolische meerwaarde heeft. Dat is een keuze van de fractie. Ik kan me voorstellen dat ik, als ik nog in de Kamer had gezeten, wel had ingestemd met wijziging van het Wetboek van Strafrecht. Maar de fractie gaat over haar eigen standpunten, daar wil ik van af blijven. Het is niet erg dat ze een ander standpunt dan ik inneemt, dat kan binnen onze partij.’

Aan het eind van het interview is de vraag of hij nog iets kwijt wil. Nee, denkt Rouvoet. Nou ja, toch nog één opmerking. ‘We hadden het straks over de huidige tijd en het postchristelijke klimaat. Eigenlijk leven we inmiddels in een postseculiere tijd. De tijd is voorbij dat de liberalen triomfantelijk riepen: God is dood en religie is uit. Die Paarse geest der eeuw is nu wel voorbij. De generatie van Maarten ’t Hart, tja, af en toe zie je ’t Hart nog wat spartelen in de krant. Maar dat heeft eigenlijk een treurigheid, het is namelijk zo passé. Religie en zingeving hoeven niet meer krampachtig buiten het publieke domein gehouden te worden. Pechtold lijkt die slag inmiddels te hebben gemaakt. En Femke Halsema heeft allang erkend dat er een verbinding kan zijn tussen moraal, recht en politiek. Dat biedt wel weer kansen voor christelijke politiek. Ik doe daar niet romantisch over en ik geloof niet dat we nu direct een grootse opwekking krijgen, al ik bid er wel om. Maar ik zie wel dat er ruimte is voor geïnspireerde politiek, en dat biedt hoop.’