Als het bloed niet stromen kan
Bijna-doodervaring en non-lokaliteit
Van Lommel startte als cardioloog een uitdagend wetenschappelijk onderzoek naar bijna-doodervaringen (BDE) [1]. ‘Heeft u tijdens uw hartstilstand ook wat meegemaakt?’, vroeg hij zijn patiënten. Tot zijn eigen verbazing vertelde 18% van de 344 mensen dat ze iets hadden ervaren! En bij ongeveer de helft daarvan hoorde je zelfs het meer complete verhaal van de tunnel en het ongekende geluksgevoel. Ook komt het voor dat mensen zichzelf op de operatiekamer zien liggen en stukken van het gesprek tussen de artsen woordelijk na kunnen vertellen. Al deze verschijnselen zijn eigenlijk onmogelijk volgens de huidige medische wetenschap. Geen hersenactiviteit betekent immers dat er geen bewustzijn kan zijn. En jezelf tijdens een ‘uittreding’ zien is onmogelijk, want het bewustzijn is volgens de moderne wetenschap een aspect van hersenactiviteit en niet één of andere ’geest’ of ‘ziel’ die ons lijf zou kunnen verlaten. Bewustzijn is een aspect van neuronen, zoals schoonheid een aspect van een marmeren standbeeld is. Althans, dat is ons moderne en verlichte mensen zo ingeprent! Op grond van zijn bevindingen voelde Van Lommel zich echter gedwongen dit heilige huisje van de gevestigde filosofische salons omver te kegelen: hij komt met een theorie die aanleunt tegen de moderne fysica en haar theorie van non-lokaliteit. Hij baseert zich daarbij op het werk van kwantumfysici als Henry Stapp, Eugene Wigner, Brian Josephson en John Wheeler en de wiskundige John von Neumann. Zijn conclusie is dat het bewustzijn non-lokaal is, net als elementaire deeltjes! Toch iets als een ziel dus, een ziel die uit kan treden omdat zij non-lokaal is?
Spiritueler of gek?
Ondanks Van Lommels intrigerende pleidooi voor de ‘non-lokaliteit’ van bewustzijn is er nog steeds vaak geen ruimte voor het verschijnsel BDE. En dan is het effect van een BDE desastreus, zo stelt Van Lommel vast. Wanneer de ervaring niet geïntegreerd kan worden in het verdere leven, krijgt de patiënt het idee dat hij gek wordt. Hij kan immers geen kant op met een ervaring die zijn hele leven op de kop zette. Je kunt het vergelijken met seksualiteit. Stel je eens voor dat je seksuele gevoelens hebt terwijl verder iedereen je subtiel laat voelen dat zoiets helemaal niet bestaat! Dan ga je je ernstig afvragen of je niet gek bent als je zoiets wél voelt. Iets vergelijkbaars gebeurt er met een BDE als iedereen het doodzwijgt. Als er daarentegen een begrijpende omgeving is, is een BDE iets heel positiefs: mensen worden minder materialistisch. Ze kennen geen angst meer voor de dood en gaan meer stilstaan bij essentiële waarden als gezin, balans met de natuur en spiritualiteit. Een religieuze ervaring als een BDE is dus iets moois, net als seksualiteit, maar er moet wel een bedding zijn die zorgt voor integratie.
Bloed kruipt …
In onze werkelijkheid van na de Verlichting is er inderdaad weinig ruimte voor. Mensen weten niet wat ze met een BDE aan moeten. Eigenlijk merk je dat al aan het woord BDE zelf. Dat is al een verlegenheidsoplossing, een eufemisme voor zulk soort onfatsoenlijke woorden als ‘visioen’ en ‘openbaring’. Met het woord ‘visioen’ had Van Lommel natuurlijk nooit een artikel in het gerenommeerde wetenschappelijke tijdschrift The Lancet gekregen! Tegelijk moet echter ook Van Lommel erkennen dat de term BDE niet goed past, want er zijn ook bijna-doodervaringen bij mensen die niet bijna dood zijn: bijvoorbeeld bij meditatie, langdurige isolatie of depressie. Daarom, de term ‘BDE’ is medicaliserend en wijst zelf al op een schrijnende verlegenheid: termen als ‘visioen’ en ‘openbaring’ zijn geen geaccepteerde valuta in 2009.
We zijn kennelijk verlegen met het bovennatuurlijke, het hoort er eigenlijk niet te zijn. Filosofen haasten zich om het boek van Van Lommel naar de prullenmand te verwijzen. Maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan: mensen krijgen toch visioenen. Af en toe klopt het bovennatuurlijke kennelijk toch aan op de deur van onze hersenpan. Je krijgt dan een enorme strijd hoe je deze ervaringen moet interpreteren: alleen maar zuurstoftekort, alleen maar DMT? (DMT is een stof in onze hersenen, verwant aan iets wat ook in paddo’s voorkomt.) Of verwijzen deze ervaringen toch naar een andere werkelijkheid? Ook Van Lommel gaat diep op dit dilemma in. Hij acht zijn bewijs, na alle voors en tegens gewogen te hebben, doorslaggevend. Ik niet, ik vind dat hij zijn bewijs net iets te sterk inschaalt. Het is zeer boeiend maar nog niet doorslaggevend in mijn ogen. Maar dat komt doordat Van Lommel tegelijk accepteert dat het bloed moet kruipen. Wat bedoel ik daarmee?
Mag het bloed weer stromen?
Ik ga misschien iets schokkends zeggen: moet je dat bewijzen? Behoort het tot je intellectuele plicht om te bewijzen dat die ervaringen méér zijn dan zuurstoftekort? Ik denk daar genuanceerd over en zal dat uitleggen. Het is tegenwoordig bij velen gangbaar om aan te nemen dat God niet bestaat. Daar is iedereen vrij in, maar we moeten wel blijven beseffen dat dat een aanname is. Een aanname die nooit bewezen is en die als je het op de totale wereldbevolking bekijkt zeer provinciaal is. De grote Verlichtingsfilosoof Kant beweerde het trouwens óók niet, hij meende alleen dat zijn bestaan niet binnen het terrein van het ‘weten’ viel. En alle godsbewijzen die hij daarvoor probeerde te ontkrachten zijn nadien weer even vrolijk opgestaan, in verbeterde vorm, ‘Kant-proof’ als het ware. Zijn bestaan is dus wél bewezen, al is dat niet onweerlegbaar (maar wat blijft er nog over van onze kennis, als we de eis van onweerlegbaarheid streng handhaven?). Zijn niet-bestaan is dus slechts een aanname, onbewezen én provinciaal. Alleen mensen die hun eigen tijd en plaats verabsoluteren, en dus in wezen niet historisch hebben leren denken, nemen haar voetstoots aan. En ja, dán zou de bewijslast geheel bij Van Lommel liggen. Mijn kritiek op Van Lommel is dat hij inderdaad die bewijslast geaccepteerd heeft. Hij aanvaardt dat het bloed niet stromen kan.
Als we die aanname dat God niet bestaat kritisch relativeren, er een fikse korrel zout bij doen, dan krijgen de signalen die ‘van de andere kant’ lijken te komen een eerlijke kans, dan hoeft het bloed van dit soort religieuze ervaring niet langer te kruipen. Net zoals visuele signalen informatie aandragen over de zichtbare wereld, zouden religieuze ervaringen immers informatie kunnen aandragen over de andere wereld? Het is onzinnig om het instrument dat de informatie aandraagt principieel te wantrouwen omdat die andere werkelijkheid er niet is. Dat kun je alleen doen als je al weet dat die werkelijkheid er niet is; als je dat niet weet, doe je er beter aan de signalen op kritische wijze een kans te gunnen. Ik geef een voorbeeld: stel dat je in de dikke mist rijdt en je hoort de bel van een spoorwegovergang. Moet je dan gewoon doorrijden omdat je weet dat hier geen spoorwegovergang kan zijn, of moet je het signaal een kans geven jou wat te vertellen? Ik zou voor het laatste kiezen. Tenzij je echt weet dat er überhaupt geen treinen bestaan, dat dat alleen iets is in stripverhalen. Dan moet het inderdaad iets anders zijn, ‘alleen maar’ een schoolbel of zo.
Ik denk dus dat de scepticus moet bewijzen dat die wereld er überhaupt niet is! Anders let ik toch liever op het signaal: het kan mijn redding zijn! Het feit dat een BDE is gerelateerd aan een verhoogde concentratie DMT in de hersenen is voor dat bewijs niet voldoende. Stel immers dat ik een prachtige vrouw zie lopen in een pikante, rode jurk. Dat geeft in mijn hersenen allerlei neuronale prikkelingen. Het simpele feit dat er neuronale veranderingen zijn, brengt echter niemand op het idee om uit te roepen: ‘Ja maar dan is die vrouw niet echt!’. Waarom zou je dat dan wel roepen omdat DMT gerelateerd is aan religieuze ervaringen? Dat kun je alleen roepen als je al van tevoren hebt aangenomen dat die werkelijkheid er niet is. Maar dat moet je nu juist bewijzen!
Ik ga er daarom in principe vanuit dat het hebben van een visioen iets kan aankondigen van een bovennatuurlijke werkelijkheid, net zoals een gewone visuele ervaring óók iets aankondigt. Daar is menselijke ervaring nu eenmaal voor bedoeld! Natuurlijk blijft het niet zo simpel, dit is alleen maar een redelijk uitgangspunt. Op grond van dit vertrekpunt is er nu een heel scala aan evaluatieve overwegingen noodzakelijk. Het kan zo zijn dat ik mij vergis; dat kan bij dat spoorwegsignaal ook zo zijn. Ik vind dus wel dat we kritisch moeten zijn, ook bij religieuze ervaringen: het kan zijn dat iemand graag narcistisch tript of stiekem paddo’s snuift. Maar pas nu valt er iets te evalueren. Als iemand al categorisch weet dat het ‘alleen maar zuurstofgebrek’ is, evalueert of onderzoekt hij niets maar schuift hij alleen zijn uitgangspunt naar voren. Hij weet alles in feite al en doet alleen maar alsof hij kijkt! Pas als je uitgaat van de mogelijkheid dat er een werkelijk visioen is, ontstaat de ruimte voor eerlijk empirisch onderzoek: kijken of het in het concrete geval werkelijk is of niet, theatraal of zuiver, drugsgeïnduceerd of echt.
Bij Van Lommel lijkt het bloed nog te moeten kruipen: hij heeft het atheïsme te veel verinnerlijkt en het zodoende onkritisch tot zijn eigen wetenschappelijke norm verheven. Tegenover dát pseudowetenschappelijke front vind ik zijn bewijskracht zoals gezegd uiterst boeiend, maar niet overtuigend. Maar de bewijslast ligt ook bij het koor van hen die alleen maar roepen dat het ‘alleen maar zuurstofgebrek’ is!
Scheiden van kaf en koren!
Er bestaat ondertussen een enorme noodzaak tot goede evaluatie. Want er is veel kaf onder het koren van de geestelijke ervaringen! Er zijn prachtige BDE’s die levens veranderen, maar er is ook veel ‘rommel’. In feite zet Van Lommel ook de poort open naar tv-programma’s als The Ghost whisperer van RTL4. Daar zien we wat commercie doet als ze vat krijgt op onderdrukte angsten en verlangens van de massa. Deze kant moeten we niet op. Ik vermoed dat Van Lommel dat ook niet wil, maar dan zullen we wel moeten leren onderscheiden tussen beter en minder goed, echt en commercieel bedrog, zuiverder en meer narcistisch.
Binnen atheïsme is sensitieve evaluatie uiteraard onmogelijk: door de tactiek van de verschroeide aarde is immers álle religieuze ervaring illusie. Je kunt dan alleen nog onderscheid maken tussen meer en minder geraffineerde illusie, iets wat de meeste mensen terecht niet veel zal interesseren. Binnen het christendom is er echter een enorme traditie rond visioenen en openbaringen. De Bijbel staat er vol van! Profeten en apostelen, Ezechiël, Johannes en Paulus! Visioenen horen er gewoon bij en hoeven zich niet te verantwoorden voor het forum van een pseudowetenschappelijk atheïsme of positivisme. Maar juist omdat ze serieus worden genomen, is er ook ervaring mee opgebouwd! Is er ware én valse profetie, gezonde én verdachte religieuze vervoering. Paulus waarschuwt voor de gevaren van religieus narcisme en dikdoenerij en er is scherp oog voor een ongezonde fixatie op religieuze ervaring.
Voor dit laatste reik ik nogmaals naar de parallel met seksualiteit. Seksualiteit is een mooie ervaring, maar veel mensen voelen aan dat je het óók kunt misbruiken. In de seksuele ontmoeting moet het uiteindelijk om de ander zelf gaan, niet uitsluitend om het genot dat je aan de ander beleeft. Een parallel kun je hier trekken met religieuze ervaringen als visioenen: in de traditie benadrukte bijvoorbeeld iemand als de mysticus Johannes van het Kruis dat de ervaring nog steeds de bast is, niet het merg. Je moet uiteindelijk naar God zelf streven en daarom alle ervaring van Hem als de bast willen loslaten. Ervaring van God blijft altijd de indruk van zijn goddelijk wezen in menselijke dimensies: in een mentale ervaring, in DMT voor mijn part, noem het maar op. Maar Hij zit daar altijd achter. Streef naar Hem, zo zegt Johannes van het Kruis. Alle ervaring die je van Hem krijgt is mooi, en die mag je koesteren om verder op weg te gaan, maar fixeer je er niet op. Laat het uiteindelijk óók weer los.
Ik ben van mening dat onze maatschappij een inhaalslag moet maken op dit terrein dat ik hier maar éven heb aangestipt: evaluatie van religieuze ervaring om kaf en koren te scheiden. Mochten we die inhaalslag verliezen – en daar lijkt het op dit moment op – dan zullen we verscheurd worden tussen pseudowetenschappelijk materialisme en de uitbuiting van dit soort angsten en verlangens door de commercie.
Tot slot: Van Lommels denkweg en het tegoed van de klassieke traditie van de kerk
Naast het aandacht vragen voor het verschijnsel BDE, heeft Van Lommel óók nog een zeer respectabele denkweg afgelegd om zelf het verschijnsel BDE te kunnen plaatsen: non-lokaliteit. Chapeau! Als niet-fysicus acht ik mij niet competent genoeg om alle facetten daarvan te beoordelen. Vanuit mijn eigen competenties op godsdienstfilosofisch terrein heb ik slechts een paar kritische vragen. Mijn eerste vraag is deze: is het materialisme eigenlijk wel overwonnen? Fysica blijft namelijk fysica: de non-lokale deeltjes of golven van de fysicus blijven materie. Identificeert Van Lommel het bewustzijn daarmee of niet? Dat wordt niet helemaal duidelijk. In elk geval zou hij in het geval van een identificatie materialist gebleven zijn. Dan lijkt hij op de oude Grieken: die dachten ook dat geest (pneuma) een verfijnd soort stof was. Dan deze vraag: is het verband dat Van Lommel legt tussen fysica en bewustzijn niet te associatief? Zeker, het non-lokale van het bewustzijn kun je makkelijk associëren met het non-locale van de kwantummechanica, maar is een dergelijk retorisch verband wel voldoende voor een echt verband? En ten slotte: ik heb bezwaren tegen de manier waarop de individualiteit lijkt te verdwijnen. Als het bewustzijn een soort non-lokale uitzending is en wij, menselijke individuen, die uitzending alleen maar faciliteren zoals een tv-apparaat ook golven uit de lucht oppikt, dan lijk je uit te komen bij de vaststelling dat individualiteit een bijkomstigheid is. Dat is óók antiek Grieks. Dat vonden Plato en Aristoteles ook: het wezenlijke is algemeen, bijvoorbeeld ‘de schoonheid’ of ‘het goede’. Individualiteit, dus Jan of Marie zijn, is dan iets secundairs, iets wat met het clandestiene van de materie te maken heeft. Ik kies daar niet voor, want dat relativeert ook de waarde van de persoon verregaand.
Maar als deze kritiek doel treft zitten we nog steeds met een probleem: als de theorie die Van Lommel heeft ontworpen om verschijnselen als uittredingen te verklaren verworpen moet worden, hoe moeten we die verschijnselen dan verklaren? Veelal denkt men dan aan het dualisme van Descartes, maar ook die denkweg is onhoudbaar! Ik stem in met bijna al de kritiek die daar de laatste eeuwen tegen is gerezen. Ik wil daarom op een andere oplossing wijzen. De filosofische problematiek die de BDE oproept kan goed doordacht worden door terug te reiken naar onze eigen klassieke traditie, de traditie van het fides quaerens intellectum (geloof op zoek naar inzicht). Ik denk dan specifiek aan een middeleeuws filosoof-theoloog, Duns Scotus. Duns Scotus heeft een theorie over lichaam en geest die alle verschijnselen van een BDE uitstekend kan inpassen en niet lijdt aan alle mankementen van het cartesiaanse dualisme. In mijn Waar geest is, is vrijheid [2] heb ik een scotistische theorie van lichaam en ziel tot in detail uitgewerkt. Daar stoten we op de kracht van onze eigen traditie, die meestal echter onbekend is.
- P. van Lommel, Eindeloos bewustzijn, een wetenschappelijke visie op bijna-dood ervaringen, Ten Have (2008).
- G.H. Labooy, Waar geest is, is vrijheid, Boom (2007), Serie Psychiatrie & Filosofie. Op 20 november 2009 een Utrechts Symposium hierover, met als criticus prof. dr. Willem B. Drees, zie de website www.utrechtsestudiedagen.nl.