Geweld: kwestie of kwelling?

Over Achterhuis' Met alle geweld
Hans Achterhuis behoort tot de denkers die onze kijk op de wereld veranderen. In mijn studententijd las ik zijn prachtige boek 'Het rijk van de schaarste'. Voor economen verplichte kost, dacht ik indertijd toen ik het boek uithad. Geldt dat ook voor Achterhuis’ jongste denk- en pennenvrucht 'Met alle geweld?' Al is het een dikke pil, politici, pastores en politiemensen – om maar drie categorieën te noemen – verdiepen er zeker hun inzicht door.

In 55 hoofdstukken voert de auteur zijn lezers langs allerlei verschijningsvormen van geweld. Hij doet in dit omvangrijke boek een poging om de vele gestalten van geweld te begrijpen. Ook het streven naar geweldloosheid komt aan de orde. Paradoxaal genoeg gaat dit streven soms gepaard met veel geweld. Hoe absurd en tegenstrijdig steekt de mens toch in elkaar. Die gedachte kwam regelmatig bij mij bovendrijven.

Wat is geweld?
Achterhuis is emeritus-hoogleraar filosofie aan verschillende universiteiten. Zijn enorme belezenheid blijkt al meteen in de eerste twee delen van het boek. De filosoof laat de hele westerse filosofische traditie aan het woord en citeert veel uit romans waarin geweld een thema is. Na een behoorlijk uitgebreid inleidend betoog komt Achterhuis op een omschrijving van geweld uit die hij overneemt uit een eerder verschenen discussiebundel. Daarin wordt geweld gedefinieerd als ‘het min of meer intentioneel toebrengen of dreigen toe te brengen van schade aan mensen of voorwerpen’. Nadrukkelijk stelt Achterhuis dat er van (een bepaalde mate van) opzettelijk menselijk handelen sprake moet zijn. Anders wordt de omschrijving oeverloos en was zijn boek hoogstwaarschijnlijk niet binnen de omvang van circa achthonderd pagina’s gebleven. Ongelukken of natuurrampen vallen derhalve buiten zijn beschouwing. Echter, er hoeft niet altijd constateerbare schade op te treden, terwijl er toch sprake is van geweld. Het bedreigen van iemand valt ook onder de definitie. Niet alleen fysiek geweld, ook verbaal en psychisch geweld neemt Achterhuis mee in zijn beschouwingen. Ten slotte vindt hij dat het schadebegrip niet beperkt moet worden tot materiële en immateriële schade aan mensen, maar ook aan dingen of zaken die mensen toebehoren.

Deze brede definitie en de uitleg die de auteur erbij geeft, vormen aan de ene kant een beperking wanneer natuurgeweld wordt uitgesloten, maar bieden aan de andere kant een zodanige verbreding van het begrip geweld dat dit alle verschijningsvormen van menselijk geweld insluit. Helaas blijken mensen uiterst vindingrijk te zijn in het pijnigen en vernederen van medemensen. Daarbij betoogt Achterhuis dat een poging om het vele geweld tot één bron te herleiden ertoe kan leiden dat witte vlekken ontstaan voor bepaalde vormen van geweld of voor gewelddadigheid van het eigen handelen.

Bronnen van geweld
Geweld is een van de meest pijnlijke facetten van de geschiedenis der mensheid. De Amsterdamse wijsgeer constateert dat het geweld diep in de mens huist. Het geweld huist diep in de mens Gebruik van geweld is besmettelijk, zo stelt hij. Het tast mensen aan die ermee te maken krijgen. De reactie is dat zij zelf ook geweld gaan aanwenden. Zo wijst Achterhuis op de invloed van geweld op televisie en in films op het gedrag van jongeren die even gewelddadig zullen worden.

Maar waar komt het geweld nu vandaan? Als het diep in de mens huist, komt het dan ook uit die mens zélf voort of krijgt hij het van elders aangereikt? Zoals gezegd, is Achterhuis van mening dat een monocausale verklaring, dat wil zeggen dat het geweld uit één bron voortkomt, niet voldoet. Daarvoor is het fenomeen te veelzijdig van aard en lopen we het risico de kwestie van het geweld te simplificeren. Achterhuis: ‘Waar het mij om gaat, is dat iemand die pretendeert één bron van geweld aan te kunnen wijzen, in feite zelf op uiterst gewelddadige wijze bezig is. Wie meent zeker te weten dat hij de fundamentele oorzaak van geweld, de bron van alle kwaad, ontdekt heeft, verschaft zich tegelijkertijd het morele recht om het geweld de wereld uit te drijven. Dit heet dan de rechtvaardiging van geweld om ‘het geweld’ de wereld uit te drijven. Je weet immers waar dé oorzaak zit, en als je alleen maar voor dat ene doel geweld gebruikt, dan zul je uiteindelijk een rijk van eeuwige vrede en voorspoed bereiken.’ En: ‘Er bestaat geen eenduidig standpunt. Er zijn verschillende perspectieven mogelijk en er is geen enkelvoudige oorzaak voor, of verklaring van geweld. We hebben elkaar aanvullende en corrigerende visies nodig.’ (pag. 39 en 40). Dit zijn cruciale passages uit het magnum opus van Achterhuis.

Een tussenbalans
Tegenover een monocausale verklaring van het vele geweld schetst Achterhuis zes perspectieven als bronnen van het geweld. Deze perspectieven staan in kader 1 opgesomd en kort toegelicht. Het zijn mijns inziens zinvolle en bruikbare onderscheidingen die Achterhuis maakt. Ze zijn voor mij ook aanvaardbaar binnen een immanente visie op de werkelijkheid. De kluwen van geweld wordt er enigermate door ontward. Maar vanuit een transcendentaal perspectief valt er meer te zeggen en moet er ook meer gezegd worden. Want de centrale oorzaak van het geweld in de menselijke werkelijkheid zoals de Bijbel deze benoemt, is goed te combineren met de vijf eerstgenoemde mechanismen van geweld die Achterhuis onderscheidt. Het Bijbelse openbaringsgegeven dat de mens tegen God in opstand is gekomen en daardoor van huis uit geneigd is zijn eigenbelang op dat van anderen voor te laten gaan, geeft aan waar de sleutel ligt om het vele geweld van mensen tegen te gaan. Leidt het uitgangspunt dat de bron van alle geweld daarin ligt dat de mens zich losmaakt van God en zich tegenover Hem opstelt, dan tot nog groter geweld, zoals Achterhuis stelt? Nee, mits ook de Bijbelse weg van verlossing van het geweld wordt gevolgd. Deze voorwaarde is noodzakelijk, want wanneer christenen, vervuld van goede bedoelingen het geweld willen tegengaan, dan zullen ook zij naar geweld grijpen. Het Bijbelse gegeven dat Gods Koninkrijk van vrede van de andere kant komt, betekent dat de realisatie van dit perspectief geen menselijk geweld als inzet vergt. Dit impliceert dat een christelijke visie raakt aan pacifisme en geweldloosheid, in zoverre dat het geweldsmonopolie bij God ligt en bij legitieme gezagsinstanties. Eigenrichting en geweld gemotiveerd door wraak wordt door de Bijbel scherp veroordeeld.

Dan nu het andere bezwaar van Achterhuis tegen een monocausale verklaring. Wordt het fenomeen van geweld gesimplificeerd door het te herleiden tot de opstand van de mens tegen God? Ik denk dat we op dit punt kunnen vaststellen dat er een grondtoon is – het motief van de zondeval, de opstand tegen God de schepper – en de vele motieven voor en concrete verschijningsvormen van geweld, zoals begeerte, strijd om erkenning, wij-zijdenken en het ‘doel heiligt de middelen’. Hieraan voeg ik toe dat elk mens belast is met de gevolgen van de zondeval. In een theologische term hebben we het dan over de erfzonde. De implicatie hiervan is dat elk mens de neiging heeft tot geweld tegen zijn naaste. Geen mens is er te goed voor. Je hoeft geen ‘monster’ of excentriekeling te zijn om zeer gewelddadig gedrag te vertonen. De filosofe Hannah Arendt betoogt dit ook in haar boek Eichmann in Jeruzalem [2]. Wanneer mensen die extreem geweld plegen monsters blijken te zijn, heb je het als gewone burger (of: doorsneemens) gemakkelijk, want je lijkt niet al te veel op hem. Maar wanneer een gewelddadig iemand eigenlijk een heel gewone ambtenaar blijkt te zijn, zoals Eichmann was, betekent dat het niet uitgesloten is dat ik ook tot dergelijke wandaden in staat kan zijn. Mede door deze onthutsende en onthullende conclusie riep het verslag van Arendt over het proces tegen Eichmann enorm veel tegenspraak op.

Mijn grote waardering voor het diepgravende boek van Achterhuis neemt niet weg dat ik het betreur dat een grondige reflectie op de velerlei vormen van geweld vanuit een theologische invalshoek vrijwel geheel ontbreekt [3].Algehele geweldloosheid is een gevaarlijke droom Waarom wel de filosofie, psychologie, biologie en culturele antropologie in het breedvoerige betoog betrekken en de theologie grotendeels terzijde stellen? Valt er vanuit de theologie dan niets zinnigs of redelijks over de mens te zeggen? Ik denk van wel. Bijvoorbeeld het inzicht van Luther dat de mens zich van nature van God afwendt en in zichzelf keert (incurvatus in se) en daarom geneigd is alles door de bril van zijn eigenbelang of zijn groepsbelang te bekijken. Of de notie van Calvijn, aan het begin van zijn Institutie te vinden, dat de zelfkennis van een mens en zijn Godskennis zich spiegelbeeldig tot elkaar verhouden. Ik nodig een vaktheoloog gaarne uit om dit punt van kritiek verder uit te werken.

Toegenomen gevoeligheid
Volgens Achterhuis (en anderen) is de westerse samenleving gevoeliger geworden voor geweld. Een paar voorbeelden mogen dit verduidelijken. Neem de stierengevechten in Spanje. In vroeger jaren waren ze een breed geaccepteerde vorm van volksvermaak. Vandaag de dag staan ze onder sterke internationale kritiek. Gaan we iets verder terug in de geschiedenis, dan valt te wijzen op de executies van ter dood veroordeelden in het openbaar, waar jan en alleman graag naar ging kijken om ooggetuige te zijn van een dergelijke ‘daad van rechtvaardigheid’. Tegenwoordig is het politiek correct om tegen de doodstraf te zijn – en als deze al wordt uitgevoerd dan is dat ergens ver weg van het publiek.

De toegenomen gevoeligheid voor geweld bij de westerse mens betekent niet dat er in westerse samenlevingen sprake zou zijn van minder geweld. Het zou weleens zo kunnen zijn dat er veel meer aan het oog wordt onttrokken. Geweld achter de schermen. Zelfs op het tv-scherm, want volgens Joris Luyendijk laten de omroepen echt niet de meest realistische beelden zien van wat een oorlog allemaal met zich meebrengt. Een ‘schone oorlog’ bestaat immers niet. [4]

Boemerang
Wanneer we dichter bij huis blijven, kunnen we de vele gevallen van kindermishandeling niet onvermeld laten. Er zijn schattingen die uitgaan van tachtigduizend gevallen per jaar. En dan hebben we het alleen over wat er in Nederland ‘achter de voordeur’ vermoedelijk gebeurt. Daarnaast gaat de auteur ook in op het ‘versluierde’ geweld tegen vrouwen, wat ook in onze westerse maatschappij nog steeds plaatsvindt. En ten slotte noemt Achterhuis het geweld tegen dieren in de zogenoemde bio-industrie, waar het achter de muren van slachthuizen en schuren is weggestopt. Kortom, het geweld in de samenleving kunnen we voor een deel wel afschermen, dat betekent niet dat het vermindert. Het woedt als een veenbrand onzichtbaar voort en kan plotsklaps weer oplaaien.

De slotsom luidt dat geweld haast niet is weg te denken uit onze samenleving. De toenemende cijfers over criminaliteit spreken boekdelen. Bestaat er trouwens wel een maatschappij zonder geweld? Hans Achterhuis betoogt dat we met het geweld moeten leren leven. Want dan kunnen we het ook proberen te domesticeren. Deze stellingname klinkt uiterst realistisch en voelt tegelijkertijd aan als zeer onbevredigend. Waarom toch zouden we als politici, beleidsmakers, ondernemers, opvoeders en zeker als christenen niet veel kritischer zijn ten opzichte van geweld en de reductie of liever uitbanning ervan niet boven aan ons maatschappelijke prioriteitenlijstje plaatsen? Achterhuis oordeelt vlijmscherp dat dit ideaal niet zozeer te hoog gegrepen is – dat ook, maar veel meer dat het een erg risicovol streven is. Het werkt als een boemerang en roept ongewild nog groter tegengeweld op. Algehele geweldloosheid is een gevaarlijke droom, aldus Achterhuis.Algehele geweldloosheid is een gevaarlijke droom ‘Elke poging om het geweld radicaal uit te bannen, bergt het risico in zich het ongewild op te roepen en te vergroten.’

Utopie
Daarmee kom ik op het begrip utopie waarover Achterhuis in zijn omvangrijke oeuvre regelmatig heeft geschreven. In dit boek schrijft hij ook over dit thema – hoe kan het anders – maar dit keer doet Achterhuis dat mede in autobiografische zin. De Amsterdamse filosoof blikt terug op de jaren zeventig van de vorige eeuw toen hij een maatschappelijk activist was en zich inzette voor bevrijding in de derde wereld (Vietnam, Zuid-Afrika). Hij zwoer toen bij gedachten van Mao en Sartre die geweld verheerlijkten. Maar van de vermoorde Braziliaanse aartsbisschop Dom Helder Camara leerde hij dat geweld tegengeweld oproept, ook wanneer het met de beste bedoelingen wordt aangewend. Achterhuis vertelt in dit boek hoe naïef hij vroeger dacht over geweld. Hij was als leerling van Sartre en Mao de opinie toegedaan dat geweld gebruikt kon worden om een maatschappelijk of politiek doel te realiseren. Maar Achterhuis ziet nu in dat er in het verleden nooit gewelddadiger is opgetreden dan wanneer een utopie werd nagestreefd.

Doel heiligt middelen niet
In Met alle geweld stelt de auteur nu dat zijn vroegere gedachten en geschriften over geweld te analytisch en te afstandelijk waren. Geweld was voor hem niet meer dan een middel dat ‘goed’ was als het voor bevrijding en emancipatie werd aangewend, maar ‘slecht’ wanneer het gericht was op uitbuiting en onderdrukking van mensen. In de strijd van allerlei politieke en maatschappelijke activisten voor een betere wereld speelde het geweld een zuiver instrumentele rol waarbij er geen kritische vragen werden gesteld. Ten onrechte, zo meent Achterhuis nu. Want het gevestigde, zogenoemd structurele, geweld van onrecht en uitbuiting kan niet effectief worden tegengegaan door een gewelddadige opstand, omdat deze op zijn beurt weer repressie baart. In deze zin kan geweld als middel niet geheiligd worden door het doel, zo betoogt Achterhuis. Hoge, idealistische doelen gaan met veel geweld gepaard. Daarom wijst de auteur de instrumentele visie op geweld af. De wijze van argumentatie en persoonlijke stijl waarin Achterhuis dit doet, dwingen respect af.

Geweld van het vrije woord
Een ander punt waar Achterhuis zijn kritische vinger bij legt, betreft het veel gehanteerde onderscheid tussen taal en geweld. Vooral in politieke debatten over het recht op vrije meningsuiting gaan voorstanders van verruiming van dit recht zover dat zij een welhaast waterdicht schot aanbrengen tussen wat iemand in woorden zegt en de concrete daden van geweld. Terecht stipuleert de Nederlandse grondwet dat het recht op vrijheid van meningsuiting niet onbegrensd is. Want woorden kunnen ook kwetsen. Zij kunnen zelfs gewelddadig zijn, als we denken aan pesten, treiteren en dreigen. Achterhuis schrijft daar behartigenswaardige woorden over.

Intussen ligt aan de mening dat het recht op vrije meningsuiting absoluut gesteld moet worden, de typisch westerse opvatting ten grondslag dat iedereen zijn eigen waarheid mag bepleiten, omdat er geen absolute Waarheid zou bestaan. Een godsdienstige overtuiging wordt afgedaan als een van de vele meningen. Alle religie is even waar of onwaar. Voor een godsdienst kun je kiezen. Net zoals je bij de drogist een blauwe of een rode tandenborstel kunt uitkiezen, al poetst de blauwe echt niet beter dan de rode. Dit principe van waarheidsrelativisme leidt ertoe dat het heilige in onze maatschappij vogelvrij wordt verklaard. Columnisten mogen het vrijwel ongeremd ontheiligen of belachelijk maken. Mensen die zich daardoor gekwetst voelen, zijn zielige zeurpieten die een achterlijk geloof aanhangen. Kortom: het heilige wordt geweld aangedaan, Het heilige wordt geweld aangedaan terwijl het juist bescherming verdient omdat het wezenlijke waarden constitueert. Waarden die funderend zijn voor de samenleving, maar die de democratische rechtsstaat niet vanuit zichzelf kan voortbrengen en evenmin met haar eigen beperkte instrumentarium duurzaam kan beschermen. Dat geldt zelfs voor de waarde van de humaniteit.

Godsdienst en geweld
Over de relatie tussen godsdienst en geweld is Achterhuis naar mijn smaak wat minder genuanceerd. De conflicten in het Europa van de zestiende en zeventiende eeuw worden allerwegen aangeduid als godsdienstoorlogen. Achterhuis laat onderbelicht dat de strijd destijds vaak ging om geopolitieke belangen van vorstenhuizen en hertogdommen. De godsdienst (rooms-katholiek of luthers of gereformeerd) werd daarbij nogal eens als vehikel gebruikt, ter versterking van het wij-zijdenken.

Een ander punt van kritiek betreft de relatie tussen monotheïsme en geweld (p. 326 e.v.), waarbij Achterhuis betoogt dat er vaak sprake is een intrinsieke en directe relatie tussen beide. Hij doet dat op grond van de ‘werkingsgeschiedenis’ van teksten uit de Bijbel en de Koran, waarbij een discussie over de al dan niet juiste uitleg hem niet interesseert. Dat komt op mij over als een al te arrogante stellingname, waarschijnlijk mede gebaseerd op de veronderstelde juistheid of rationaliteit van het relativistische standpunt. Ik bestrijd niet het feit dat christenen op een gewelddadige wijze de invloed(sfeer) van het christendom hebben willen uitbreiden, bijvoorbeeld op grond van Lucas 14:23. Wat ik wel bestrijd, is de gedachte of suggestie dat christenen die hun godsdienst als het enig ware geloof belijden niet of minder goed tot tolerantie jegens andersdenkenden in staat kunnen zijn. Wat dat betreft, steken de hedendaagse seculiere columnisten in diverse kranten qua intolerantie koning Philips II zelfs naar de kroon.

Terreur in naam van God is een nieuw en verschrikkelijk verschijnsel, aldus Achterhuis. Met verwijzing naar Oliver Roy stelt hij dat veel gewelddadige uitingen van moslims niet voortkomen vanuit hun religieuze achtergrond, maar vanuit de sociale en politieke context waarin deze acties plaatsvinden. Niets lijkt Achterhuis funester dan intolerantie, gewelddadigheid en terrorisme te beschouwen als inherent aan de echte en wezenlijke islam. Dan projecteren westerlingen hun angst voor verlies van identiteit door de toenemende vermenging van culturen op anderen, in casu moslims. Achterhuis ziet de radicale politieke islam dan ook eerder als een utopisch fenomeen dan als een echt religieuze uiting. Daarmee keert hij zich impliciet tegen de stelling dat het geweld in de wereld met name voor rekening zou komen van het religieuze fundamentalisme. Zowel verlichte, geseculariseerde westerse mensen als zeer orthodoxe gelovigen zijn betrokken bij dit hedendaagse probleem.

Geweld in het Oude Testament
Ik kom nog even terug op de toegenomen gevoeligheid voor geweld van velen in onze westerse samenleving. Die toegenomen gevoeligheid valt ook in christelijke kring te bemerken. Met name boeken uit het Oude Testament, zoals Jozua, Richteren, Samuël en sommige passages in de Psalmen, liggen ons zwaar op de maag.  Ruim twee jaar terug besteedde dit blad daar aandacht aan in de vorm van een discussie tussen dr. S. Janse en dr. H.G.L. Peels [5]. Laatstgenoemde constateert dat christenen in vroeger dagen blijkbaar veel minder moeite hadden met de weerbarstige en gewelddadige geschiedenissen uit de Bijbel. Veel (christen)mensen vragen om een zachte, liefdevolle God zonder de scherpe kanten van toorn en gericht waarvan de Bijbel ook getuigt.

Wat mij uit die discussie is bijgebleven, is dat het niet aangaat om – zogezegd – de zwarte piet toe te spelen aan het Oude Testament, omdat hierin het centrale en essentiële motief is de liefde van God tot mensenkinderen die telkens weer van Hem afdwalen. Verder spreekt ook het Nieuwe Testament van de vlammende toorn van God, zijn oordeel en gericht aan het eind der tijden.

Het huiveringwekkende geweld waarvan de Bijbel spreekt, de ontzagwekkende dingen die God doet, komen voort uit Zijn afschuw van het kwade, van de zonde en opstand tegen de God van het verbond. Hij heeft het recht en de gerechtigheid lief en blijft gelukkig niet onbewogen bij de schending daarvan. Hij heeft herstel van recht en vrede op het oog. Hij wil de schepping zuiveren en een bewoonbare aarde realiseren. Daarbij stelt God mensen verantwoordelijk voor hun daden van onrecht. En tegelijk laat de Bijbel op allerlei manieren zien dat mensen het Koninkrijk der hemelen niet kunnen realiseren of dichterbij brengen. Gods vrederijk komt van de andere kant naar mensen toe, het hemelse Jeruzalem daalt van boven op aarde neer. Wie dit goddelijke perspectief niet laat meewegen in een beoordeling van het vele geweld waarvan in de Bijbel sprake is, doet de Schrift geen recht.

Achterhuis schrijft in zijn boek dat het christendom ‘zeker geen eenduidige godsdienst van de liefde is’. De oorlogen in het Oude Testament zijn door kerkvaders en latere middeleeuwse theologen gezien als goddelijk gesanctioneerde heilige agressieoorlogen. In het verlengde daarvan lagen het optreden van de kerk tegen ketters (zoals donatisten) en de middeleeuwse kruistochten (p. 325). Anderzijds refereert hij ook uitvoerig aan het gedachtegoed van de kerkvader Augustinus, wiens denken aan het concept van de rechtvaardige oorlog ten grondslag ligt. Opmerkelijk genoeg ontbreekt daarbij een verwijzing naar Deuteronomium 19, waarin voorschriften worden gegeven voor de wijze van oorlogvoering die beogen het geweld in te dammen. Ik denk dat de distantie die Achterhuis inneemt ten opzichte van deze – en andere – religieuze teksten hem hier parten speelt. Hij stelt met name te willen letten op het concrete handelen van gelovigen die zich klaarblijkelijk door die teksten geïnspireerd weten of gerechtvaardigd voelen.

Op dit punt aangekomen lijkt het mij goed om als christen eerlijk de (kerk)geschiedenis onder ogen te zien en niet in de valkuil van het verleden te stappen door de Bijbeltekst zo naar onze hand te zetten dat de Schrift – of onze interpretatie ervan – niet (meer) wringt met de geest van de tijd waarin we leven. Want zou God alléén een ‘zachte’ God van (zogenaamde) liefde zijn, dan zou al het onrecht op deze wereld nooit rechtgezet worden, zou alle wandaad onverantwoord en al het kwaad onweersproken blijven. Met zo’n onbarmhartig en onrechtvaardig perspectief kan geen christenmens leven, laat staan geloven.

Hiervoor schreef ik dat een christelijke visie op geweld raakt aan pacifisme. God roept de mens tot geweldloosheid. God roept de mens tot geweldloosheid In diverse Bijbelse geboden en voorschriften worden de bronnen van geweld tussen mensen drooggelegd: de begeerte, het wij-zijdenken, de strijd om erkenning en machtsmisbruik. Wanneer elk mens geweld mag gebruiken om zijn wensen te realiseren, dan zou de samenleving in chaos ontaarden. In die verwarring gedijt antichristelijk denken en streven. Juist daarom is de overheid geroepen om onrecht tegen te gaan, kwaaddoeners te straffen en de geweldsspiraal om te buigen. En omdat die overheid ook kan ontsporen, zijn er ‘checks and balances’ nodig. Naast het parlement en de onafhankelijke rechterlijke macht is er de kerk die de overheid kan corrigeren en maatschappelijk onrecht aan de kaak dient te stellen.

Ongemakkelijk
Er is één punt dat me tegenstaat in dit boek, of anders gezegd: dat mij ongemakkelijk ligt. En dat is de zorgvuldige, rationele, vaak knappe en intelligente wijze waarop Achterhuis vermijdt – of tracht te vermijden - in morele zin te oordelen over geweld. Hij wordt niet moe om te schrijven dat hij de vele gezichten van geweld alleen maar wil begrijpen. Want begrip vergroot onze kans om het geweld binnen de perken te houden c.q. het tot hanteerbare proporties terug te brengen. Dit centrale punt neemt hij van Hannah Arendt over. Maar waarom moet geweld dan zo nodig binnen de perken gehouden worden? Waarom is geweld iets waar we liever niet mee te maken willen krijgen? Daar schuilt mijns inziens toch een moreel oordeel achter, namelijk dat het niet goed is om anderen schade te berokkenen. Dit morele oordeel kan inderdaad ons zicht belemmeren op een werkelijk begrip van geweld en tegengeweld, van de perspectieven, mechanismen en bronnen die eraan ten grondslag liggen.

Het is niet alleen aan de maatschappelijke instituties, zoals de rechtsstaat, om het geweld uit te bannen en in toom te houden. Frappant genoeg acht Achterhuis de morele onverschrokkenheid van eenlingen die zich non-conformistisch tegen geweld keren en de spiraal doorbreken nog belangrijker. De slotzin van het boek luidt: ‘Zonder verhalen en voorbeelden van morele onverschrokkenheid is er geen uitzicht op een voor mensen leefbare wereld waarin het geweld wordt beheerst en geminimaliseerd.’ Een boeiend, onthutsend boek (vanwege de vreselijke voorbeelden van geweld), een diep peilend boek als het gaat om de filosofische achtergronden, maar waarbij het de grote vraag blijft of het utopisch altruïsme waar Achterhuis op uitkomt de spiraal van het geweld werkelijk kan doorbreken. Daarvoor is het realisme van Achterhuis toch niet realistisch genoeg. Het realisme van Achterhuis is niet realistisch genoeg De crux zit ’m in het immanente wereldbeeld en het gereduceerde mensbeeld dat Achterhuis als uitgangspunt voor zijn beschouwingen neemt. Daarom – en wellicht daardoor - miste ik ook een historisch figuur als Dietrich Bonhoeffer in dit boek. Ook hij toonde morele onverschrokkenheid [6], verliet zijn pacifistische standpunt, kwam in verzet tegen Hitler en werkte uiteindelijk mee aan het beramen van een aanslag tegen deze dictator, de leider die door Bonhoeffer reeds in januari 1933 als verleider was getypeerd. De levensgang van Bonhoeffer laat zien waar hij zijn morele onverschrokkenheid aan ontleende: aan de kennis van zichzelf, van de mens en van God [7]. Vanuit die geloofsovertuiging kon Bonhoeffer, toen hij zich gereedmaakte voor de gang naar de galg op 9 april 1945, tegen een medegevangene zeggen: ‘Dit is het einde, voor mij het begin van het leven’. Juist dit transcendente perspectief maakt het onuitroeibare geweld niet tot een kwelling, al blijft het wel degelijk een serieuze kwestie.

Conclusie
Het boek van Achterhuis over geweld verdient het om meer dan één reden gelezen, doordacht en bediscussieerd te worden. Zonder volledig te zijn noem ik er drie. Allereerst om de toegenomen gevoeligheid voor geweld in christelijke kring eens grondig tegen het licht te houden. Waarom lezen wij en horen wij weinig preken over – bijvoorbeeld - het boek Jozua? De gemeente van Hoornaar zong in de zeventiende eeuw herhaaldelijk uit de psalmen 2, 12, 13 en 50 [8]. Welke christelijke gemeente zingt tegenwoordig nog regelmatig deze psalmen? Waar ligt dat aan? Is het reformatorische adagium ‘heel de Schrift’ uit ons idioom geschrapt?

In de tweede plaats drukt het boek van Achterhuis ons met onze neus op het feit dat abstract spreken over geweld en zonde hoogstens aanzet tot nadenken, maar niet tot een daadwerkelijke omkeer van denken, een ‘metanoia’. ‘De zonde’ en ‘het geweld’ bestaan wel, maar in onze beleving eigenlijk vooral bij anderen of veroorzaakt door anderen. Hoe ligt de relatie tussen christendom en geweld en lijken orthodoxe christenen hierin veelszins op andersgelovigen (met name orthodoxe moslims) en agnosten? Dat niemand vrij is van (de neiging tot) gebruik van geweld, ontslaat ons niet van de plicht ons eigen doen en denken in Bijbels licht kritisch te beschouwen. Misbruik van macht en geweld (voortspruitend uit begeerte, wij-zijdenken en andere bronnen) komt ook in de kerkelijke gemeente meer dan eens voor.

Ten slotte signaleert Achterhuis dat hoge (politieke) idealen een hoog geweldsrisico in zich bergen. Dat geldt het ideaal van de westerse democratie. Passen de invallen in Irak en in Afghanistan niet in dit plaatje? En gaat de christelijke politiek in dit opzicht geheel vrijuit? Gezonde zelfkritiek past en kan louterend en verfrissend werken. In een wereld waar hoge idealen met veel geweld en dwang gepaard kunnen gaan, is het van belang om mensen (vooral jongeren!) weerbaar te maken tegen ideologieën en verdraaiing van het Evangelie van Jezus Christus.

  1. N.a.v. Dr. Hans Achterhuis, Met alle geweld. Een filosofische zoektocht, Rotterdam: uitgeverij Lemniscaat b.v., 2008, ISBN 978-90-477-0127-9, 793 bladzijden; prijs € 29,95 (paperback); € 49,95 (gebonden).
  2. Hannah Arendt, Eichmann in Jeruzalem. De banaliteit van het kwaad, Amsterdam, 2007
  3. Bij de bespreking van het denken over de rechtvaardige oorlog neemt Achterhuis het vertrekpunt bij de gedachten van Aurelius Augustinus hierover.
  4. Joris Luyendijk, Het zijn net mensen. Beelden uit het Midden-Oosten, Amsterdam, 2007.
  5. Zie Wapenveld, 56e jaargang (2006) nrs. 5 en 6, en 57e jaargang (2007) nr. 1.
  6. Zie bijv. Chr. Gremmels e.a., Dietrich Bonhoeffer. Zijn weg in het verzet, Baarn, 2005, passim.
  7. Zie o.a. Dietrich Bonhoeffer, Mijn ziel keert zich stil tot God. Meditaties bij de Psalmen, Baarn, 2002.
  8. Zie A.Th. van Deursen, Bavianen en Slijkgeuzen. Kerk en kerkvolk ten tijde van Maurits en Oldebarnevelt, Franeker z.j. (1991), bijlage XLIII, p. 429.