Uw eredienst in de ware zin van het woord
‘Ik roep u dan op, broeders en zusters,
vanwege de barmhartigheden van God,
om uw lichamen in te zetten
als een levende, heilige, welbehaaglijke offerande aan God,
uw eredienst in de zin van het woord.
Wordt niet gelijkvormig aan deze eeuw,
maar wordt hervormd in vernieuwing van uw denken,
zodat gij kunt toetsen wat de wil van God is,
het goede en welbehaaglijke en volmaakte.’
Over de binnenzijde van het geloof
Ons geloof heeft een binnenzijde en een buitenzijde. In Romeinen 1 tot en met 8 ontvouwt Paulus de binnenzijde van het geloof. Rechtvaardiging en heiliging, diepte van schuldontdekking en grootheid van verzoening en genade. In deze acht hoofdstukken tekent de apostel het bijzondere van de God van Israël, zoals dat in het Evangelie van Jezus Christus ten volle is geopenbaard. Dit deel eindigt met hoofdstuk 8, het hoofdstuk over het werk van de Geest die het Nieuwe Verbond realiseert door de Thora in de harten te schrijven.
‘Dus is er nu geen enkele veroordeling voor wie één zijn met Christus Jezus.
Want de wet van de Geest, van het leven in eenheid met Christus Jezus,
heeft je vrijgemaakt van de wet van de zonde en de dood.’ (Romeinen 8:1-2)
en:
‘De Geest zelf betuigt mee met onze geest dat wij kinderen van God zijn.’ (Romeinen 8:16)
Dat is de binnenzijde van het geloof. God en mens die het geheel eens zijn. De nieuwe mens die God Abba, Vader, noemt en die weet wat hij daarmee zegt. ‘Gij hebt de zin, het denken – de nous – van Christus’, zo verwoordt Paulus het in 1 Korintiërs 2:16. Om het maar eens ouderwets te zeggen: de nieuwe mens gaat willen wat God wil. Die wil herkent hij ook. God en mens stemmen samen. Zo is het leven door de Geest. Dat leven kan niet stuk, zo besluit Paulus in zijn bekende loflied, Romeinen 8:31 vv. Tot zover de ontvouwing van Gods barmhartigheden.
De hoofdstukken 9 tot en met 11 mogen we lezen als een toepassing van die barmhartigheden van God op de vraag naar de toekomst van Israël, en wel de toekomst van dát Israël dat tot verdriet van de apostel in grote meerderheid ‘neen’ zegt tegen Jezus als Messias. Ook dat ‘neen’ is opgenomen in het ‘ja’ van deze God. ‘God heeft hen allen opgesloten in ongehoorzaamheid om zich over hen allen te ontfermen’ (Romeinen 11:32). Hier past ons niets anders meer dan te zingen van de diepte van rijkdom en wijsheid en kennis van God. Want, ‘wie kent het denken van de Heer?’, het kan ons niet ontgaan: hier valt datzelfde woord als daarnet. Wie kent het denken – de nous – van de Heer? Wij hebben het denken – de nous – van Christus (1 Korintiërs 2:16).
Ons geloof heeft een binnenzijde, een teder kennen van het geheimenis van de godzaligheid. Het Nieuwe Testament zegt van de mens met die binnenzijde vergaande dingen. De geestelijke mens verstaat wat van de Geest van God is. Hij kan het geestelijke met het geestelijke vergelijken. Zo kan hij alle dingen beoordelen. Zelf wordt hij door niemand beoordeeld. Over innerlijke vrijheid gesproken! ‘Hoe glanst bij Gods kind’ren het innerlijk leven’, dicht Christian Richter in Gezang 439 (Liedboek).
Tot zover over de binnenzijde van het geloof, die wij onderhouden in de praxis pietatis van overdenking en aanschouwing, van gebed en volharding [1]. Zonder dat geestelijk onderhoud verschraalt en verdroogt ons innerlijk.
De buitenzijde van het geloof
Het geloof kent ook zijn naar buiten gekeerde zijde. Daarover spreekt Romeinen 12:1-2. Die twee verzen zeggen het in één krachtig getuigenis. Het geleefde geloofsleven is herkenbaar als eredienst in de (ware) zin van het woord. Uw redelijke godsdienst (Statenvertaling), uw redelijke (vertaling NBG) of geestelijke (Leidse vertaling) eredienst, de ware eredienst voor u (NBV). ‘Dat gij uw lichamen stelt tot een levend, heilig, Gode welgevallig offer.’ Religie wordt gevierd in de cultus. ‘Binnen’ komt naar ‘buiten’. Zo is het ook bij u, zegt Paulus tegen de Romeinen. Maar bij u gaat dat zo: ‘dat jullie je lichamen (somata, je hele lijf en leden) stelt tot een … offer voor God’.
In de cultus gaat het altijd en overal om het offer. Tempeldienst impliceert offerdienst. Het offer is de kern ervan. In het christelijk geloof is dat niet anders. Maar – wel anders! We horen het al in Romeinen 6, waar Paulus de ‘in Christus gedoopten’ oproept ‘Stelt uw leden – stel jezelf – in dienst van de gerechtigheid, als een werktuig voor de gerechtigheid’. Uw lichamen als een levend, heilig, Gode welgevallig offer. De logikè latreia’ de christelijke tempeldienst, vindt plaats op straat, midden in het leven, als zichtbaar, tastbaar, ‘lijfelijk’ geleefd geloof, als ethos. En de kern daarvan is het offer van ‘uw lichamen’. Dat is uw ware (geestelijke, redelijke) eredienst.
Een kritisch ‘neen’
Dat is uw ware eredienst of tempeldienst. Uw! Met nadruk. Daar zit een polemische ondertoon in. Ontegenzeggelijk. Er is namelijk ook een eredienst, een cultus, waarvan God zegt ‘zo niet’. In het Oude Testament klinkt het profetische ‘neen’ tegen een tempeldienst zonder gerechtigheid. ‘Denken jullie dat Ik behagen heb in de geur van het vlees van bokken en runderen? Gerechtigheid zoek Ik. Barmhartigheid. Dat zijn de offers die aangenaam zijn voor God.’ ‘Het gebroken en verslagen hart’ van de mens in berouwvolle terugkeer tot God en de vreze des Heren – dát offer is aangenaam voor God [2]. Die oudtestamentische profetische polemiek klinkt hier door. Polemiek tegen de ritualisering van de godsdienst. Die vraagt blijvend de aandacht. Uw ware eredienst is dwars!
Vooral echter polemiseert Paulus hier in zijn Grieks-Romeinse wereld. De beschaafde Griek en Romein kenden ook een logikè latreia, een redelijke of geestelijke eredienst, vormgegeven in een vaak wat esoterische cultus. Een spiritualiteit van een mystieke omgang van de mens met God, die samen de Logos delen. We duiden een en ander hier summier aan. Tegenover die ‘redelijke, geestelijke eredienst’ van de stoïsche Romein of Griek, of van de hellenistische ‘moderne’ Jood uit de eerste eeuw, stelt de apostel: ‘Dat gij uw lichamen stelt tot een levend, heilig, voor God welgevallig offer’. Dat is uw geestelijke, ware dienst voor God. Dat gij uw lichamen stelt tot een levend offer. Uw lichamen! Daarin zat het affronte, het storende voor die Grieks-Romeinse wereld. Uw lichamen. U zelf, uw leden in dienst van de gerechtigheid. Jullie hoofd, hart en handen maken tot werktuigen van de gerechtigheid. In een concrete aardse dienst van gerechtigheid, barmhartigheid en vrede. Dat was echt nieuw, en aanstootgevend. Uw ware eredienst is dwars in die cultuur.
Calvijn windt zich danig op
Er zit een polemische tendens in deze tekst. Die is ook Calvijn niet ontgaan. ‘Zelfopoffering’, aldus de reformator in zijn verklaring van deze tekst, ‘is de ware dienst van God. Wie die niet op zich neemt, is een valse aanbidder. De rechte, juiste eredienst is dat wij al ons handelen richten op het gebod van God.’ Einde citaat. Daarom kon deze reformator zich zo opwinden over de ritualisering van de godsdienst van de kerk van Rome van zijn dagen. Vooral bij de viering van de eucharistie. Daar was de diaken verworden tot een liturg die bezig was met ‘beuzelarijen’ [3], in plaats van te doen waar hij echt voor is: dienen. Dienst aan de armen, aalmoezen inzamelen en verdelen, zorg dragen voor de dienst der barmhartigheid – dat is de ware eredienst. En die andere zaken als de liturgische lezing van het Evangelie, het omdragen en bewieroken van kruizen op standaards, kaarsen ontsteken, dat alles kan soms ontmaskerd (moeten) worden als beuzelarij. Dat kan dus ook nu! Ware eredienst is dwars!
Wanneer wordt het ‘heilig spel’ tot spelletje?
Er zit een polemische tendens in de tekst. Ook voor ons nu! Leidt onze prachtige protestants-oecumenische liturgie nog tot het christelijk ethos? Is zij daar gestalte van? Is onze gereformeerde preekdienst-met-vijf-oude-psalmen-en-de-lezing-van-de-wet nog dwars? Is onze eredienst nog dwars? Wat is het dwarse erin? Worden er nog rollen = levens omgekeerd? Of is onze eredienst – het heilig spel – geritualiseerd tot een meer of minder boeiend spelletje voor liefhebbers. Een dringende vraag met hoge actualiteitswaarde. Immers …
Eenentwintigste-eeuwse westerlingen als wij zijn, zijn wij gericht op ‘heelheid’, op groei in mens-zijn. Daar is op zich niets mis mee [4]. Echter, er zijn grosso modo drie wijzen van ‘groei in mens-zijn’. Er is bloeiend mens-zijn in de zin van ‘wellness’. Dat florerend mens-zijn tekent ons Happinez, het populaire tijdschrift voor welgestelde lezers en lezeressen, die houden van een gesprek op niveau bij een goed glas wijn. Daar mag in onze dagen ook een vleugje religie bij. Wat is er mis mee? Dat het hedonisme om de hoek ligt en de weerstand daartegen lijkt af te nemen, naarmate de welstand toeneemt. Dat kan de protestant toch niet ontgaan. De ware eredienst staat daar dwars op.
De tweede vorm van ‘bloeiend mens-zijn’ is dat van de deugdzame, van de mens van de norm, van de plicht, van de kardinale deugden. Deze mens staat op de waarden en de normen, verbindt zich daar zelf ook aan. Daarmee onderscheidt hij zich van de anderen. Dat is ook de bedoeling. Wat er mis mee is? Zijn gevaar is het wetticisme en de morele hoogmoed. Daarom zegt het getuigenis van het Nieuwe Testament daar krachtig ‘neen’ tegen. Uw ware eredienst is dwars en keert de rollen juist om! Als iets immoreel is in de ogen der deugdzamen, dan wel de rechtvaardiging van de goddeloze! Daarom hadden zij die niet ‘deugden’ Jezus zo lief.
Er is een derde vorm van mens-zijn, dat vorm krijgt in de weg van de zelfverloochening en dat de gestalte heeft van het offer, de zelfovergave, het ‘voor de ander instaan’. Dat is de eredienst van hen die weten van het offer van Jezus Christus, en die zijn gezindheid hebben. Zij hebben de nous van Christus. Hun lichamen stellen zij tot een levend heilig en God welgevallig offer. Dat is hun ware eredienst. Ook voor ons? Is onze eredienst waar en dus dwars? Of is ze lucht en ledig ritueel?
Blijvend om-denken vereist!
De apostel zegt ‘ja’ tegen het offer als kern van het christelijke leven, van het ethos van de gemeenschap rond Jezus Christus. Hij nodigt daartoe uit, met een beroep op de barmhartigheden van God. Kennelijk komen wij niet uit onszelf op die gedachte van het offer als de kern van het christelijk ethos. Wij komen daar alleen op wanneer wij ons Jezus Christus voor ogen stellen, in zijn weg van zelfverloochening en kruis dragen. God zegt op Pasen ‘ja’ tegen deze weg van de Zoon tot het einde. En met een beroep op dat ‘ja’ zegt Paulus op zijn beurt ‘ja’ tegen het offer als ethos van de gemeente. Hij brengt het zijn lezers weer in herinnering. En ons. Daarom gaan wij zondags naar de kerk. Om herinnerd te worden aan de barmhartigheden van God, en om de roeping te aanvaarden ons aan deze God toe te wijden met heel ons bestaan. In de kerk worden wij bij de les gehouden. Om zo het leven te wijden als lofoffer, in alle lijfelijkheid. Om zo ons lichaam te ‘wijden’ tot ‘tempel van de Heilige Geest’. Om zo als leden van de gemeente onszelf te oefenen in het leven van een ‘koninklijk priesterschap, een heilig (apart-gesteld) volk, een volk Gode ten eigendom, om de grote werken van God te verkondigen met mond en hart en handen.
Blijvend om-denken is daartoe nodig. Vernieuwing van onze nous, ons denken waar wij onze beslissingen nemen. ‘… zodat gij kunt toetsen wat de wil van God is, het goede, en welbehaaglijke en volmaakte’ (Naardense Bijbel). De schema’s van deze wereld onderkennen, ontmaskeren. De schema’s van arm-rijk, hoog-laag, wie de baas is en wie niet. Zo was het in die eerste gemeente. Zichtbaar werd dat aan het Heilig Avondmaal, waar heer en knecht, man en vrouw, arm en rijk elkaar brood en wijn gaven. De geijkte schema’s werden doorbroken.
Wat zijn die nu? Dat weet je nooit van tevoren. Continue vernieuwing van ons denken is daarvoor nodig. Daar is hij weer: de nous. Vernieuwing van onze nous, ons onderscheidingsvermogen, is nodig, zodat wij kunnen toetsen wat de wil van God is. Die wil heeft alles te maken met wat goed is, wat welbehaaglijk is, en wat volmaakt is en aan zijn doel beantwoordt. Dat weet je nooit van tevoren, maar ontdek je al gaande, in het spoor van de Geest.
Daarom moeten we zorg besteden aan die binnenzijde van ons geloof. De denkschema’s van deze wereld zijn zo om ons heen, nieuwe tweedelingen, nieuwe obstakels van spirituele of morele aard. Constante vernieuwing, aanscherping van onze nous is nodig.
Het Avondmaal als de plaats van het offer van onze ‘lichamen’
Is de Viering van de Maaltijd van de Heer, die Knecht werd, niet het moment bij uitstek waar we nieuw leren denken? Waar we ons oefenen de schema’s van deze wereld te doorbreken in een vernieuwing van ons denken en een hernieuwde toewijding van ons lichaam.
De Reformatie heeft de offergedachte radicaal uitgebannen uit de Avondmaalsopvatting. Daarvoor had zij goede redenen. Het offer is volbracht. Wij vieren het Avondmaal tegen de achtergrond van en uit verwondering over de geschonken barmhartigheden van God. Die hoeven niet opnieuw, die zijn elke dag nieuw.
Toch was de Reformatie wellicht te radicaal in haar afwijzing van het offer bij het Avondmaal. Is onze viering niet zelf een lofoffer van dankzegging? Geven wij niet bij elke viering van de Maaltijd van de Heer onze toewijding ‘met hart en hoofd en handen’ aan God en de (lijdende) medemens?
- Zo onderscheidt de traditie van de geloofsoefening vier aspecten: meditatio, contemplatio, oratio en tentatio.
- Vgl. Amos 5:21 vv; Hosea 6:6; Psalm 51:18-19; vgl ook 1 Samuël 15:22.
- Calvijn, Institutie I, IV, 4.
- Human flourishing was de titel van het eerste grote internationale congres dat de Protestantse Theologische Universiteit organiseerde in Kampen in juni 2009.