Geen moraal zonder verhaal
Moreel kapitaal van Roel Kuiper is een imponerend en erudiet boek, met een brede scopus aan thema’s die aan de diepgang geen afbreuk heeft gedaan. Het is een boek dat met een sterke passie is geschreven, een passie die voortkomt vanuit een zorg voor de samenleving. Moreel kapitaal kwam uit in een tijd waarin het kapitaal in de crisis was geraakt. Wat begon als een kredietcrisis is uitgegroeid tot een economische crisis. Intussen is wel duidelijk dat deze crisis niet in de categorie van regelmatig voorkomende dips in de conjunctuur valt. Bovendien is dit niet de enige en zelfs niet de meest dramatische crisis die als een donkere wolk boven de wereld hangt. Er is ook een ecologische crisis. De omvang daarvan wordt betwist, maar de verschillende scenario’s maken niet vrolijk, temeer omdat deze crisis ook grote sociale en politieke gevolgen zal hebben. Is er ook een sociale crisis? Is er een crisis in de samenleving? Is er een politieke crisis? Gaan we apocalyptische tijden tegemoet? Zijn we ze al ingegaan, zonder dat we het weten? Zijn we de inwoners van Pompeï, die niet weten dat ze op de rand van een vulkaan leven?
Roel Kuiper stelt, zoals ook anderen dat hebben gedaan, dat we in onze samenleving en politiek met een morele crisis te maken hebben. We zijn de moraliteit vergeten en hebben de bronnen ervan verstopt. Wat we nodig hebben, is daarom vooral moreel kapitaal. Het bestrijden van de economische crisis zonder de herziening van onze morele toestand is kortzichtig en inadequaat. Kuiper zoekt in zijn boek naar een alternatieve manier om de samenleving te beschrijven en in te richten. Hij doet dit, geïnspireerd vooral door het denken uit de school van de reformatorische wijsbegeerte, in het bijzonder dat van Herman Dooyeweerd.
Constructivisme
Kuiper ziet het probleem van onze samenleving veroorzaakt door een visie op de samenleving, die praktische gevolgen heeft. Onze samenleving is in de moderne tijd in toenemende mate beschreven in contractuele termen. Deze opvatting is ook de beleving van de samenleving in toenemende mate gaan beïnvloeden. Beleidsmakers gaan ervan uit, instituten vormen zich ernaar.
Hoewel het contract een zinvolle categorie is, die in veel verbanden waarin mensen met elkaar samenwerken en elkaar ontmoeten, gebruikt wordt en dient te worden, is zij inderdaad ontoereikend om de diepste laag van wat een samenleving is, te beschrijven. Het is een abstracte categorie. Het abstraheert van de voorgegeven werkelijkheid, waarin mensen elkaar tegenkomen, op elkaar zijn aangewezen, en voor elkaar zorg dragen. Contracttheorie is een pendant van constructivisme, en als zodanig een vorm van voluntarisme. Het is de Westerse gedachte dat de werkelijkheid waardeneutraal is, ruw materiaal, in de handen van de mens, die ermee kan doen wat hij wil. De mens is de manipulator, die zich doelen stelt. De werkelijkheid heeft geen eigen waarde, is dus waardevrij. Er zit wel structuur in de werkelijkheid, maar de mens kan deze ontdekken en voor de eigen doeleinden gebruiken. Dit type denken is overheersend geworden in de verhouding van de mens met de buitenwereld, of dit nu de natuur is, de eigen natuur of de samenleving.
Er zit overigens vaak een merkwaardige spagaat in het Westerse denken. Er is namelijk ook een tendens waar te nemen in de richting van determinisme. De hele werkelijkheid is uitvloeisel van autonome processen. Er is een hang naar materialisme en fysicalisme, een filosofie die geen eigenlijke ruimte toelaat voor contingentie, keuze en vrijheid. Constructivisme veronderstelt dat de werkelijkheid materiaal is in de handen van de mens als demi-god, die er vrij over kan beschikken. Maar deze demi-god is consequent geredeneerd niet vrij. Hij wordt bepaald door wetten die een materiële basis hebben. Dan is de demi-god een geketende, en is het de vraag welke list van welke rede er aan het geheel ten grondslag ligt. Of ligt er helemaal geen rede en dus ook geen list aan ten grondslag? Dan moeten we vrezen dat het proces een blinde is en kan de afgrond dan ver weg liggen?
Hoe dit ook zij, in beide gevallen is er voor ethiek weinig ruimte. De werkelijkheid is amorf. Ze is waardevrij. Het is de waardevrijheid van noodzakelijke wetten, of die van de demi-god die construeert naar eigen believen. Het is ook niet gemakkelijk de ethiek te funderen. Deze heeft een vorm van transcendentie nodig, wil ze het echt tot een heilig moeten schoppen. Daar zit nu juist het probleem dat Kuiper signaleert. Er is natuurlijk in de samenleving wel moraliteit, maar deze rust in de morele gezindheid van de contractanten. Moraliteit rust in de gezindheid van de contractanten Er is niet een voorgegeven werkelijkheid die ethiek fundeert. De ethiek wordt afgeleid van de participanten in de samenleving, of dit nu individuen zijn of groepen. Het valt echter op dat dit vooral de moraal is van de ‘rechten’. Deze rechten zijn niet ontleend aan een hoger bindend recht, dat ten diepste transcendent verankerd is. Het zijn rechten die op de een of andere manier worden gesteld, en als zodanig ingebracht in het maatschappelijke krachtenveld. Ook anderen hebben dan dezelfde rechten, maar die zijn evenmin afgeleid van een hogere bron.
Rechten en recht
In de praktijk is er gelukkig meer. Er is een al of niet diffuus begrip van natuurlijk recht, een natuurlijke rechtsorde, hoe ongefundeerd die rechtsorde wellicht ook is. Er is historisch gezien sprake van een cultuur van welwillendheid, een moreel besef dat mensen het goede moeten delen en met elkaar moeten zoeken. Charles Taylor heeft in zijn grote boek A Secular Age aangetoond hoe een moraliteit is ontwikkeld die niet (meer) strikt gefundeerd is in christelijke bronnen, en op den duur ook niet in religieuze bronnen. Moraal is niet uit te wissen. Moraal is niet uit te wissen Soms redeneert Kuiper mijns inziens wat te streng. Hoe strenger, hoe moeilijker het wordt nog een keer in het morele lot van Europa te brengen. Voor Taylor is het wel belangrijk dat de moraliteit die tot de historische erfenis van West-Europa behoort, benoemd wordt. In The Ethics of Authenticity schrijft hij: ‘Only if I exist in a world in which history or the demands of nature or the needs of my fellow human beings, or the duties of citizenship, or the call of God, or something else of this order matters crucially, can I define an identity for myself that is not trivial’ (p. 40v), en is er zoiets als een samenleving mogelijk. Dat is ook niet niets, en je kunt je afvragen of de morele crisis niet juist hierin bestaat, dat het benoemen van deze bronnen steeds moeilijker wordt. Dat is waar, maar overeind blijft dat er meer is dan contractueel denken en constructivisme – ware dat alles, dan was de temperatuur van de maatschappij al lang tot onder het vriespunt gedaald. De harde liberale idee van geatomiseerde individuen kan het niet brengen tot een common good, dat heeft Kuiper goed aangetoond en als groot waarschuwingsbaken laten oplichten in zijn boek.
Het verbond
Van Kuiper moeten we het hebben van een andere figuur, die van het verbond. Dat is een figuur die uit de context van Israël is gehaald. Een religieuze. Hij wil het samenleven van mensen verankeren in het verbond. Dat is een sterke move, die veel te denken geeft. Het is overigens ook een riskante. Is het mogelijk het volks- en samenlevingsverband te funderen in de unieke relatie die God met Israël is aangegaan? Zeker, dat wat God met Israël voor heeft gehad, heeft betekenis voor het leven van de volkeren. Het lijkt erop dat Kuiper het model van Israël extrapoleert naar dat van de volkeren en het van toepassing acht op de wijze waarop het volksleven, ook op nationale schaal, dient te functioneren. Is deze toepassing terecht? Roept het geen herinnering op aan inmiddels versleten en vergeten slogans als God, Nederland en Oranje? Het gaat God inderdaad om het leven en samenleven van de volkeren, maar daarbij moet wel gezien worden dat God een nieuw volk samenroept, uit alle volkeren en tongen en culturen. Het is het volk dat lichaam van Christus is. Ziet Kuiper dit volk niet over het hoofd? Voor Kuiper is de kerk een instituut in de samenleving, naast andere instituten. Het is een instituut in eigen rechten dat niet gereduceerd, laat staan ondergeschikt gemaakt kan worden aan andere instituten. Wel is het een instituut binnen het omvattende verband van de samenleving. In deze samenleving zijn onderling niet tot elkaar te reduceren gremia, dit in overeenstemming met het denken van Dooyeweerd.
Het gevaar van deze voorstelling is die van een secularisering van de kerk. De kerk lijkt een departement te behartigen, namelijk het religieuze. Het is de instantie die expliciet zich verhoudt tot het transcendente. Past dit in het nieuwtestamentische denken? De kerk is het eschatologisch lichaam van Christus, dat niet opkomt uit deze werkelijkheid, het is een schepping van de Geest. Dit nieuwe volk Gods, dat leeft van Christus, bevindt zich wel onder de volkeren. Het is een open gemeenschap. Iedereen wordt uitgenodigd toe te treden. Het bevindt zich overal waar twee of drie in de naam van Christus samenkomen. Tegelijk is het één lichaam, omdat het verbonden is met één Heer. Dit volk sluit zich niet op in zichzelf. Het heeft een missionaire opdracht naar de samenleving. Het is geroepen een desem te zijn, dat de samenleving doortrekt en de wijze van samenleven van een volk stempelt. Toch moet dít volk Gods niet verward worden met een volk of met de volkeren op aarde. Daarom sta ik ook gereserveerd ten opzichte van het toepassen van de categorie verbond als het gaat om het volksleven. Het komt me ook te constructivistisch over. Moeten wíj nu een verbond gaan sluiten met elkaar? En dat in de naam van God?
De missie van de kerk
Zelf ben ik daarom geneigd kerkelijker te denken, wanneer ik nadenk over de moraal en de samenleving. Ik wil ook liever wat meer historisch kijken. Ik sluit aan bij de missionaire aanwezigheid van de kerk in ons werelddeel, en probeer de lijn door te trekken. Ik ga er overigens van uit dat we in de tijd van het ‘post-christendom’ leven. Er is een scheiding van kerk en staat, wat daar ook precies onder moet worden verstaan. De missionaire aanwezigheid van de kerk is dus niet gericht op verkerkelijking van de staat. Kerk en staat staan vrij ten opzichte van elkaar. De een heeft geen gezag over de ander. Er is echter wel een inwerking geweest van een gemeenschap met een concreet ethos. Dat behoort, met de klassieke, Romeinse traditie, tot de erfenis van Europa. We zijn erfgenamen van deze traditie. Antieken, christendom, humanisme, het zijn de bronnen die in een amalgaam onze historie bepalen. Vandaag is dat in een globale context, die ons voor kolossale uitdagingen plaatst. Juist dan zijn bronnen van groot belang.
Moraal is een belangrijk gegeven. Moraal rust echter in het verhaal. Als er geen grote verhalen meer te vertellen zijn, of kleine verhalen met een grote impact, verliest de moraal haar kracht, en moeten we vooral meer politie hebben: op elke Nederlander een politieman of -vrouw, al weten we dan niet wie hen moet bewaken.
De rol van de kerk daarbij is niet die van een gemeenschap die de moraal van de samenleving levert, of waarvan het nuttig effect wordt afgemeten aan de bijdrage die zij aan de moraal levert. De kerk is echter wel de plaats waar het grote verhaal wordt verteld. In de kerk wordt het grote verhaal verteld Dit grote verhaal heeft belangrijke morele consequenties. Historisch gezien heeft de kerk deze invloed uitgeoefend op de samenleving.
Inhoudelijk
Met O’Donovan (in zijn boek The desire of the nations) zie ik de bijdrage van de kerk, vanuit het grote verhaal, aan het morele ethos op een aantal punten. Ik zal ze hier niet uitvoerig kunnen benoemen of uitwerken, maar stip ze kort aan. Elke keer neem ik het uitgangspunt in een centraal gegeven van het grote christelijke verhaal, en richt me daarbij met name op Christus en de Geest.
1. Christus’ komst betekent bevrijding van alles wat aanspraak maakt op absolute gehoorzaamheid én de vrijheid zich te geven in dienst aan de naaste. Ieder mens valt onder een hoogste Heer, dat is de waarde en waardigheid van iedereen, en die mag niet worden aangetast door andere heren. Hier klopt het hart van de christelijke vrijheid. Het is een bevrijding van de absolute binding aan menselijke instituten of personen of natuurlijke verbanden. Deze vrijheid is echter vooral een positieve vrijheid. Christus heeft de mens vrijgemaakt, om zich in vrijheid te kunnen geven aan anderen. Er ontstaat een nieuwe ruimte voor persoonlijk handelen, waarin het appel dat de ander op mij doet, gehoord kan worden. Ik ben bevrijd van de zorg voor mijzelf, en daarom kan de ander mij een zorg zijn. Hier ligt het hart van de motivatie tot relaties met anderen. Het is een sterke motivatie, waardoor mensen bereid zijn om over grenzen te gaan en de broeder- en zusterhand te reiken aan anderen. De vorm van deze zorg en de daarmee verbonden wijzen van relaties kunnen variëren, de motivatie komt echter steeds weer op vanuit de bevrijdende macht van Christus.
2. Een tweede belangrijk aspect is verbonden met de dood van Christus. Hij is gestorven voor allen, omdat wij allen gelijkelijk zondaars zijn. Door de ene dood van Christus mogen we ook allen leven van vergeving. Er is geen reden meer voor zelfrechtvaardiging. In het licht van de vergevende liefde van Christus en de genade die ons wordt geschonken in zijn dood, wordt het onderscheid tussen mensen relatief. Dat heeft ook consequenties voor de manier waarop tegen de misdadiger wordt aangekeken. Het onderscheid tussen misdadiger en gewone burger wordt niet uitgewist maar wel relatief gemaakt. Voor de wijze waarop met de schuldige wordt omgegaan, heeft dat consequenties. Recht is van grote betekenis, maar recht mag niet rigide worden toegepast. Het wordt gematigd door de notie van een gezamenlijke mensheid. Dat betekent evenzeer dat er weerstand wordt geboden aan de neiging om een zondebok te zoeken, of dit nu een persoon of een groep is. Een samenleving is altijd geneigd tot zelfrechtvaardiging. De donkere kanten in de mens worden dan geprojecteerd op mensen en groepen, met alle onheilspellende gevolgen van dien.
Deze notie van gelijkelijk zondaar heft de toepassing van het recht niet op. In de onvolmaakte wereld, waarin het onrecht welig tiert, draagt de overheid het zwaard niet tevergeefs. Toch zal dit zwaard in een context van een gemeenschap die leeft uit de dood van een ander, anders gehanteerd worden, dan buiten deze context. Rond deze kern bloeit een humaniteit op, die een neerslag heeft in het rechtsbesef van een volk. Er zal een sfeer van gematigdheid heersen, die xenofobie en paranoïde vormen van agressie een halt zal toeroepen. Juist ideologieën hebben de neiging grenzen te trekken tussen de good guys en de bad guys. Ook de ideologie van het humanisme biedt hiertegen te weinig weerstand. Alleen het sterke verhaal van de Ene die zich voor allen gegeven heeft, vormt hiertegen een krachtige remedie.
3. De opstanding van Christus betekent dat het leven in zijn goedheid beaamd wordt Het leven wordt in zijn goedheid beaamd en dat het daarom het verdedigen waard is. De schepping is geen amorfe massa, maar een schepping met structuren, die gerespecteerd moeten worden. Er moet voor worden gewaakt in naam van abstracte idealen of utopieën de wereld plat te walsen om een nieuwe wereld te scheppen, die in naam van de humaniteit erg inhumaan kan eindigen. Hier ligt de waarde van het denken van Dooyeweerd c.s. en de betekenis van verschillende sferen van affiniteit. Binnen deze structurele verbanden is het gezin basaal en cruciaal. Door nivellering en individualisering staat dit verband onder druk. Ook andere verbanden dreigen, door een doorgeschoten individualisme, uiteen te vallen. Van alle verbanden is de schepping als ecosfeer de buitenste band! De beaming van de goedheid van het leven betekent dat het leven een gave is. De houding die daarbij hoort is dankbaarheid. Mensen zijn elkaar gegeven. Wij worden geboren in een zinvolle wereld. Zin kan alleen gegeven worden, wanneer zin wordt ontvangen. De abstracte ideologie die het leven ex nihilo wil scheppen, maakt veel kapot en loopt uit op een sociale en ecologische catastrofe. Ook een samenleving is voorgegeven. Het is een werkelijkheid die uitnodigt om het goede ervan te beamen, en in dat licht het kwade te bestrijden. Dat geeft een basis aan het samenleven van mensen die de menselijke maat bewaart.
4. Het laatste onderdeel van het grote christelijke verhaal waar ik bij stil wil staan, is Pinksteren. De Geest van God is uitgestort op alle vlees. Pinksteren is het wonder van de taal: allen hoorden in hun eigen taal van de grote daden Gods. De apostelen begonnen immers te spreken in de talen van de mensen. Pinksteren maakt de tongen los. In de eerste gemeenten werd iedereen de mogelijkheid gegeven te spreken tot welzijn van allen. Dat is de democratie van de Geest die ieder geeft wat nodig is voor de opbouw van het gehele lichaam. Deze vrijheid om te spreken weerspiegelt zich in een samenleving die het volk actief betrekt bij haar opbouw. De parlementaire democratie heeft haar wortels in het ethos van de gemeente. Door de actieve betrokkenheid van velen wordt het common good gezocht. Het parlement is de plaats waar in vrijheid gesproken kan worden door hen die daartoe door het volk gekozen zijn. De parlementaire democratie leeft op een verborgen wijze van de christelijke gemeente. Aan de verzamelde gemeenteleden wordt het vermogen te spreken gegeven, en tegelijk is duidelijk dat dit woord een geschonken woord is, dat de oorsprong heeft in de gave van God, en dat bedoeld is tot stichting van de anderen. Wanneer de taal van deze wortel wordt losgemaakt, gaat er iets wezenlijks verloren. De taal wordt dan wapen en machtsmiddel. De wereld zal dan worden gevuld met woorden, leuzen en traktaten, maar de wijsheid is geweken. Het goede woord, in eerlijkheid gesproken, gericht op het algemene belang, is dé voorwaarde voor een samenleving waarin recht wordt gedaan en waarheid wordt nagestreefd.
- N.a.v. Roel Kuiper, Moreel kapitaal, De verbindingskracht van de samenleving, Amsterdam, Buijten en Schipperheijn, 2009, ISBN 978-90-5881-392-3, 288 pagina’s, € 25,-.