Een kerk in meervoud

Een theologisch onderzoek naar de ecclesiologische waarde van pluraliteit
R. de Reuver

Van dit boek [1] zou je kunnen zeggen dat het kwam als geroepen. Het verscheen immers in het jaar van de historische vereniging van drie kerken in ons land, de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken en de Evangelisch Lutherse kerk, die sinds 1 mei 2004 samen verder gingen als Protestantse Kerk in Nederland. Tegelijk zou je ook kunnen zeggen dat het te laat kwam, omdat deze vereniging van kerken ook twee nieuwe kerkgenootschappen opleverde, waarvan in ieder geval één van de twee een forse omvang heeft en zeker niet alsnog zal integreren: de Herstelde Hervormde Kerk. Wanneer je het boek gelezen hebt, zou je namelijk de conclusie moeten trekken dat de Protestantse Kerk in Nederland voldoet aan de criteria die de schrijver aanlegt om vandaag op verantwoorde manier één kerk in meervoud te zijn. Dan zou niemand daar in feite buiten hoeven te blijven. Wanneer je het tenminste met de schrijver eens zou zijn. Ik denk echter niet dat degenen die buiten de fusie gebleven zijn, na lezing van dit boek achteraf spijt zullen hebben van hun keus. Daarvoor is dit boek toch niet overtuigend genoeg in de richting van hen die menen dat in de PKN van een onverantwoorde pluraliteit sprake is.

Dat wil zeker niet zeggen, dat het geen goed boek is of dat er niet veel van te leren zou zijn. De schrijver wil onderzoeken in hoeverre aan pluraliteit ruimte geboden kan worden zonder dat dit de fundamentele eenheid van de kerk stuk maakt. Hij doet dat, omdat hij een bijdrage wil leveren aan een contextuele ecclesiologie. Een kerk moet zich niet klakkeloos aanpassen aan de cultuur waarin ze leeft, maar ze kan zich daar ook niet van isoleren. Daarom wordt in drie fasen van de geschiedenis van de kerk nagegaan hoe zo’n contextuele ecclesiologie eruit zag, met name op het punt van de eenheid en de verscheidenheid. Drie situaties in het Nieuwe Testament worden onder de loep genomen, waaronder de grote verscheidenheid in de gemeente van Corinthe en de spanningen tussen de christenen uit de joden en uit de heidenen. Het blijkt dat de verscheidenheid tussen mensen en geloofsexpressies niet worden genivelleerd, maar dienstbaar gemaakt aan groei in het geloof. Er is een weg tussen pluralisme( waarbij pluraliteit verder niet bevraagd wordt) en uniformiteit(waarbij er feitelijk geen verschillen mogen zijn). Die weg is eenheid als verzoende verscheidenheid. Waar die weg met vrucht wordt afgelegd, ‘daar wint de kerk aan overtuigingskracht in een pluralistische wereld’. (p.32, noot 93, een citaat van Van Gennep, waar De Reuver zich bij aansluit)

Vervolgens wordt geluisterd naar twee stemmen uit de vroeg christelijke kerk, die van Justinus Martyr (tweede eeuw), groot apologeet, die spreekt van de eenheid van en in Christus in een plurale hellenistische cultuur en naar die van bisschop Cyprianus, die worstelde met een kerk die uit elkaar dreigde te vallen en de pretenties van de bisschop van Rome die zich als opperbisschop zag in het spoor van Petrus. Bij beiden fungeert de context als aanjager voor hun theologie, in casu hun denken over de kerk. De conclusie is: ‘Justinus en Cyprianus bepalen ons bij de beweging van veelheid naar eenheid en van eenheid naar veelheid’. (p.281)

Dan wordt een grote sprong gemaakt, helemaal naar de twintigste eeuw. Twee theologen worden besproken: Gijs Dingemans en Leslie Newbigin. Zij theologiseren in een tijd, waarin de scopus is verschoven van eenheid naar pluraliteit. Beiden proberen pluraliteit een verantwoorde plaats te geven in het geheel van hun theologie, waarbij Newbigin heel wat kritischer is dan Dingemans. Bij beiden blijft er echter sprake van continuïteit met het Nieuwe Testament en de vroeg christelijke kerk: eenheid wordt afgeschermd tegen uniformiteit en gepoogd wordt te spreken over pluraliteit die de eenheid in Christus dient.

In een afsluitend hoofdstuk wordt de balans opgemaakt en komt De Reuver zelf tot een stellingname. Die stellingname is trouwens voor een deel ook al in hoofdstuk 1 te vinden, waar hij uiteenzet waarom hij kiest voor het begrip pluraliteit in plaats van pluriformiteit. Dit laatste begrip is meer algemeen aanvaard wanneer het gaat over de verschillen binnen één kerk. Pluriformiteit gaat echter uit van een eenheid die vervolgens uitwaaiert in een grote verscheidenheid. Dit spreken over de kerk was geijkt door Abraham Kuijper. Maar volgens De Reuver kunnen we daar nu niet meer mee uit de voeten. Onze culturele context gaat uit van de verschillen en daarom gaat het in zijn onderzoek om de vraag ‘of er, gegeven de eenheid van de kerk, ecclesiologisch ruimte is voor pluraliteit als meervoudigheid van culturen, gemeenten, individuen en geloofsexpressies’ (...) ’De uitdaging waar deze studie op ingaat is de vraag of het mogelijk is pluraliteit op theologisch verantwoorde wijze te verankeren in de ecclesiologie’. (p.32,33) Die ecclesiologie blijkt dan in ieder geval geheel gefundeerd in de eenheid in Christus, hoe dan ook.

Toen ik dit op me in liet werken, kwam steeds sterker de vraag naar boven of het dan niet mogelijk is in de ecclesiologie toch van pluriformiteit te blijven spreken in plaats van pluraliteit. Het woord pluraliteit in onze postmoderne context veronderstelt namelijk dat er niet een aan alles voorafgaande eenheid is, terwijl die er in de leer aangaande de kerk volgens De Reuver wel is. Daarin staat de ecclesiologie van meet af haaks op het postmoderne denken. Ik denk dat we daarom het woord pluraliteit in de kerk beter zouden kunnen vermijden om misverstand te voorkomen. Het wordt ook lastig wanneer De Reuver het concept van Dingemans bespreekt die consequent het woord pluriformiteit gebruikt dat dan door De Reuver wel als pluraliteit wordt geïnterpreteerd. Maar afgezien hiervan lijkt mij het woord pluriformiteit van meet af meer het kritische element in zich te hebben alsmede de intentie in dienst te staan van de eenheid, hetgeen met het woord pluraliteit niet voor de hand lijkt te liggen, terwijl De Reuver dit nu juist wel steeds als criterium hanteert.

Afgezien van de terminologie echter lijkt mij dat de bottleneck van het probleem ligt in de meervoudigheid van geloofsexpressies. Is er, gezien de eenheid in Christus, ruimte voor een meervoudigheid van culturen, gemeenten, individuen en geloofsexpressies, zo vraagt De Reuver zich af. Wat betreft de eerste drie categorieën komen we met elkaar een heel eind, denk ik dan. Ook gemeenteleden die nu bij de Hervormde Kerk in Hersteld Verband behoren, beseffen wel dat een gemeente in Afrika geen kopie is van Staphorst en dat zelfs een gelovige in een verwante kerk in Schotland nog wel eens een paar andere gewoonten erop na kan houden. Maar het echte probleem zit in de geloofsexpressies, vooral wanneer we daar belijdende uitspraken en ethische standpunten onder verstaan. Hier raken we snel aan het probleem van de grenzen van de pluraliteit. Dat probleem is door De Reuver ook wel gezien. Bijvoorbeeld wanneer hij in hoofdstuk 2.6 spreekt over de vervloekingen, die door Paulus en Johannes uitgesproken worden in de richting van hen die Christus niet recht belijden of er een goddeloze levenswandel op nahouden. Maar deze noties doen in het vervolg van het boek niet meer echt mee. Was dat wel gebeurd, dan was het laatste hoofdstuk spannender geworden. In ieder geval was dan meer de verlegenheid gedeeld waar wij thans toch met zijn allen in verkeren. Grote kerken, ook de PKN, zijn feitelijk verdeeld over wie Jezus Christus is. Maar wellicht kan hier nog gezegd worden dat er toch sprake was en is van een gemeenschappelijk belijden, ook al wordt dat dan niet door ieder onderschreven. Ten aanzien van een vraagstuk als homofilie ligt het echter nog veel moeilijker. Dit geldt de PKN en grote delen van de wereldkerk. Waar houdt de legitieme pluraliteit van geloofsexpressies op en waar begint de ketterij? Dat zijn de grote vragen waar we momenteel middenin zitten en waar deze studie mij geen antwoord op geeft. Aan het eind van het boek wordt een casus besproken betreffende kinderdoop en volwassenendoop. Maar uiteindelijk lijkt mij dit toch niet zo’n belangrijk punt. Het gaat in deze kwestie noch om de vraag wie Jezus Christus is, noch om het gezag van de schrift, noch om een ethisch heet hangijzer. Waarom heeft de schrijver het zich met deze casus zo gemakkelijk gemaakt? Dit alles gezegd zijnde eindig ik toch met een opwekking dit boek te bestuderen, want wat erin de aan de orde komt is meer dan het overdenken waard. Het zou in ieder geval tot een kerkelijke herbezinning kunnen leiden in al die gemeenten waar men elkaar links laat liggen, terwijl de verschillen slechts minimaal zijn en dat is nog in heel veel gemeenten het geval. Daarin zijn we veel meer wereldgelijkvormig dan we beseffen en waar willen hebben.

Oosterwolde, W.Dekker

  1. Boekencentrum, Zoetermeer, 2004, 360 blz.