Het lichaam van Christus

Gesprek met Désanne van Brederode over Golgotha, geloof en gemeenschap
Eind 2009 hield filosoof en schrijver Désanne van Brederode (1970) een toespraak in het kader van de kunstinstallatie Extra Light Project van de kunstenaar Saša Karalic. De toespraak had als titel 'De verdwijnende kerk' en kan als regelrechte paaspreek gekenschetst worden. In de lezing spreekt Van Brederode over het lichaam van Christus en haar eigen positie daarin. Reden voor een gesprek, want hoe kon Van Brederode - met haar wortels in de linkerflank van de katholieke kerk en met haar geschiedenis op zowel de antroposofische school als aan de VU - voor dit voornamelijk seculiere publiek zo onbevangen spreken over het lichaam van Christus?

Op een zonnige maar koude herfstmiddag ontmoetten we Van Brederode in Brasserie Keyzer . De naast het Concertgebouw gelegen Brasserie Keyzer is wat je van een brasserie in Amsterdam Zuid mag verwachten. Een echt interieur in de klassieke zin van het woord: besloten en toch niet donker; naar binnengekeerd, maar niet benauwend. Sfeervol ingericht, zoals dat dan heet, in de combinatie modern en klassiek. Lichtjes chique. Dito het publiek dat hier uitgebreid luncht. De ruimte wordt gevuld door gedempte gesprekken, getinkel van bestek en het gesis van het cappuccinoapparaat. Op de tafels zilveren bestek en ranke wijnglazen, zorgvuldig opgemaakte borden. De zachte geur van vis vermengt zich met de koffie en thee die wij bestellen, de geur van het goede leven. Een openhartig gesprek volgt.

‘De kunstenaar was zelf atheïst. Met het Extra Light Project wilde hij onderzoeken wat een kerkgebouw vandaag de dag nog betekent. Of er zoiets als gewijdheid is. Hoe mensen vandaag de dag ervaringen vorm proberen te geven die niet voor rede toegankelijk zijn. Het fascinerende aan het project is dat hij, voordat hij de lichtinstallatie haar werk liet doen, eerst kunstenaars en theologen met elkaar in gesprek bracht: Karalić organiseerde drie bijeenkomsten, waarvan ik er een heb bijgewoond. Ik moet je zeggen, dat was een tamelijk vermoeiende bijeenkomst: het was een en al spraakverwarring tussen kunstenaars en theologen. Kunstenaars zijn heel geborneerd ten opzichte van geloof. Je zou een andere, meer open houding van hen verwachten. In kunst draait het immers om het zoekend en tastend vormgeven van ervaringen? De kunstenaars waren echter afwijzend: ‘Wij hebben dit soort kaders – dogma en moraal – niet nodig’. Terwijl als ze hun ideeën over kunst uiteenzetten, ze alleen maar kader naar voren brachten. De theologen daarentegen gedroegen zich in die gesprekken juist zoals je meer bij kunstenaars zou verwachten: zoekend en tastend.’

Bij de opening van het project hield je een – volgens ons – paaspreek: je beleed Jezus’ dood en opstanding. Waarom deed je dat in deze context?
‘Als ik gevraagd word te spreken over geloof en religie, spreek ik erover, anders niet. Maar ik moet je wel zeggen, ik vond het heel eng om te doen. Het is immers heel intiem om over deze zaken te spreken, en niet bij leerstellingen te blijven hangen. Als je spreekt over je echte beleving en ervaringen, dan kan er ontroering bij komen. Op die bijeenkomsten was er weinig ruimte om dat te begrijpen. De kunstenaars stonden de theologen in de weg, en de theologen misschien ook wel de kunstenaars. De twee groepen kunnen elkaar niet goed verstaan, beide hebben in de loop der jaren een eigen jargon gecultiveerd. Dominees zijn vaak heel goed gebekt, ze kunnen alles even snel uitleggen. Dat kan weerstand oproepen. Het gevolg is dat je elkaar van te voren al vastzet in een bepaalde rol. Wat je hoopt dat er gebeurt, gebeurt daarom niet.

Bas van der Graaf – die ik via dit project heb leren kennen – zei me later dat ik een ontzettend risico genomen had. Niet alleen met het oog op de kunstenaars, maar juist omdat ook lang niet alle dominees gelukkig zijn met mijn woorden. Er is een soort schuwheid in het hedendaagse christendom. We zijn heel schuldbewust over de vuile handen die we in het verleden hebben gemaakt. We zijn tegelijkertijd zo gevormd door een seculiere manier van denken dat we heel snel ons verschuilen: ‘Sorry dat ik nog geloof, ik kan er ook niets aan doen’. En op het moment dat we ons uitgenodigd voelen erover te spreken, gaan we het snel over allerlei buitenkant-dingen hebben. Dan zeggen we niet gewoon: ‘Het gaat mij om Christus’. Ik weet niet waar die angst vandaan komt. Is het angst je daarmee belachelijk te maken of per ongeluk de claim uit te spreken dat je je eigen geloof automatisch een beter geloof vindt dan dat van de ander? Ik zie die angst ook in een heleboel vernieuwingsbewegingen in de kerken; ze vergeten dat Christus de eerste is op wie we bouwen.’

Dat is iets wat de protestantse, soms bevindelijke achterban van Wapenveld [6] wellicht herkent: Je gelooft in Jezus Christus, maar tegelijkertijd ervaar je schaamte. Het is soms makkelijker over ‘god’ te spreken, dan over Jezus – laat staan over Christus. Waar ligt dat aan, denk je?
‘Het is net als met praten over liefde. Het is makkelijker om urenlang over De Liefde te praten en moeilijker om uit te leggen wat er tussen jou en je man is wat je zo gelukkig maakt, of niet natuurlijk. Want dat is veel kwetsbaarder. Zodra het over God gaat kan het gesprek filosofisch blijven of die schijn hebben. We trekken er nog een categorie bij. Je kunt God inwisselen met het transcendente, het metafysische, een zoekontwerp, een minder relationeel verhaal. Je kunt over God zeggen: ‘Het is voor mij de absolute liefde’. Of je belandt in een soort negatieve theologie: ‘Het is niet dit en het is niet dat, maar ik voel dat er een transcendente macht aan mijn leven, of aan de schepping vooraf is gegaan’. Zo kun je heel makkelijk opschuiven naar een filosofisch vertoog, waar mensen die regelmatig op een boeddhistische meditatiecursus gaan ook mee uit de voeten kunnen. En dan kom je ook al snel op de gedachte dat het in wezen allemaal op hetzelfde neerkomt. Dat is veilig, daar maak je veel vrienden mee. Maar op het moment dat je vertelt dat je niet alleen geraakt bent door een heilig boek, maar ook door een God die de moed heeft gehad om mens te worden – en wel zo dat het niet echt een heroïsch mens was, maar een antiheld – wordt het anders. Op het moment dat je op deze manier spreekt, en het in de ogen van buitenstaanders lijkt dat je het over een vriend hebt, of zelfs over een geliefde of een broer, dat je heel veel van je hart laat zien, dat is hartstikke eng. Het gevaar van alles wat met het hart te maken heeft is dat we er aan de ene kant intens naar verlangen omdat we weten dat dit het wezenlijke is in ons leven.
Tegelijkertijd zit er ook iets in ons dat daar juist het hardst voor wil wegrennen. Het is overigens wel zo dat ik er gedoceerd over spreek en me voorbereid op wat voor soort mensen er komen. Het is heel vervelend als je over dit soort dingen spreekt voor een gehoor waarbij je het idee hebt dat ze al in de startblokken staan om eens flink over je geloof heen te stappen. Dat is natuurlijk hun goed recht. Ik vind dat je over alles moet kunnen redetwisten, maar dan zijn er natuurlijk wel gradaties in wat je onthult. Het moet ook niet exhibitionistisch worden: ‘Kijk mij eens kwetsbaar zijn!’ Dan wordt het een soort pornografie, jezelf zo bloot geven. Gedoseerd spreken is bovendien heel Bijbels. Waar het gaat om dit soort intieme heilige zaken, zie je dat Jezus vaak alleen maar iets zegt als ernaar gevraagd wordt. Hij wist precies wat hij tegen zijn gehoor kon zeggen. Soms zegt hij zelfs tegen zijn eigen leerlingen dat hij ‘het’ nog niet kan onthullen. Een zekere terughoudendheid vind ik ook belangrijk, omdat er dan in het spreken ruimte blijft bestaan. Het behoort tot het wezen van het geloof dat het altijd in beweging blijft. Op het moment dat je je heel erg expliciet gaat uitspreken over dat geloof, zet je iets heel kostbaars vast. Alsof geloof een bezit is, of een artikel dat ik ooit een keer heb aangeschaft. Ik denk: gelovig ben je. Je bent je geloof en je wilt in je spreken natuurlijk open uitkomen voor wat daarin voor jou wezenlijk is, maar tegelijkertijd ook in het volle bewustzijn dat het laatste woord niet aan mij is. Ik poog, kortom, ruimte te vinden voor Diegene in wie je gelooft. Want als je die ruimte ook met je woorden weer bezet, dan vraag ik me af of je nog wel navolgt.’

Wat bedoel je met die ruimte? Geloven is toch ook ‘iets voor waar aannemen’?
‘Die balans tussen geloof dat ‘voor waar aanneemt’ en dat tegelijkertijd ‘ruimte laat’, is een spanning die ik altijd hoop te behouden. Geloof is een soort koorddansen. Het ‘voor waar aannemen’ mag niet leiden tot verstarring , waardoor je alleen nog maar de dingen ziet zoals ze uit die traditie zijn meegegeven of zoals er in de loop der eeuwen is besloten hoe het zit met God. Wat ik absoluut bij het christen-zijn vind horen, in tegenstelling tot het religieus-zijn, is dat elke keer heel hard het mes in eigen vlees gezet wordt. Elke keer moet je je oordelen verliezen. Als je aan iemand vraagt: ga even staan en gooi een balletje op en je vraagt dan aan een ander wat hij deed, dan zeggen de mensen al heel snel: hij gooide het balletje sierlijk op. Sierlijk is al een waardeoordeel. Het kan een heel interessante oefening zijn om eens een uurtje per dag televisie te kijken en te turven hoe vaak je beoordeelt wat je ziet. We denken dat we objectief waarnemen, maar het zit toch vol met oordelen. Die oefening leert hoe moeilijk het is om ruimte te laten en niet dicht te bouwen. Het gaat niet over een gemakzuchtige manier van niet-oordelen. Dat is onverschilligheid: laat duizend bloemen bloeien. De opdracht van het christen-zijn is het niet-oordelen als werkwoord. Dat is heel hard werken. Naast dat absoluut orthodoxe, waarin het gaat om navolging en Christus, is ook het zoeken naar de ruimtes noodzakelijk. Het zoeken naar welke vragen nog meer gesteld kunnen worden. Weet ik wel zo zeker dat het zo zit, zou het niet anders kunnen zijn? Zelf gebruik ik daar de dingen voor die ik tegenkom en waardoor ik geraakt word. Die wil ik een tijdlang als bagage mee nemen. Als een soort werkhypothese – dat is voor mij iets anders dan geloven. De lakmoesproef voor de dingen waar je je echt aan hebt verbonden, is of het stand houdt, of je ze blijft doen, op het moment dat ze je geen gevoel meer opleveren. Blijf ik bidden op de momenten dat het me tegenzit in mijn leven, dat ik dat blije geloofsgevoel absoluut niet heb. Dat is zo niet-modern, omdat we hebben geleerd dat als het niet meer werkt we iets anders kunnen zoeken. Die dorre momenten of die momenten dat je er helemaal niets aan lijkt te hebben horen er wezenlijk bij.’

Het kwetsbare van het geloof zit in het intieme. Zit het ook in de scherpe kanten van het geloof? Je uit je in je lezing kritisch over christenen die de scherpe kanten ervan afhalen. Wat zijn voor jou de scherpe kanten?
‘Dat is voor ieder mens anders. Voor mij is het de relatie aangaan met Jezus en elke keer opnieuw die relatie aangaan. Dat veronderstelt een ongelooflijke eerlijkheid naar jezelf en je motieven. Dat kan om de meest simpele dingen gaan, zoals een roddelgesprek met een collega, waarvan iedereen zegt dat het menselijk is en dat het er niet toe doet. Vanuit de relatie met Jezus kan ik met leuke psychologische verklaringen niet wegkomen. Tegelijkertijd is er het risico van al te heilig te willen zijn. Bij Kierkegaard heb je de suspensie van het ethische. Hij stelt de vraag of het juist is dat Abraham bereid is zijn doel – het tonen van zijn absolute gehoorzaamheid aan God – te verwezenlijken door middel van een onethische daad, namelijk het offeren van zijn zoon. Met andere woorden, is hij een gelovige of een moordenaar? Ik denk soms dat er ook een suspensie van het psychologische bestaat. Is het goed je doel – namelijk het tonen van gehoorzaamheid aan God – te verwezenlijken door heilig leven als een onmenselijke topsport te bedrijven? Ben je dan een gelovige of een masochist? Het vechten tegen het al te menselijke blijft, maar moet tegelijkertijd geen heroïsch doel op zichzelf worden, waardoor de genade er uitvalt. Om met Luther te spreken: dan ontken je dat je eigenlijk al verlost bent. Hij schrijft ergens dat God soms een rechtschapen iemand naar de hoeren stuurt, juist om erachter te komen dat diegene niet over een ander moet oordelen en dat je God echt nodig hebt. Ook kan de ijdelheid erin sluipen en de trots op de eigen worsteling en dan is de angel eruit.’

Zegt Kierkegaard ook niet ergens dat sinds Jezus de gelijkenis van de farizeeër en de tollenaar heeft gesproken, iedere farizeeër als een tollenaar bidt?
‘Ja, dat is mooi. Het is oppassen voor overmatig rechtschapen zijn en tegelijkertijd ook voor het je willen verschuilen achter al te menselijke neigingen en psychologische verklaringen. Het vraagt om blijvend zoeken naar de balans: alert blijven op ogenschijnlijke kleinigheden die tussen mij en de ander in kunnen staan en tegelijkertijd voorkomen dat het volgen van Jezus een onmenselijke topsport wordt. Dat is niet uit te besteden.
Het raakt aan de dilemma’s die ik als kind in mijn (vrijzinnig) katholieke omgeving al voelde. Ik had het gevoel dat het een godsdienst was waar je alleen maar iets haalde: je zus is ziek en je steekt een kaarsje op voor Maria; je hebt iets te vieren en dan ga je naar meneer pastoor. De zondag had niet zoveel van doen met de maandag. De teneur was: laten we het gezellig houden en maak het niet te zwaar. Het besef ontbrak dat het om een persoonlijke relatie gaat en dat juist de diepe religieuze ervaring je schatplichtig maakt in het dagelijks leven. Dat het niet alleen gaat om de kerk en de beelden, maar ook om wat betekent die Bijbelpassage voor mij? Je hele leven is antwoordend leven. Hoewel ik niet twijfel aan de oprechtheid van een heleboel mensen en ook niet aan hoe het bedoeld is, zie ik een hoge mate van goedbedoelde huichelarij in het katholicisme. Het je verschuilen achter anderen, het jezelf ook maar een mens vinden, verklaart mijns inziens alles wat er op dit moment in de katholieke kerk aan de hand is.’

Is het een dilemma tussen jou en je katholieke omgeving of speelde dit dilemma ook in het gezin waarin je bent opgegroeid? Hoe hebben ervaringen in je gezin van herkomst je geloof beïnvloed?
‘De geloofsbeleving thuis was heel intens. Mijn ouders hebben ruim voor ik kwam een heel ander geloofstraject doorlopen. Het is lastig om dat kort te schetsen, want anders doe ik die verhalen geen recht. Mijn moeder kwam uit een groot, streng katholiek gezin met negen kinderen. Mijn moeder was ook al iemand die zichzelf ernstige vragen stelde. Ze kon bijvoorbeeld helemaal in paniek raken als ze een druppeltje tandpasta had ingeslikt voordat ze ter communie ging. Mijn vader is veel vrijer opgevoed dan mijn moeder, maar hij had een roeping en is jezuïet geworden. Uiteindelijk kwamen ze in Amsterdam met elkaar in contact. Er ontstond een spirituele vriendschap tussen mijn vader en moeder. Mijn vader kon goed de ideeën verwoorden, mijn moeder kon goed met mensen werken. Op een gegeven moment zijn ze uit elkaar geplaatst. Dat heeft acht jaar geduurd. Uiteindelijk moest mijn vader een bepaalde keuze maken, waarbij hij zich realiseerde dat hij dat dilemma alleen maar aan haar kon voorleggen. Op dat moment besefte hij hoe belangrijk ze voor hem was. Ze trouwden. Door die keuze zijn ze ook mensen kwijtgeraakt. Domweg omdat je zoiets niet deed. Mijn ouders hebben hun hoofd hard gestoten aan de kerk, en zijn later zich bezig gaan houden met New Age en reïncarnatie. Toch kwam alles op een gegeven moment bij elkaar. Mijn vader was ambtenaar in Den Haag, maar hij bleef toch zijn roeping voelen en is toen pastoraal opbouwwerker geworden in een nieuwbouwwijk in Den Bosch. Hij werkte daar samen met een hele leuke vrouwelijke dominee. Ik ging regelmatig met mijn vader mee als hij op werkbezoek ging bij de verschillende parochies. De parochie waar mijn ouders zich zelf het meeste thuis voelden was zo’n ‘Huub Oosterhuiskerk’ met gehuwde priesters en linkse mensen. Als je zou zeggen dat je VVD stemde dan liep je de kans gelyncht te worden, terwijl er ondertussen veel over vrede werd gepraat.
Deels is mijn ernst verklaarbaar vanuit de geschiedenis van ons gezin, waarin geloof en relaties al vroeg botsten. Er was ook een discrepantie tussen hoe ik en mijn omgeving de dingen beleefden. Ik herinner me mijn eerste communie in Den Haag. Ik had een echte ouderwetse pastor met zo’n vlezig gezicht en een amodieuze bril en ik was dol op hem. Deze pastor verwees soms naar de betekenis, dat het om het lichaam van Christus gaat. Ik was vol aandacht voor wat de pastor zei, omdat ik het gevoel had dat ik mijn verlangen niet verborgen hoefde te houden. Dat maakte me gelukkig. Dat heb ik nog wel eens als ik met mensen echt kan praten hierover. Alsof je even niet zo’n dubbelleven leidt. In de gezellige schoolmap ter voorbereiding op de communie was de betekenis weggelaten. We maakten collages over eten en samen delen. Na afloop van mijn eerste communie vroegen ooms en tantes me wat het mooiste was dat ik die dag had gekregen. Ik antwoordde: ‘Dat ik Jezus nu echt in mijn hart meedraag’. Alle volwassenen moesten een beetje lachen, terwijl ik het enige goede antwoord gaf. Ik voelde me er eenzaam bij.’

Als we dat zo horen, dan lijkt voor jou het geloof – of moeten we zeggen, de ernst van het leven – altijd de kern in je leven geweest.
‘Hoewel ik Hem ook perioden in de steek heb gelaten, komt Hij altijd als een mokerslag terug. Uiteindelijk kom ik telkens terug op het hart in het verhaal, en dat is Jezus. Mijn ernst heeft niet zoveel te maken met zoeken naar een zinvol bestaan, en al helemaal niet met moraal. Eerder met een niet onder woorden te brengen liefde. Voor mij is heel belangrijk dat de sacramenten vol betekenis blijven. Ik vind het erg dat de ‘corebusiness’ in de kerk wordt verkwanseld. Er is een gewenning en het ritueel wordt leeg. Iedere priester zou zich voorafgaand aan de dienst moeten realiseren: ‘Wie ben ik dat ik dit doen mag?’ Ook de sacramenten – daarin zal ik een echte katholiek blijven – horen bij dat hart. Sacramenten openen een ruimte die met taal dichtgetimmerd kan blijven. Dit hart heeft weinig met leerstellingen te maken. In de kern gaat het om de betekenis van Golgotha. Maar zonder lijden en offerdood was de opstanding er niet geweest. Dit is het allerscherpste kantje van het christelijk geloof. Ik denk dat men bezig is Golgotha uit het geloof te halen. Op Goede Vrijdag denken we er een dagje aan. Het doel is enkel om Hem daarna te kunnen laten opstaan.
Voor mij zijn Golgotha en de opstanding twee kanten van dezelfde medaille. Het gaat om het bewenen van de lichamelijke Jezus en het verwijlen bij het lijden zonder alvast een voorschot te nemen op de opstanding. Het hoort bij het tijdsgewricht waarin dood en lijden weggemaakt worden en zelfs uitvaarten vrolijker moeten worden en rouw korter moet duren. Terwijl ik denk dat juist het lijden en het offer het christendom tot een volkomen andere godsdienst maken.’

Ernst resoneert al vroeg bij jou. Tegelijkertijd als het te zwaar wordt steek je de draak met zaken, zo ook in je zomerdagboek. Waarom doe je dat?
‘Niet met de sacramenten en in de diensten. Ik hou ook niet van grappige preken en preken die aanschurken tegen de actualiteit. Een preek moet geen column zijn, maar een opening bieden voor de ziel: hoe verhoud je je tot een evangelietekst, hoe volg je Christus na. Maar verder moet je af en toe wel ergens de draak mee steken. Want als je te lang in de ernst blijft, wordt het heel onwerkelijk. Dan neem ik mezelf te serieus en deze werkelijkheid te weinig serieus. Dat heb ik achteraf met ervaringen in Taizé. Ik ben op een vervelende manier van de Vrije School gestuurd en belandde op een leuk atheneum. Met deze klasgenoten ging ik naar Taizé en ik vond het prachtig. Achteraf vind ik het te veel op de emotie zitten. Ik vraag me af of het niet te paradijselijk wordt. Dat zal voor de paters zelf wel anders zijn, want die werken er gewoon. Er heerst zo’n goddelijke sfeer, dat je niet goed meer terug kan in het gewone leven. De onvriendelijkheid en de stress zijn dan zo’n klap in je gezicht. De hang naar deze ervaring is haast verslavend. Dat opent een oortje naar een godsdienst waarin je niet echt mens hoeft te zijn.’

Je bent later in een protestantse omgeving, de VU, filosofie gaan studeren. Hoe was het daar voor jou?
‘Ik ontdekte pas aan de VU hoe katholiek ik was. Mijn ouders hebben met lede ogen gezien hoe ik terugging naar de klassieke christenheid, orthodox wil ik het niet noemen. Ze zijn erg oecumenisch, maar hebben per ongeluk toch een heel rooms kind gekregen. Oecumene – in de zin dat alles op hetzelfde neer komt – ervaar ik als een leugen, als nivellering. Aan de VU ontdekte ik een andere oecumene, waar veel meer de eigen verantwoordelijkheid centraal staat. Het denkend en worstelend je weg zoeken was veel belangrijker dan dat er een moraal van bovenaf werd opgelegd. Toen ik steviger op mijn eigen plek kwam, kreeg ik steeds meer interesse in de gereformeerden. Dooyeweerd vond ik geweldig: het gaat de hele tijd over het hart! Voor mij was dat geen formele term in een systeem; ik krijg er de tranen van in mijn ogen.’

Je spreekt veel over jouw individuele geloofsweg. Welke rol speelt de gemeente, de gemeenschap met anderen, in je geloof?
‘Ik had het niet zo op gemeenschappen. Na ons huwelijk ben ik een periode niet graag naar de kerk gegaan en ik vroeg me af waarom. Soms had dat met slordigheid te maken, maar ook met het in zichzelf gekeerde van kerken, het aan zichzelf genoeg hebben en met de overtuiging dat ze aan de goede kant staan. Ik ben inmiddels anders gaan denken over de rol van de gemeente, omdat ik een bedding zoek en een gemeenschap die mij helpt met navolging. Ik ben in de loop der jaren ook meer en meer gaan hechten aan ‘de herhaling’. En dat is ook precies wat ik tegen veel vernieuwingsbewegingen in de kerk heb. Ik begrijp die bewegingen heel goed hoor. Dat er op een gegeven moment is gezocht naar nieuwe gebeden, nieuwe dingen en nieuwe credo’s. Dat er soms een clubje bij elkaar ging zitten, dat dan ging bepalen wat we de komende zondag gingen doen. Maar ja, dan krijg je wel elke week een ander credo. Zoiets als ‘ik geloof in de mooie bloemen die ik zie bloeien en ook in de tranen’, en ‘ik geloof niet in Videla’. Nu, daar ben ik niet voor naar de kerk gekomen. Wat mij juist diep raakt is dat een gebed als Onze Vader op een paar verschillende woordjes na, vanaf het moment dat Christus dat heeft uitgesproken tot aan nu in alle tijden en talen heeft geklonken. Dat vind ik zo prachtig, daar moet iemand niet met zijn vingers aan gaan zitten om daar iets moderns van te maken. Het valt me op dat in het herhalen van dit gebed soms een zin ineens zoveel meer betekenis krijgt, terwijl je die zin jaren achter elkaar zegt. Dat geldt voor het beleven van sacramenten evenzeer en natuurlijk ook voor het kerkelijk jaar. Dat telkens weer meebeleven van advent, de lijdenstijd, de altaarkleuren, de schriftlezing die daarbij hoort, dat moet je niet steeds willen veranderen. Het is zo mooi om door die herhaling tot een diepte te komen en er echt een relatie mee aan te gaan. Waar ik sommige protestanten om benijd is de vanzelfsprekende uitwisseling tussen mensen die er met elkaar op studeren in een klimaat waarin je alles mag vragen en waarin niets raar gevonden wordt. Waarin je zoekt naar het waarom van een handeling of de betekenis van een zin uit het credo. Die uitwisseling tussen mensen is voor mij de kerkelijke gemeenschap. Het bij elkaar brengen van het kunstzinnige, de sacramenten en het kerkelijk jaar, de kleuren enerzijds en de vrijheid om daarop te reflecteren en het met elkaar minutieus te doorgronden anderzijds. Daar gaat het om. Niet dat het een soort leuk totaaluitje voor de hele familie wordt, die een paar gezellige liturgiegroepjes in elkaar hebben geknutseld.
Ik heb de voor mij ideale gemeenschap nu gevonden, denk ik. Ik ben lid geworden van de Christengemeenschap. Ik blijf overigens wel katholiek, dat kan hier tegelijkertijd bestaan. In de Christengemeenschap komen voor mij veel zaken bij elkaar die ik belangrijk vind: het vrij mogen denken, niet oordelen, de ernst en gewijdheid, het antroposofische. Centraal in de dienst staat het zorgvuldig lezen van teksten uit het Nieuwe Testament. In de dienst worden geen ethische uitspraken gedaan en wordt ook niet aan de actualiteit gerefereerd. Het gaat echt om het maken van ruimte voor navolging. Buiten de dienst is er uiteraard wel alle ruimte voor reflectie over allerlei onderwerpen. Je blijft zelf echter degene die de keuzes maakt. Je relatie met Christus, dat ben jij alleen tegenover hem. En je geweten kun je evenmin uitbesteden. De gedachte dat de kerk het lichaam is van Christus, vind ik heel belangrijk. Het was van mij heel hoogmoedig te denken dat ik het wel zelfstandig kon doen. Dat ik mezelf wel uit de verbanden zou kunnen plaatsen. Ik kan het echter niet meer verantwoorden dat ik niet ook gewoon met andere mensen die weg wil gaan.’

Noot: In het najaar verschijnt bij uitgeverij Querido haar zesde roman, die nu nog de werktitel Stille zaterdag heeft.

Cv’s

Ella LobregtVan Buuren (1970) is GZ-psycholoog, systeemtherapeut en supervisor in het Dr. Leo Kannerhuis, en redacteur van Wapenveld.

Hans Teerds (1976) is zelfstandig architect en stedenbouwkundige te Amsterdam, onderzoeker aan de Faculteit Bouwkunde van de TU Delft en preses van de RRQR.