Engel naast God

Hoe goddelijk is Jezus?
André F. Troost

Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer, 2010, 208 pag., ISBN 978 90 239 2475 3, € 16,50. (Als e-book € 12,50.)

Op het gebied van de theologie zul je niet gauw wetenschappelijke vondsten verwachten. Niet voor niets is er geen Nobelprijs voor de theologie (wel een Templetonprijs). Maar wie dacht dat theologie dus saai is, heeft het mis. Van tijd tot tijd verschijnen er boeken die de aandacht trekken: studies met gewaagde inzichten of publicaties waarin erg afwijkende meningen verkondigd worden. Zo’n boek is het onlangs verschenen boek van dr. André Troost, predikant te Heusden.
Wie is Jezus? In de vroegchristelijke kerk is daarover heel wat te doen geweest. Er zijn toen knopen doorgehakt. Daarna is er nog wel gesputter geweest, maar de grote christelijke kerken (protestants, rooms-katholiek, oosters-orthodox) zijn het nog steeds eens over wie Jezus is: Hij is God en mens in één persoon. In deze studie wil dr. Troost dit concept door een fundamenteel ander concept vervangen: Jezus Christus is niet God en mens, maar engel en mens in één persoon.
Het bijzondere – en gewaagde! – van zijn onderneming is dat hij dit nieuwe concept ontwikkelt vanuit het Oude Testament. Dan ligt het voor de hand te denken dat de schrijver zijn vertrekpunt zal nemen in de zogenaamde messiaanse teksten. Zo is het eigenlijk altijd gedaan. De wortels van Jezus Christus liggen in het Oude Testament. Hij is een verre afstammeling van David. Denk in dit verband aan de stamboom van Matteüs 1. Troost pakt het anders aan, niet zo voorspelbaar. Hij neemt zijn uitgangspunt in de engel des Heren die bij Abraham op bezoek kwam. De kanttekeningen van de Statenbijbel (1637) bleken waardevol te zijn. Want deze engel des Heren was volgens deze kanttekeningen ‘het hoofd der engelen, de Heere Christus, die daarom HEERE wordt genoemd’ (p. 17). Goed beschouwd is de theorie zoals die in dit boek ontwikkeld wordt niet gebouwd op het Oude Testament of enkele teksten uit het Oude Testament, maar op enkele aantekeningen in de kantlijn van de Statenbijbel. Of dat voldoende basis biedt om daarop een totaal andere christologie te bouwen lijkt twijfelachtig. Het geeft toch te denken dat dezelfde theologen die deze kanttekeningen verzorgd hebben, het nooit in hun hoofd gehaald hebben Jezus als een engel ten tonele te voeren.
Dit boek gaat niet over een kleinigheid. Het is werkelijk een heel principiële kwestie hoe je over Jezus denkt. Een van de motieven om dit boek te schrijven blijkt de behoefte te zijn om kritische jongeren en twijfelende intellectuelen te hulp komen bij hun vragen en zoeken (p. 11). Want jongeren en andere mensen die kritisch zijn en graag nadenken, begrijpen niets van die tweenaturenleer. Inderdaad, niemand heeft het eigenlijk ‘begrepen’, net zo min als wij ooit God zullen begrijpen en kunnen doorgronden.
De leer van de twee naturen van Christus moet dan ook niet als een intellectueel hoogstandje opgevat worden, maar als een vorm van gelovig stamelen, want het is beter iets te zeggen dan niets. Het is de vraag of de auteur met zijn theorie van de ‘engel naast God’ de intellectuele twijfelaar een stap verder helpt. Zou het de yuppen van de Zuid-As iets uitmaken of Jezus God en mens in één persoon is of engel en mens in één persoon? In de huidige crisis staat niet een onderdeel van het christelijk geloof ter discussie, maar het christendom als zodanig. Wie deel wil nemen aan het huidige gesprek over geloof en religie heeft heel wat meer uit te leggen dan de tweenaturenleer. Trouwens, ook Troost houdt vast aan een tweenaturenleer. Dat is het merkwaardige. Hij vervangt de ene leer door een andere. Beter gezegd: hij vervangt de klassieke tweenaturenleer door een tweenaturenleer van eigen maaksel. Wat is de winst? Hier wordt een twijfelachtige poging gedaan om op een biblicistische (rationele) manier het geheim te ontrafelen. Jammer is om te moeten lezen dat de kerk het zich niet kan permitteren belangstellende lezers van de Bijbel met een kluitje in het riet te sturen …. (p. 10). Troost houdt ons ook voor, dat de kerk zich moet schamen voor de hautaine houding waarmee zij (wij) joden en moslims tegemoet treedt met haar visie op Jezus als een soort tweede God …. (p. 39). Naarmate het boek naar het einde gaat wordt de toon geprikkeld en verwijtend: jodendom en islam hebben recht van spreken ‘wanneer zij de kerk aanvallen op onze massieve visie op de godheid van Christus’ (p. 172). Ook dit: ‘christenen vervalsen wat de Ene ons geleerd heeft’ (p. 192). We lezen dat de kerk met het ‘verkrampte credo’ van de Drie-eenheid de wereldvrede in de weg heeft gestaan …. (p. 191). Toe maar. De lezer moet beseffen dat de kerk diep door het stof moet: ‘schoorvoetend en bescheiden, ootmoedig en schuldbewust’ moet zij zich melden bij synagoge en moskee (p. 193).
De kern van het boek is dat de kerk Jezus te veel heeft ‘opgehemeld’ (Kuitert). Toch wil Troost afstand bewaren tot Kuitert. Troost wil orthodox zijn. Helaas is die claim ongeloofwaardig, omdat hij de fundamentele dogma’s van de kerk – zowel van de protestantse kerken als van de rooms-katholieke en oosters-orthodoxe kerk – op losse schroeven zet: niet alleen datgene wat de kerk aangaande de persoon van Jezus Christus belijdt, maar ook de leer van de Drie-eenheid moet hij wel loslaten. Want het één houdt ten nauwste verband met het ander. En als die twee hoekstenen wegvallen: wat blijft dan nog overeind?
Steeds wijst hij op het onderscheid dat Jezus maakt tussen Hem en de Vader. Dat moeten we serieus nemen, zo is de boodschap van Troost. Steeds weer – het klinkt als een refrein – betoogt hij dat, als het over Jezus gaat, we nooit kunnen zeggen dat Hij zonder meer God is (p. 121, 156, 159, 169, enz.). Dat klopt. Daar valt weinig tegenin te brengen. Maar dat Jezus zo spreekt heeft wel een heel duidelijke reden, een reden die door Troost nergens genoemd wordt. Jezus is een zoon van Israël. Hij zal de belijdenis van Deuteronomium 6 nooit verloochenen: de Here, uw God, is één: Jahwe èchad. Er zijn geen twee goden, laat staan drie. Dan is het gewoon logisch dat Christus zich niet laat aanleunen als God gezien te worden. Als Hij zich wel als zodanig zou presenteren zou Hij een soort tegen-God zijn, zoals er in de geschiedenis wel tegenpausen geweest zijn. Jezus is geen tweede God. Troost schrijft: ‘nergens in het Nieuwe Testament lezen wij dat Jezus zichzelf als God openbaart. Nergens’. Uiteraard doet Hij dat niet: Jahwe èchad. Die belijdenis staat bovenaan. Dan nog dit: nergens, maar dan ook nergens presenteert Jezus zich of presenteren anderen Hem in het Nieuwe Testament als engel des Heren. Dat erkent Troost overigens (p. 184). Want, zo geeft hij ruiterlijk toe, de gedachte dat Jezus engel des Heren zou zijn, is in feite speculatie, het is een interpretatie, zij het een trefzekere (p. 184). Wetenschappelijk gesproken is hier het ijs wel heel erg dun.
Aan de hand van vele teksten laat de auteur zien dat Christus keer op keer zijn eenheid met de Vader belijdt. De besprekingen die aan deze teksten worden gewijd, zijn instructief en waardevol. De band tussen Christus en de Vader is zó nauw, dat dr. Troost kan schrijven: ‘En inderdaad, de relatie tussen Vader en Zoon wordt als zó nauw en intens geschetst, dat als vanzelf deze overtuiging (nl. de wezenseenheid van Vader en Zoon, AP) wel groeien moest’ (p. 97). En ergens anders: ‘zo dicht bij God was het Woord, zozeer één met Hem, dat Hij als het ware God zelf was’ (p. 147). Maar als dat zo is waarom dan steeds dat voorbehoud, dat Christus niet God is? Waarom kan dat niet het diepste mysterie zijn waarvoor wij buigen en dat wij aanbidden? Troost moet zich in allerlei bochten wringen om zijn claim dat de Zoon niet God is, aannemelijk te maken. Christus is niet God, maar een engel, echter geen gewone engel, maar het hoofd van de engelen. Hij is niet geschapen, maar voortgekomen uit God. Hij is ‘de uit God geboren engel des Heren’ (p. 39). Zo’n betoog is geen eenvoudige kost.
Keer op keer stuiten we op de uitdrukking: God zonder meer. Jezus Christus is niet zonder meer God. Wie is dan wel zonder meer God? Dat is God-zonder-de-Zoon (en zonder de Heilige Geest). Mag je zó over God spreken? Wie het heeft over God-zonder meer spreekt over een geamputeerde God, want dan is Hij losgemaakt van de Zoon en van de Geest en van zijn schepping en van Israël. Met hand en tand verzet de Bijbel zich ertegen om zó over God te spreken. God is altijd de God van Abraham, Izak en Jacob. Los van al die verbanden – dus los van het verbond en los van de weg van zijn volk – is het spreken over God pure speculatie.
De conclusie valt niet te ontwijken dat de God over wie ds. Troost spreekt niet de God is die zichzelf in de misère van deze wereld gestort heeft. De God zoals die in dit boek beschreven wordt, blijft zonder meer in de hemel. Daar is geen twijfel aan. Alleen de engel van God komt naar de aarde, de engel náást God, welteverstaan. God komt dichtbij en toch staat Hij ten diepste overal buiten.

Hoogeveen, Ad Prosman