Christelijk geloof en politiek

Een pleidooi voor een christelijk-realistische benadering van de politiek
De redactie van Wapenveld timmert aan de weg. Zij laat haar lezers kennismaken met nieuwe ideeën en belangrijke denkers. Dat is in de redactie te prijzen, omdat ze daarmee de intellectuele horizon bij het nadenken over geloof en cultuur verbreedt. In een van de meest recente – letterlijk ingevlogen – bijdragen van Samuel Wells in Wapenveld doet zich echter een verschraling voor in het denken over christelijk geloof en politiek. Dat vormt de aanleiding voor dit artikel over de relatie christelijk geloof en politiek.

Het is opgebouwd uit drie delen. Allereerst zet ik uiteen wat Wells’ positie is. Vervolgens confronteer ik Wells met drie andere benaderingen van de politiek. Ik begin met de positie die het verst van Wells vandaan staat, namelijk de neogereformeerde. Vervolgens schets ik de positie waar Wells de meeste kritiek op uitoefent, namelijk de christelijk-realistische benadering zoals de Amerikaanse theoloog Reinhold Niebuhr die voorstond. Daarna besteed ik aandacht aan de positie van de theoloog Bram van de Beek die dicht in de buurt van Wells’ positie komt. In het derde deel ga ik eerst in op de tekortkomingen in de beschreven benaderingen, waarna ik voorstel hoe actieve deelname aan de politiek vanuit het christelijk geloof mogelijk is.

Wells’ kerk: een geheiligd volk

Mijn beschrijving van Wells’ positie begint met zijn opvatting over de kerk, omdat hij daar vanuit redeneert. Wells stelt dat als de kerk werkelijk kerk is dat ertoe zal leiden dat zij een contrasterende gemeenschap is waar gelovigen gevormd en getraind worden in het leven in de navolging van Christus. Het karakter wordt zo gevormd dat leden goede dingen voor vanzelfsprekend aannemen en het leven niet meer ervaren als een reeks onoplosbare dilemma’s. Zij ‘prikkelt de verbeelding van de wereld’ door haar een manier van leven aan te bieden. Mensen worden aangetrokken tot deze gemeenschap, omdat zij een eigen identiteit heeft en mensen uitgenodigd en uitgedaagd worden om deel te nemen aan het heilige ‘spel’ zoals de kerk dat al eeuwen speelt. In haar ethiek, die met name tot uitdrukking komt in de zorg voor elkaar, laat de kerk zich leiden door het absolute liefdesgebod van het evangelie. De kerk is zich ervan bewust deel uit te maken van een intermezzo in de geschiedenis, omdat de kerk leeft tussen wat Christus heeft gedaan en de voltooiing daarvan. De kerk mijdt het streven naar macht en invloed, omdat ze vreest dat het middel tot een doel wordt en de kerk tot afgoderij vervalt. In de publieke ruimte voeren leden als kerk het woord en ontlenen ze hun identiteit aan niets anders dan hun doop.

Wells’ ‘politics of power and passion’

Als Wells in zijn boek Power and Passion spreekt over politiek, doelt hij op politiek als aspect van menselijke relaties. Dat is iets anders dan politiek als systeem. Met dat laatste bedoel ik de politiek als stelsel van machtsverhoudingen zoals dat in het dagelijks taalgebruik vaak wordt gebruikt. Politiek kan dus voorkomen in de relatie van ouder tot kind alsook in de relatie tussen werknemer en werkgever. Politiek is in zijn visie ook niet slecht of iets wat gemeden moet worden. In zijn beschrijving laat Wells tevens zien dat politiek alles met macht te maken heeft. Ook van macht geldt dat die niet per definitie slecht is. Jezus gebruikte ook macht. Het is precies het laatste punt waaraan Wells zijn ‘politics of Jesus’ ontleent. De manier waarop Jezus omging met macht is in staat de samenleving radicaal te veranderen, omdat het een totaal andere manier van machtsuitoefening beoogt. Zij baseert zich niet op bezit en beheersing van allerlei middelen, omdat dit een wereld van schaarste veronderstelt waar nooit genoeg voedsel, wijsheid, tijd en zelfs God aanwezig is, maar zij gaat uit van de kracht van de opstanding, wat rijkdom, overvloed aan leven, tijd, geschenken, vrienden, openbaringen, vergeving en God veronderstelt. Kortom, Wells’ alternatieve politiek wordt geïnspireerd door de opstanding van Jezus en introduceert een politiek van overvloed door een transformatie van de realiteit van macht. Deze politiek is niet onderworpen aan de dood en heeft de kracht van een nieuwe schepping en het gewicht van Gods oorspronkelijke bedoeling met de wereld. Als gevolg daarvan kan deze politiek niet worden onderworpen aan militaire dwang, gebrekkige belastingen of willekeurig geweld. De macht waar deze politiek zich op baseert is de macht waardoor God is als een vriend voor zijn volgelingen en komt tot uitdrukking in het gezamenlijk breken van het brood. De passie die voortvloeit uit deze nieuwe macht is een weerspiegeling van de liefde die God koestert voor zijn kinderen, zelfs als Hij daarvoor de weg moet gaan naar het kruis. Deze ‘politics of power and passion’ heeft sociale betekenis, omdat zij niet meer vanuit de oude werkelijkheid redeneert, maar vanuit de herrijzenis van Jezus uit de dood.
Voor Wells geldt dat deze nieuwe werkelijkheid tot uitdrukking dient te komen in de manier waarop christenen omgaan met macht. Aangezien de kerk de plaats bij uitstek is waar dit wordt beoefend en aangeleerd, pleit Wells ervoor dat de kerk optreedt in het publieke debat en niet zozeer politieke organisaties die zich tooien met het adjectief christelijk.
Wells is dan ook erg kritisch op het bestaan van christendemocratische partijen en op de Amerikaanse theoloog Reinhold Niebuhr (1982-1971). Volgens Wells is het subject van de ethiek bij Reinhold Niebuhr niet Jezus, maar altijd Amerika. Dat soort ethiek zou wel de samenleving willen redden, maar zonder dat die samenleving Jezus zou moeten accepteren. Wells vreest dat het christelijk geloof voor het karretje van de politiek gespannen zal worden en op die manier besmet of misbruikt zal worden. Tegelijkertijd houdt Wells het wel voor mogelijk dat individuen deelnemen aan de politiek, alleen dan niet in politieke partijen die zich christelijk noemen. Individuele christenen nemen deel aan de politiek in niet-christelijke partijen en proberen vanuit die positie de machtsuitoefening te normeren volgens de politiek van Jezus. Het wordt mij niet helemaal duidelijk of ze dat ook doen namens hun kerk of dat Wells toch een onderscheid maakt tussen het individuele optreden van christenen en de kerk als collectief.

Neogereformeerde politiek

Een andere benadering van politiek vanuit het christelijk geloof is de zogenaamde neogereformeerde variant. De theoloog Stefan Paas beschrijft deze positie als volgt. Vanuit de neogereformeerde visie wordt de nadruk gelegd op de rol van de overheid bij het tot ontplooiing en tot bloei brengen van de samenleving. Dat betekent dat de overheidstaak niet beperkt mag blijven tot het bestrijden van misdaad en het beperken van de effecten van de zonde, maar de overheid bouwt ook mee aan het samenleven van mensen tot de eer van God. Zelfs wanneer er geen zonde was, zou er toch een overheid nodig zijn geweest. Hoewel Paas stelt dat deze benadering vooral in Amerika voorkomt, zie ik deze benadering ook terug in de Nederlandse politiek. Naar mijn visie leent met name het denken van filosoof Herman Dooyeweerd (1894-1977) zich voor een dergelijke opvatting ten aanzien van overheid, omdat in zijn filosofie de mens een verantwoordelijkheid heeft bij het tot ontplooiing brengen van de scheppingsmogelijkheden. Hij is als het ware co-auteur van God. Ik zeg hiermee niet dat een beroep op Dooyeweerd automatisch tot die visie leidt of tot de politiek zoals boven beschreven. Interessant is in deze context dat twee personen die zich allebei sterk laten inspireren door de reformatorische wijsbegeerte tot verschillende conclusies komen. Zo stelt minister Donner in de residentiepauzedienst van afgelopen jaar dat het riskant is om de overheid eigenschappen van God toe te schrijven. Als rechters genade voor recht zouden laten gelden, wordt het immers moeilijk om vreedzaam samen te leven. In de daaropvolgende residentiepauzedienst betoogt Kuiper, senator voor de ChristenUnie, hoe de lankmoedigheid van God het recht leert om lankmoedig te zijn.

Christelijk-realistische politiek

Wells is erg kritisch op de benadering van politiek zoals Niebuhr die voorstaat. Alleen daarom is het al belangrijk om verder in te gaan op Niebuhrs positie. Daarnaast is het interessant om Niebuhr te bespreken, omdat hij enorm veel invloed heeft gehad op het denken over sociale en politieke vraagstukken vanuit het christelijk geloof. Die invloed reikt zelfs zo ver dat de huidige president Obama stelt dat Niebuhr zijn favoriete filosoof is. Ten slotte is het interessant om te zien hoe het levensverhaal van Niebuhr overeenkomsten vertoont met die van Wells. Op een vergelijkbare manier als Wells, heeft Niebuhr als dominee te midden van de arbeiders van de fabriek van Henry Ford gezocht naar de relevantie van het christelijk geloof inzake vragen van sociale rechtvaardigheid. In die tijd hing hij een zeker christelijk marxisme aan en achtte hij het absolute liefdesgebod van het Evangelie dan ook in strijd met het voeren van oorlog. Interessant genoeg heeft hij daar later afstand van genomen en het is deze ontwikkelingsgang waarvan veel valt te leren.
Niebuhr heeft namelijk voortdurend gezocht naar de mogelijkheid om het christelijk liefdesgebod van betekenis te laten zijn voor de politiek. Hij deed dat op christelijk-realistische wijze. Christelijk omdat hij zocht naar de doorwerking van christelijke beginselen, realistisch omdat hij de eigenheid van de politiek onderkende. Hoe hij dat deed blijkt heel treffend uit de manier waarop hij het pacifisme waardeert. Niebuhr is het pacifistische vertrekpunt altijd blijven waarderen als een soort noodzakelijke herinnering wat het Evangelie uiteindelijk bedoelt. Tegelijkertijd benadrukt hij dat pacifisme niet moet pretenderen dat ze politieke problemen kan oplossen door geweld eenvoudigweg te vermijden. Op het moment dat politieke vraagstukken een rol gaan spelen is het onmogelijk vast te houden aan een consistent pacifistisch standpunt. Met name in de internationale politiek kan de onthouding van geweld een zeer nobele daad lijken van degene die daartoe besluit, maar wat als hier andere mensen voor opgeofferd moeten worden? Niebuhr maakt net zoals de theoloog Emil Brunner een onderscheid tussen de toepassing van het liefdesgebod op individueel niveau en tussen groepen. In het eerste geval is agapè liefde nodig, maar tussen groepen is de collectieve zelfzucht dusdanig dat agapè liefde niet in staat is deze te transcenderen. In dat geval kan er beter gesproken worden van een afgeleide norm zoals gerechtigheid. Niebuhr benadrukt tevens dat niet alleen naar de intenties gekeken moet worden als het gaat om het liefdegebod, maar ook naar de gevolgen. Anders loop je het gevaar dat wat je beoogt in het tegendeel verandert. Hij noemt daarbij het voorbeeld dat een neger die slachtoffer is van discriminatie wordt verteld dat hij zijn vijanden lief moet hebben en daarmee de discriminerende situatie in stand houdt [8]. Verder heeft Niebuhr erop gewezen dat er geen moreel verschil is tussen gewelddadige en niet-gewelddadige vormen van verzet. In beide gevallen gaat het om de beperking van andermans vrijheid. Beide vormen kunnen bovendien ernstige gevolgen hebben. Is de manipulatie van mensen door de propaganda van Goebbels moreel beter dan het militaire optreden van een generaal?

Relativerende politiek

De positie die dicht in de buurt komt van Wells wordt in Nederland uitgedragen door de theoloog Van de Beek. Het heeft als insteek dat het gaat om de kerk en vanuit dat licht wordt de taak van de overheid gerelativeerd. In de optiek van Van de Beek kunnen we veel leren van de vroegchristelijke kerk. Volgens hem waren de vroege christenen totaal niet bezig met politiek, omdat men leefde in de volheid van de tijd, wat betekent dat door de geboorte van Christus een einde was gekomen aan eeuwenlang verwachtingsvol uitzien naar de Messias. De tijd was vol. De vroege christenen behoorden niet meer tot deze wereld, niet meer tot zichzelf, maar waren van Christus. Hun politeuma, hun burgerschap was in de hemel (Efeziërs 3:20). De oude wereld was voorbij. Wie in Christus is gedoopt, is dood voor de wereld en de wereld voor hem. Christenen hebben een ander vaderland. Ze zijn niet een nieuwe gemeenschap in de wereld, naast alle andere, maar zij behoren tot de eschatologische werkelijkheid. Omdat christenen vreemdelingen op aarde zijn, vormen ze een kwetsbare groep. Ze zijn niet gebaat bij revoluties. Ze zoeken de vrede voor de stad waarin ze wonen, zoals de ballingen in Babel. Als de Farizeeërs Jezus vragen of ze keizer schatting moeten geven, vraagt Jezus om een munt. Vervolgens zegt Hij: ‘Wiens beeldenaar en opschrift is dit?’ Het is een vraag van iemand voor wie munten en keizers tot een andere wereld behoren. Hij antwoordt dan ook: ‘Geeft dan de keizer wat des keizers is en Gode wat Gods is’. Belastingen horen bij het domein van de keizer. Ook bij Petrus heeft de politiek weinig prioriteit. In 1 Petrus 2:13-17 staat: ‘Eert allen, hebt de broederschap lief, vreest God, [en dan pas] eert de keizer.’ Christenen hebben een andere koning. Ze ambiëren dan ook geen openbare ambten. Christelijk geloof en macht passen niet bij elkaar. ‘Alles wat we veranderen aan aardse structuren is rommelen in de marge en kan het eigenlijke slechts verhullen.’ Christelijk geloof en macht passen alleen bij elkaar als het de macht van de dienst en de overgave aan Christus en Zijn gemeente is.
Vanuit deze visie komt Van de Beek nog niet tot de conclusie dat politiek moet worden vermeden, maar dat zij moet worden gerelativeerd. Hoewel Van de Beek de politiek wel normeert vanuit het christelijk geloof, heeft hij meer oog voor de realiteit dat politiek iets anders is dan het christelijk geloof of de kerk en een geheel eigen roeping heeft. Van de Beek beroept zich daarbij op Calvijn. Wanneer Calvijn in de Institutie schrijft over de overheid, speelt het woord aequitas een belangrijke rol. Dit dient niet te worden vertaald met gelijkheid, maar met evenwicht. Dat betekent allereerst dat het koninkrijk van God niet van deze wereld is. Overheden moeten dus ook niet de illusie hebben dat zij het koninkrijk kunnen stichten. Volgens Van de Beek pleit het voor Calvijn dat hij in een tijd waarin de meeste mensen tot de kerk behoorden, zo’n bescheiden staatsleer huldigde. In de tweede plaats gebruikt Calvijn aequitas om aan te geven dat overheden begrensd zijn in hun mogelijkheden. De overheid mag blij zijn als zij er enigermate in slaagt de ongelijkheid en het onrecht in balans te brengen. De overheid is ook in die zin begrensd dat zij zich geen goddelijke claims mag aanmatigen. Daar lag ook voor de vroege christenen onder het juk van Rome de grens. Zodra de keizer aanbeden diende te worden, weigerden ze radicaal. Hetzelfde geldt voor Daniël en zijn vrienden in Babel.
De stellingname van Van de Beek leidt ertoe dat het christelijk geloof een kritische functie heeft ten opzichte van de politiek. Het waakt ervoor dat de politiek de van God gegeven grenzen overschrijdt en zich niet meer macht aanmeet dan haar is gegeven. Van de Beek komt daarmee duidelijk in de buurt van Wells, hoewel hij zich er niet over uitspreekt of christenen deze visie moeten uitdragen als kerk, als christelijke partij of als individu in niet-christelijke partijen.

Evaluatie

De bovenstaande uiteenzetting laat zien dat er verschillende mogelijkheden zijn om het christelijk geloof in verbinding te brengen met de politiek. Dat neemt niet weg dat er op elk van de standpunten wel iets valt aan te merken. Hieronder zal ik verschillende punten van kritiek noemen. Ik houd daarbij de volgorde aan zoals hierboven is gebruikt.
De positie van Wells heeft een aantal punten waarop zij naar mijn idee tekortschiet. Het is eerste punt betreft Wells’ opvatting van politiek. Wells benadert politiek namelijk uitsluitend als aspect van menselijk handelen, waardoor de relatie van het christelijk geloof met de politiek uitsluitend verloopt via individuen die daar al dan niet namens de kerk aan deelnemen. Wells slaagt er niet in dit door te trekken naar het functioneren van de politiek als systeem. Daarnaast overvraagt hij de politiek door te stellen dat Mohammed naar de berg moet en niet de berg naar Mohammed. Anders gezegd, de politiek moet zich vormen naar de ‘politics of Jesus’ en niet andersom. Door deze tegenstelling biedt hij geen mogelijkheid om de ‘politics of Jesus’ te vertalen naar de politiek als systeem, waarbij recht gedaan wordt aan de eigenheid van de politiek als een zelfstandige en eerbiedwaardige praktijk, waardoor het God behaagt ons te regeren. Omdat de praktijk zal uitwijzen dat de politiek zich niet naar de kerk gaat gedragen, leidt dit standpunt effectief gesproken tot de mijding van de politiek. Dat is jammer, omdat bovenstaande bijdragen laten zien dat het wel degelijk mogelijk is om een relatie aan te brengen tussen het christelijk geloof en de politiek.
In de derde plaats is Wells onduidelijk wanneer je de term christelijk wel of niet zou mogen gebruiken. Wells staat politiek voor die geïnspireerd is door de macht van Jezus, maar hij bekritiseert het feit dat mensen die ‘Jesus’ politics’ inspirerend of normerend vinden, zich verenigen in een politieke partij en die christendemocratisch noemen. Het lijkt erop dat Wells het wel mogelijk acht dat ‘Jesus’ politics’ op individueel niveau verwerkelijkt wordt, maar dat groepen, organisaties of politieke systemen zich daar nooit op kunnen laten voorstaan. Hij onderbouwt die tegenstelling echter niet en legt ook niet uit wat die tegenstelling voor gevolgen heeft. Het roept ook de vraag op hoe je een politiek systeem noemt dat voortvloeit uit het feit dat ‘Jesus politics’ algemeen bepalend is geworden voor de verhoudingen tussen mensen. Betekent Wells’ visie dat een politiek systeem in een overwegend christelijk land niet mag verwijzen naar het christelijk geloof?
Het vierde punt van kritiek op Wells is dat wij in Nederland en in veel andere Europese landen eenvoudigweg met christelijke of christelijk geïnspireerde politieke partijen te maken hebben. De situatie van waaruit Wells redeneert, de Verenigde Staten of het Verenigd Koninkrijk, is anders. Daar kent met geen christelijke politieke partijen. Omdat die situatie niet van de ene op de andere dag zal veranderen, is het veel belangrijker om de vraag te beantwoorden of het vanuit het christelijk geloof wel mogelijk is om over christelijke politiek te spreken. Overigens vind ik het van belang daarbij het onderscheid tussen christelijke en christelijk geïnspireerde politiek te benoemen. Een onderscheid dat door Wells niet wordt gemaakt, maar toch vrij fundamenteel is.

Mijn kritiek op een neogereformeerde benadering van de politiek is tweeërlei. Het eerste punt sluit nauw aan bij de kritiek zoals Paas die formuleert. Volgens Paas is de taak van de overheid niet dat ze mensen tot het goede leven leidt, maar dat ze een samenleving beschermt en faciliteert waarin het goede leven te vinden is. De opvatting dat mensen geneigd zijn tot het kwade mag nooit een reden zijn voor vergaande overheidsinvloed, omdat dan over het hoofd wordt gezien dat overheden ook zondig zijn. Kortom, de politiek moet rekening houden met de zonde van de mens en tegelijkertijd beseffen dat zij niet kan leveren wat de mens echt nodig heeft. Het risico van een neogereformeerde politiek zoals hierboven beschreven leidt al te gemakkelijk tot de opvatting dat de overheid meebouwt aan de realisering van het koninkrijk van God en politiek legitimeert vanuit Gods toekomst. Als dat aspect wordt vergeten, leidt dat in de praktijk tot een soort alomtegenwoordige overheid die geneigd is zich met veel taken te bemoeien door mensen te ‘stimuleren’, te ‘helpen’ of door een overvloed van preventieprogramma’s. Daarnaast gaat deze visie ten onrechte uit van een cultuurmandaat. Van de theoloog C.A. Tukker las ik ooit ergens dat er maar één volk is dat ooit een cultuurmandaat kreeg, namelijk het volk Israël. Dat had de opdracht een cultuur te stichten op de grondslag van de Tora, zowel politiek als cultureel.

Mijn reactie op het standpunt van Van de Beek is dat het tekortschiet omdat het in de praktijk leidt tot het standpunt dat het aanwenden van talenten voor de kerk prioriteit heeft boven de inzet voor de politiek. Hoewel dit een sympathieke stellingname is, denk ik dat onze verantwoordelijkheid groter is en zou moeten zijn: laat de beslissing niet aan de slang! Ik zit wat dat betreft meer op de lijn van minister Donner die stelt dat wanneer kerk en staat een beroep op je doen, je goede redenen moet hebben om nee te zeggen. Geen onderschikking, maar nevenschikking. Geen of-of, maar en-en. Daarmee ben ik bij het laatste punt van mijn betoog waarin ik actieve deelname aan de politiek bepleit.

Actieve participatie in de politiek

Actieve deelname aan de politiek wordt ingegeven door het feit dat de politiek niet ondergeschikt moet worden aan de religie, zoals het geval lijkt bij Wells en Van de Beek en de neogereformeerde benadering. Anderzijds moet religie ook niet ondergeschikt raken aan de politiek, zoals Wells verwijt aan Niebuhr. Dit kan worden voorkomen door de eigenheid van de politiek en het christelijk geloof ten opzichte van elkaar te erkennen. Actieve participatie in de politiek is mogelijk omdat zij ervan uitgaat dat het christelijk geloof, de kerk en religie te onderscheiden zijn van de politiek. Dat is iets overigens iets anders dan scheiden. Beide domeinen hebben zich in de loop van de geschiedenis als twee afzonderlijke terreinen tot elkaar verhouden. Beide terreinen onderscheiden zich door het doel waarop zij zich richten, de middelen die zij gebruiken en de claims die zij doen gelden. Hoewel beide terreinen een zekere autonomie kennen, is er in de loop van de geschiedenis regelmatig vermenging opgetreden. In andere gevallen was er sprake van wrijving en botsing, vaak ook van overeenstemming. De eigenheid van de politiek ten opzichte van het christelijk geloof komt onder andere daarin tot uitdrukking dat de politiek haar macht niet gebruikt om mensen tot Jezus te brengen. Vanuit die gedachte is het verwijt van Wells dat Niebuhr’s ethiek wel de samenleving zou willen redden, maar zonder dat die samenleving Jezus zou moeten accepteren, helemaal terecht.
Tegelijkertijd hebben het christelijk geloof en de acceptatie van Jezus wel betekenis voor de politiek. Alleen denk ik dat het adequater is om te spreken van een relatie waarin het christelijk geloof de politiek inspireert tot bepaald politiek handelen. En niet, zoals Wells voorstaat, dat de politiek de politiek van Jezus als uitgangspunt neemt. Concrete toepassing daarvan druist in tegen het onderscheid dat Jezus zelf in zijn leven maakt, namelijk dat Zijn Koninkrijk niet van deze wereld is en dat de keizer en God onderscheiden categorieën zijn. Het druist bovendien in tegen een grondtrek van de gehele Bijbelse openbaring, dat het politieke en het religieuze onderscheiden functies hebben. Ik vrees dat een radicale uitvoering van ‘Jesus’ politics‘ beduidend meer reputatieschade zal opleveren voor het christelijk geloof dan een christelijk-realistische benadering zoals Niebuhr die voorstond. De filosoof Henk Geertsema brengt het verschil hiertussen mooi onder woorden met het onderscheid tussen een christelijk idee van de staat en de idee van de christelijke staat. In het laatste geval wordt er verwacht dat de overheid ook Jezus Christus als Heer erkent. Een christelijk idee van de staat betekent dat de staat een eigen verantwoordelijkheid heeft in het bevorderen van publieke gerechtigheid. Een christelijk-realistische benadering van de politiek kiest voor het laatste.

Participatie in de politiek wordt ingegeven door het bewustzijn dat politiek geen onschuldige en vrijblijvende kwestie is. Zij erkent de beperktheid van de staat enerzijds en de ambivalentie van de staat anderzijds. De filosoof Paul Ricoeur beschrijft dat heel treffend. Hij wijst erop dat het bekende gedeelte over de overheid uit Romeinen 13 voorafgegaan wordt door een uiteenzetting van de liefde die vergeeft, die ongeveinsd is en die de vervolgers zegent. In dat gedeelte gaat Paulus vervolgens in op de overheid die dat niet doet. De relatie tussen overheid en burger is niet wederkerig. Zij vergeeft niet en vergeldt kwaad voor kwaad. Haar aanspraak is niet die van liefde, maar van gerechtigheid. Het goede dat zij nastreeft is niet de verlossing van de mensheid, maar het in stand houden van instituties. De staat voert als het ware een gewelddadige pedagogie waarbij door middel van afdwinging leden van de historische gemeenschap worden opgevoed. Dat de staat tegelijkertijd de verleiding in zich draagt tot een tiranniek orgaan uit te groeien, blijkt uit het feit dat Paulus spreekt over machten en uit het feit dat Johannes in Openbaring 13 spreekt over de overheid in de gedaante van een beest die haar onderdanen vervolgt en verdrukt. Het is alsof er achter elke politieke grootsheid een min of meer persoonlijke demon schuilgaat. Dat maakt dat de staat een ambivalente plaats inneemt in de geschiedenis. Hoewel de machten alreeds zijn overwonnen aan het kruis, zijn wetten, zonde en dood en andere machten nog niet vernietigd. De staat bevindt zich tussen het ‘nog niet’ en het ‘alreeds’.
Participatie in de politiek betekent niet dat christenen er alleen maar naar streven om hun eigen geloof te kunnen beleven. Zij wil uiteindelijk garanderen dat iedereen in staat wordt gesteld om te geloven, zonder dat de politieke macht gebruikt wordt om mensen te bekeren tot het christelijk geloof. De dichter T.S. Eliot beschrijft dat heel kernachtig: ‘We must abandon the notion that the Christian should be content with freedom of cultus, and with suffering no worldy abilities on account of his faith. However bigoted the announcement may sound, the Christian can be satisfied with nothing less than a Christian organization of society – which is not the same thing as a society consisting exclusively of devout Christians. It would be a society in which the natural end of man – virtue and well-being in community – is acknowledged for all, and the supernatural end – beatitude – for those who have the eyes to see it.’ [15] Deze visie gaat ervan uit dat een christelijke visie op de samenleving niet hetzelfde is als een christelijke samenleving. De primaire taak van de overheid is dat zij het goede zoekt voor de samenleving terwijl zij tegelijkertijd erkent dat zaligheid de bovennatuurlijke bestemming is van de mens.
Vanuit deze visie is er, zoals Niebuhr stelt, geen sprake van christelijke politiek, maar wel van een christelijke visie op politieke vraagstukken. Zij gaat enerzijds uit van een kritische houding richting claims van alle systemen en schema’s door te vragen in hoeverre het daadwerkelijk bijdraagt aan gerechtigheid in concrete situaties. Anderzijds, weigert zo’n visie niet om keuzes te maken voor politieke antwoorden op problemen omdat zij zich ervan bewust is dat elk antwoord een zekere morele ambiguïteit in zich draagt in Gods oog. Een christelijke visie maakt dus keuzes tussen groter en kleiner kwaad en ontkent het bestaan van een puur goed en wellicht ook geen puur kwaad in de menselijke geschiedenis.

Ik denk dat het beter is om niet van christelijke politiek te spreken, maar hooguit van christelijk geïnspireerde politiek. Christelijke politiek legt zichzelf een (bewijs)last op die te zwaar is om te dragen. Bovendien dreigt het gevaar dat het christelijke geloof een vehikel wordt waar de politiek gebruik van maakt om haar standpunten mee te omkleden. Het lijkt erop dat de CDA-Jongeren hiervoor waarschuwen in hun evaluatierapport als zij stellen dat het ‘niet mogelijk moet zijn om lukraak ideeën te shoppen uit het gedachtegoed’. Ook Eliot waarschuwt hiertegen, omdat totalitaire staten ook naar het christelijk geloof verwijzen om een fundering voor hun moraal zoeken: ‘To justify Christianity because it provides a foundation of morality, instead of showing the necessity of Christian morality from the truth of Christianity, is a very dangerous inversion’.Bovendien wekt de aanduiding christelijke politiek al te gemakkelijk de suggestie dat politiek gebruikt zal worden om het christelijk geloof te handhaven of te bevorderen. Alleen als christenen aan dat verwijt ontkomen, kunnen ze terecht andere politieke partijen de maat nemen wanneer deze de politieke macht misbruiken om de liberale levensbeschouwing te promoten of zelfs af te dwingen. Uiteraard geldt hetzelfde voor socialistische politiek als zij de staatsmacht wil aanwenden om haar opvatting over het goede leven maatschappelijk vorm te geven. Dan wordt zowel liberale als socialistische politiek namelijk ideologie.

Conclusie

In dit artikel heb ik Wells’ politieke opvatting in confrontatie gebracht met de neogereformeerde, de christelijk-realistische en de relativerende benadering. Daarmee heb ik laten zien dat Wells’ benadering een verschraling is van het denken over christelijk geloof en politiek, omdat zij er niet in slaagt een verbinding tot stand te brengen met de politiek. Dat leidt er in de praktijk toe dat de politiek wordt gemeden en politiek wordt gelaten aan de slang. Vervolgens heb ik aangegeven waarin ook de andere benaderingen tekortschieten. Aansluitend heb ik een actieve deelname aan de politiek bepleit met respect voor de eigenheid van het christelijk geloof en de politiek. Dat leidt niet alleen tot een christelijk, maar ook tot een realistische benadering van de politiek. Ik ben daarbij echter terughoudend met het gebruik van de aanduiding christelijke politiek, omdat die tekortdoet aan de eigenheid van politiek waardoor het christelijk geloof gemakkelijk tot ideologie verwordt. In de huidige politieke situatie in Nederland pleit dat voor christelijk geïnspireerde politiek. Enerzijds vanwege de toenemende ideologisering van de politiek en anderzijds omdat de toenemende religieuze pluraliteit vraagt om een duidelijk merk- en veldteken.