Nationale synode moet verder als Willibrord-beraad

Ik ben in december niet in Dordrecht geweest, op de Nationale Synode, maar ik word vrijwel zeker een vaste bezoeker als dit moment van gezamenlijke christelijk-spirituele bezinning en ontmoeting een blijvertje gaat worden. En dat zou best eens kunnen. Want oude vormen verkruimelen en nieuwe worden gezocht en hopelijk gevonden, experimenterend en met vallen en opstaan. Alleen al in dit licht bezien verdienen de initiatiefnemers veel lof voor hun moed.

Graag maak ik een paar opmerkingen die mogelijk helpend zijn in de bezinning. Ik doe dat kort en wat aanduidenderwijs. In de vorige nummers hebben Bert de Leede, Bart Wallet en Wim Dekker al zinnige opmerkingen gemaakt en suggesties gedaan. Ik borduur daar wat op voort. In feite ga ik verder waar het artikel dat ik zeven jaar geleden met Aart Nederveen schreef over de betekenis van de komst van de PKN voor de kleinere gereformeerde kerken eindigde. ‘Zal het de Nederlandse kerk – in welke gestalte die zich ook voordoet – gegeven zijn op de agenda van de 21-ste eeuw adequaat te reageren? Of zal ze, al mopperende bij de dorpspomp, niet in staat zijn het Evangelie zó te horen dat het ook in de komende tijd een woord ten leven is?’

Netwerksamenleving

Vorig jaar interviewden Johan Snel en ik voor Wapenveld Peter van Rooden. Van Rooden begon in 1974 als confessioneel jongetje aan zijn theologiestudie in de verwachting predikant te worden. In 1980 studeerde hij af, ondertussen agnost of atheïst. Geen predikant dus. Dan kun je natuurlijk altijd nog wel kerkhistoricus worden.

Wat hem achteraf verbaasde was dat in de Leidse faculteit theologie – toch geen bolwerk van orthodoxie – in de jaren zeventig nog op geen enkele manier was doorgedrongen dat de Hervormde Kerk aan het instorten was. Theologie was de mooiste studie, dominee worden een vooraanstaand beroep, en professor in de theologie het allerhoogste. Geen wonder aldus Van Rooden, de docenten waren gevormd in de jaren vijftig, toen zag de kerkelijke wereld er heel anders uit. Binnen voelde het nog knus, maar buiten stortte de vaderlandse kerk in, met allengs meer geraas.

Het besef dat de kerk naar de marge gaat, is ondertussen wel behoorlijk doorgedrongen. Of dat ook geldt voor het inzicht dat de overgang naar een netwerksamenleving onherroepelijk ook andere organisatievormen met zich meebrengt, waag ik te betwijfelen. Toch is het wel zo. Was nog geen vijfentwintig jaar geleden afgevaardigd worden als ouderling naar een synode een hele eer (mijn oom, een ontwikkelde boer, vond het een prachtige happening, hij werd in vijfentwintig jaar zeven keer afgevaardigd naar de christelijke gereformeerde synode), nu duikt iedereen als het even kan weg achter de watervaten. Twintig tot dertig vrije dagen, waar haal je ze vandaan in een hectisch professioneel bestaan? Gevolg is een veel grotere omloopsnelheid van afgevaardigden. Net zoals in de Tweede Kamer. Daar geldt overigens hetzelfde verlies aan gezag.

Kortom, de overgang naar een netwerksamenleving doet de noodzaak voelen naar andere vormen van onderling beraad. De industriële tijd met z’n hiërarchische vormen is op zijn retour (heel kort gezegd). Zeker niet alleen in de kerk, maar ook in de samenleving. Burgers en gemeenteleden zullen zelf meer aan zet zijn. Gezien de verhoging van het opleidingspeil hoeft bestuurlijk in de kerk zeker niet meer alles van de theologische professionals verwacht te worden. Het komt mij voor dat dit al een eerste punt van beraad zou kunnen zijn: wat zijn nou effectieve vormen om gemeenten in te richten, welke vormen zijn nodig om bovengemeentelijk af te stemmen, wat is er nodig om samen zorg te dragen voor goed theologisch onderwijs, catechesemateriaal, etc., etc.

Dat bovengemeentelijk afstemmen is echt wel een punt, want de versplintering en het amateurisme zijn soms bedroevend. Ik snap aan de andere kant ook het romantisch geflirt met de plaatselijke gemeente niet, vaak ook nog door mensen die in hun professionele bestaan heel goed weten dat hun bedrijf of organisatie vaak ook onderdeel is van een grotere nationale of internationale keten. En dat dat ook zo zijn voordelen heeft. De kerk heeft een plaatselijke spits in de gemeente, natuurlijk, maar de geestelijke infrastructuur is bovenplaatselijk. Daar moet je ook goede vormen voor vinden. Vraag maar aan de Franse protestanten – met hun inderdaad heel plaatselijke vormen – of ze willen ruilen met hun Hollandse broeders en zusters. Ze zijn jaloers op de infrastructuur die wij nog hebben.

Kerkenraad, classis, synode, het zijn vormen die passen in een samenlevingsmodel dat verouderd raakt. Dan zit er niets anders op dan doorontwikkelen naar nieuwe vormen, passend bij een samenleving die er anders uitziet. Ik ben een gereformeerd jongetje, maar met enig bedrijfskundig besef (het woord alleen al doet veel theologen gruwen, alsof Jetro Mozes niet al lang geleden raad gaf hoe hij de boel moest organiseren), en heb het vermoeden dat in de evangelische wereld zinvolle experimenten plaatsvinden – minder kopschuw vanwege kerkorden, etc. – die helpend kunnen zijn.

Ik heb zelfs het vermoeden dat het katholieke bisschopsmodel plus de wat bedrijfsmatig ogende evangelische gemeentestructuur meer passend zijn dan de huidige gereformeerde modellen. Eigenlijk hoop ik op een sterke plaatselijke gemeente, nuchter georganiseerd (gewoon een kerkenraad, of een raad van oudsten met daarin echt verschillende portefeuilles), een bovengemeentelijk – noem het classicaal – verband voor ondersteuning (intervisie tussen predikanten, trainingen voor jongerenwerkers, catecheten, etc., liefst ook met wat bisschoppelijk of senior-pastor toezicht op de kleinere gemeenten en de junior-predikanten), samengesteld uit theologen en leken vanuit andere disciplines en een nationaal beraad, kerkoverstijgend. Zoiets. Een paar jaar geleden logeerde ik bij zo’n senior-pastor in de Verenigde Staten, Steve Musser. Steve was een uitstekende docent HRM geweest aan een college (waarmee wij vanuit de CHE een relatie hebben) en een goede coach. Actief in zijn kerken. Theologisch onderlegd. Werd op zijn zestigste senior-pastor. Had ruim honderd predikanten onder zijn hoede, in een uitgestrekt gebied. Hij trok rond als Paulus, coachend en cursussen gevend.

In een netwerkorganisatie is het veel minder gemakkelijk te bepalen wie er nou wel tot de organisatie behoort en wie niet. De focus verschuift deels van de organisatie naar de netwerken waarin de organisatie participeert. Dat is precies de reden waarom de vraag van welke kerk je lid bent steeds minder relevant wordt. Dat heeft de nationale synode goed aangevoeld. De grenzen worden wat anders getrokken. Misschien is de scheidslijn – hoe vaag je m.i. die grens ook moet houden – tussen orthodox en vrijzinnig wel het meest helpend. Eigenlijk weten de deelnemers dat zelf ook wel.

Glokalisering

Zo’n nationale synode – ik kom op de naam nog terug – moet natuurlijk niet alleen over vormen en structuren praten. Hoe zinvol overigens ook. Er zijn heel veel verstandige leken in de kerk – onder andere samenkomend in het Obadjaberaad van Arie van der Veer en Andries Knevel – die hier verstandige dingen over zouden kunnen zeggen. Maar meer nog moet het inhoudelijk beraad centraal staan. Elk jaar komt in Davos – ik meen tussen Kerst en Oud en Nieuw – de mondiale elite uit de wereld van politiek, wetenschap en bedrijfsleven samen. Om door te praten over mondiale thema’s. Een klein comité organiseert het geheel. Ik vind dat wel een mooi voorbeeld voor waar het met de nationale synode naartoe zou moeten. Laat een klein comité de nationale synode voorbereiden Niet formeel gebonden aan de kerken, wel heel goed luisterend. En met lijntjes naar de kerken en de grote evangelische verbanden, dat wel. Met een bezielende motor als Nico Stufkens, de man die tussen de wereldoorlogen de ziel was van de NCSV, de vereniging die een aantal generaties christelijk kader heeft gevormd. Hij was een van de eersten die Barth op zijn netvlies kreeg. Misschien verbonden aan een universiteit. Met een aantal binnengelopen ondernemers als geldschieter en meedenker.

Dat is ook het model dat mij voor de nationale synode voor ogen staat. Al moet om te beginnen de aanduiding vernieuwd worden. Waarom nationaal? De kerk is wereldwijd. Natuurlijk, het overleg is bedoeld met het oog op Nederland, dat is wat anders. Nationaal verwijst toch te veel naar de periode van de natiestaat, en die staat ook onder druk. Herman Wijffels – ook iemand die ik eens lang zou laten komen – voert een pleidooi voor ‘glokalisering’. Organisaties die enerzijds aangesloten zijn op mondiale netwerken, anderzijds een regionale spits hebben. Dat is in zijn ogen nodig voor bedrijven, onderwijsinstellingen, burgers. Ook voor kerken, zou ik zeggen.

De kerk is ook principieel niet nationaal, maar wereldwijd. Nu de mondiale verhoudingen zich wijzigen, en het Zuiden en het Oosten zich melden – niet alleen economisch – is het goed om ook christelijk gesproken elkaar te ontmoeten in een ‘geglokaliseerde’ context. Zo is Micha-Nederland – opkomen voor sociale gerechtigheid en duurzaamheid – een rechtstreeks gevolg van Micha-International, voortgekomen uit sociale bezinning van voornamelijk evangelische christenen uit het Zuiden.

In dit verband is het ook zinvol om de christen-immigranten in beeld te krijgen. Daar zijn er zo’n één miljoen van, begrijp ik. Maar de banden met de autochtone christenen zijn toch nog steeds gering. Liever vliegen we onze zendingscontacten uit Afrika of Azië in. Het zou echter mooi zijn als in het Nederlandse beraad ook de vertegenwoordigers van christen-immigranten gaan meedoen.

Willibrord-beraad

Synode kan ook niet, gezien wat ik hierboven aangegeven heb. Dat is dus nog even zoeken, een goede aanduiding moet raak zijn. Dordrecht is ook niet de goede plek. Dan vliegt iedereen weer in zijn eigen groef (zoals de Remonstranten, die toch minder modern bleken dan ik dacht, zo gehecht zijn ze aan hun eigen nestgeur). Wat mij betreft wordt Utrecht de plek van ontmoeting. Lekker centraal voor wie met de trein komt. Maar ook omdat in Utrecht een mooi standbeeld van Willibrord staat, op het Janskerkhof, de man op het paard met de kerk in zijn hand (als ik er langs loop neem ik altijd mijn hoed af). Met hem is de doorwerking van het Evangelie toch begonnen in de Lage Landen. Ik geef ’m voor beter, maar ik zou spreken van het jaarlijkse of tweejaarlijkse Willibrord-beraad. Ik denk dat tweejaarlijks beter is. Zet wat minder druk op de voorbereiding. En de kwaliteit kan op niveau blijven.

Waar zou inhoudelijk dat Willibrord-beraad over moeten gaan? Over wat er in kerk en cultuur gebeurt, heel goed luisteren, naar de Schrift en naar de tijd en cultuur. En dan de vraag stellen wat er na het luisteren gedaan moet worden, heel concreet. Niet alleen confereren, ook doen. Bidden en werken. En dat voortdurend heen en weer. Dat betekent dat alleen mensen die echt wat te zeggen hebben het woord mogen voeren. Samen bidden en samen zingen. De gemeenschap der heiligen proeven. Bemoedigd worden. Luisteren naar de Heilige Geest. Initiatieven bespreken. Maar dus vooral op een zo diepborend mogelijk niveau. Dat houdt wat mij betreft ook in dat het niet alleen een beraad is waar theologen het woord voeren.

Hegel – niet direct een kerkvader – noemde de wijsbegeerte, de kunst en de religie, de hoogste manifestaties van de menselijke geest. Volgens Gerard Visser is het ‘opmerkelijk hoe weinig nog altijd de noodzaak wordt ingezien van het onderlinge gesprek tussen wijsbegeerte, kunst en religie’. In de seculiere wereld wordt – zeker in de Nederlandse context – de religie zo goed als uitgesloten van gesprek. Daar zijn sterke staaltjes van te geven.

In de kerk geldt dat andersom toch ook wel voor de kunst en de wijsbegeerte, als ik me niet vergis. Ik las onlangs het nieuwe boek van Wim Dekker en daarin viel me dat ook weer op. Als je het over bijvoorbeeld Godsverduistering hebt, dan volstaat een verwijzing naar de theoloog Berkhof niet, dan moeten de moderne wijsbegeerte en de moderne kunst meedoen. Miskotte staat in de Nederlandse context nog steeds op eenzame hoogte voor wat betreft het gesprek als theoloog met de wijsbegeerte en de kunst. Hier zou een vernieuwing van de inzet van ethische theologie ook winst kunnen zijn.

In Handelingen 28 zien we een klein mannetje Rome naderen. Het is Paulus. Het Evangelie heeft zich een spoor gebaand, van Jeruzalem naar de hoofdstad van de toenmalige oecumene, Rome. Paulus is onder de indruk, bedrukt. Wat staat hem te wachten? Dan komen hem broeders tegemoet, uit Rome. Het Evangelie is er al. Paulus verheugt zich, grijpt moed en midden op straat spreekt hij een dankgebed uit.

Zo stel ik me voor dat op en rond het Janskerkhof in Utrecht vertegenwoordigers van tal van Christus-belijdende gemeenschappen – allochtoon en autochtoon – elkaar ontmoeten, met elkaar nadenken over wat de Bron is waar we als christenen uit leven, goed luisteren naar wat de Geest in onze tijd ons te zeggen heeft, tot plannen en initiatieven komen (daarvoor zijn ook de wandelgangen) en na twee, drie dagen weer welgemoed naar de eigen gemeenschappen terugkeren (die nog steeds hun bestaansrecht hebben, hoewel hun leden ook verbonden zijn met tal van andere netwerken). Om daar met wijsheid te opereren, in het besef deel te zijn van het wereldwijde lichaam van Christus.

Cv

Herman Oevermans (1965) is directeur van de Academie Mens en Organisatie aan de Christelijke Hogeschool Ede en redacteur van Wapenveld.