De tovenaar en de dominee
Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer, 2010, 320 pag., ISBN 978 90 239 2443 2, € 19,90.
Een tovenaar en een predikant, die in de titel van dit nieuwe boek van Henk Vreekamp in een adem worden genoemd ... zoiets intrigeert je als lezer en maakt je nieuwsgierig. De auteur stelt ons in dat opzicht niet teleur. Zijn boek boeit van de eerste tot de laatste bladzijde. Het plaatst je tegelijk voor tal van vragen. Waar wil de schrijver naartoe? Wat voor soort boek is het eigenlijk? Het bevat veel biografische elementen zonder dat het een biografie is. Systematisch-theologische overwegingen ontbreken niet, zonder dat je het een dogmatische studie kunt noemen. Het heeft theologische en literaire kwaliteiten en dat is vooral te danken aan de fraaie en niet zelden bijna poëtische stijl.
Toen ik het gelezen had, vroeg ik me af of dit boek een eigen plaats in het werk van Vreekamp inneemt of dat er sprake is van continuïteit met zijn andere publicaties. Vreekamp schreef een dissertatie over de voor de oudtestamentische spiritualiteit zo wezenlijke notie van de vreze des Heren. Een omwerking van zijn proefschrift verscheen in 1984 onder de titel Eerbied. ‘Vreze des Heren’ is een bronwoord, aldus de auteur, dat ook voor de christelijke gemeente vanuit de ons geschonken openbaring in Jezus Christus, de gekomene, de komende en de verborgene, het geheim is van de omgang met God. Het heeft de vroomheid van het gereformeerd protestantisme, met name de puriteinse en piëtistische stromingen, beïnvloed. Vreekamp is daar van huis uit mee bekend en door gestempeld. Inmiddels was hij studiesecretaris geworden van de Hervormde Raad voor de verhouding van Kerk en Israël. De geschiedenis van het Joodse volk in Europa, zo vertelde hij in een interview in De Waarheidsvriend (30 september 2010), nam hem sindsdien volkomen in beslag. Wat betekent het dat de kerk in Israël is ingelijfd? Hoe lezen we het Oude Testament? Wat is er te leren van de Joodse traditie? Een kerk die in haar kerkorde zegt dat ze onopgeefbaar verbonden is met Israël, is ‘Jeruzalems - katholiek’ schrijft hij in 2007 in een bundel over protestantse katholiciteit. Dat dit voor Vreekamp geen abstracte bewering is blijkt uit zijn boek over de liturgie uit 1991, Gedachten over gedenken. In de liturgie klopt het hart van de gemeente. In haar samenkomst gedenkt ze de daden van God en ze gaat daarin van feest tot feest. De Joodse drieslag van schepping, openbaring en verlossing (Rosenzweig) vormt de basis van de kerstkring, de paaskring en de pinksterkring. Deze orde van de eredienst is van betekenis voor de dogmatische bezinning. Het trinitarische dogma is doxologie. Het gaat om de openbaring van de Naam in drieën als onthulling door de geschiedenis heen.
Het getuigenis van de openbaring van de Naam aan Israel is een antiheidens getuigenis. De christen staat tussen Jood en heiden in. Het jodendom als vraag aan de kerk is ook een confrontatie met de heiden in ons. Over heidendom, christendom en jodendom gaat het in Vreekamps essay Zwijgen bij volle maan (2003). Het speelt zich af op de Veluwe, waar Henk Vreekamp geboren en getogen is. De auteur gaat terug naar zijn wortels, het Germaanse heidendom, dat hij in tal van neo-paganistische verschijnselen ziet herleven. Edda, evangelie en thora zijn de bronnen van respectievelijk heidendom, christendom en jodendom. Om zichzelf te verstaan dient een christen het heidendom van de Edda volstrekt serieus te nemen. Hij moet er als het ware doorheen om zich door thora en evangelie mee te laten nemen op de weg van de verwachting. De kerk is met Israël onderweg en wanneer zij zich opent voor het gesprek met dit volk verandert zij in het spoor van de opgestane Christus, die al wandelend met zijn leerlingen een gesprek opent over Mozes, de profeten en de psalmen.
Past dit nieuwe boek in dit geheel? Het heeft een andere toonzetting, het is bepaald niet systematisch, eerder wat springerig, je kunt ook zeggen dat het allerlei doorkijkjes geeft, maar alle thema’s die ik hierboven noemde keren in dit boek terug. Voor mijn besef zit er in Vreekamps werk een constante lijn, zij het ook dat de spits telkens weer iets anders naar voren komt. De schrijver gaat ook in dit boek terug naar zijn wortels, naar het midden: de dorpskerk in Hoevelaken. Die kerk staat als het ware midden in het heidendom. Drie woorden spelen een hoofdrol in dit boek: de mythe, zoals deze naar voren komt in Vreekamps overgrootvader, de tovenaar. In de tweede plaats is er het mysterie van de openbaring, de verschijning van de God van Israël, zoals Hij betuigd wordt in Tenach en Evangelie. In de derde plaats is er de mystiek zoals deze naar voren komt in de levensgeschiedenis van opa Vreekamp en de bevindelijke gezelschappen, door de schrijver met warmte en veel invoelingsvermogen beschreven. De tovenaar, de dominee (ds. B. van der Wal) en de mysticus ontmoeten elkaar in Hoevelaken in de eerste decennia van de twintigste eeuw. Vreekamp schetst het op een fijnzinnige wijze.
In aansluiting aan Gershom Scholem ziet de auteur het mysterie staan tussen mythe en mystiek. Het mysterie van de openbaring roept de mens op ernst te maken met de kloof tussen God in de hemel en de mens op aarde. Geen vermenging, noch vervaging van grenzen. God en mens ontmoeten elkaar niet in de natuur, maar op het toneel van de geschiedenis. Maar de mythe laat zich niet zomaar wegsturen. Zij neemt wraak in de mystiek, aldus Scholem. De mysticus kent de grote woorden van schepping, openbaring en verlossing, maar vult deze met nieuwe inhoud op het niveau van de ervaring, de omgang met God.
Ook in dit boek leren we Vreekamp kennen als de Israëlitheoloog die met hartstocht opkomt voor het antiheidense getuigenis van het Oude of Eerste Testament. Hierbij haakt Vreekamp aan bij de Hoevelakense predikant Dirk Monshouwer, de dominee van de Eshof, die vanuit zijn visie op het Marcusevangelie als commentaar op de driejarige lezing van de vijf boeken van Mozes het evangelie leest als uitleg van de thora in naam van en op gezag van Jezus. Gaat het in deel 1 over de verschijning van God, in het tweede deel van zijn boek gaat de schrijver in op de verschijning voor God, waarbij verschillende momenten van de eredienst betrokken worden. Maar, zo schrijft Vreekamp, in de kerk kun je niet wonen. Je verkeert er een ogenblik als pelgrim en je leeft voorts in de wereld in het leven van elke dag. Je kunt God niet vastleggen, noch in de Bijbel, noch in de kerk. God gaat zijn ongekende gang op weg naar zijn Koninkrijk. In ons midden is de mens Jezus, Gezalfde van de Eeuwige, dienaar van zijn volk Israël. Niet in onze handen, maar koninklijk in ons midden (p. 270).
Ik besef dat ik met deze enkele alinea’s de inhoud van het boek geen recht doe. Dat is ook niet eenvoudig, want Vreekamp geeft geen afgewogen betoog. Het is veeleer een verhaal waarbij associatief allerlei elementen met elkaar verbonden worden, biografie, volksverhalen, geschiedenis, (Bijbelse) theologie en literatuur. Terecht heeft Wim Dekker in zijn bespreking in Kontekstueel erop gewezen dat recensenten die naar helderheid zoeken, op die wijze maar moeilijk in gesprek komen met Vreekamp. Ligt dat aan een foutieve invalshoek van theologische critici? Of ligt het aan de wijze van schrijven van Vreekamp? Of heeft het te maken met een andere vorm van theologiseren, meer biografisch, ervaringsgericht, dan betogend? Boeiend en uitdagend is het in ieder geval. Het zet je aan het denken en stelt je voortdurend de vraag: waar sta ik zelf? Ik ben van afkomst geen Veluwenaar en ken het volksgeloof zoals Vreekamp dat beschrijft niet uit eigen ervaring. Dat neemt niet weg dat ik de trekken van een herlevend heidendom wel herken. Maar ik heb nooit goed begrepen waarom Vreekamp zo gefascineerd is door de Edda. Is de oudtestamentische kritiek op het heidendom, in welke vorm zich die ook openbaart, ook tegenover de heiden in onszelf, niet een betere weg dan dat we in de catechese en het leerhuis de Edda ter sprake brengen? Ik kom ook niet helemaal uit de vraag of mystiek en bevinding hetzelfde zijn. Vreekamp probeert het wel te onderscheiden, maar ik krijg toch het gevoel dat de term mystiek te diffuus gebruikt wordt.
Op pagina 268 lees ik dat God verdwijnt in de vleeswording van zijn Woord. Over deze zin heb ik lang moeten nadenken. Wat bedoelt de auteur? Dat we God niet kunnen inkapselen noch over Hem kunnen beschikken, dat zal waar zijn. Zoals het ook waar is dat God als een mens op aarde verschijnt. Is daarmee evenwel alles gezegd? Vreekamps woorden doen me denken aan de uitleg van Rudolf Bultmann die alle nadruk legt op het begrip ‘vlees’ in zijn betekenis van mens en niets dan mens, waarbij het goddelijk Woord in de volstrekte verborgenheid van de mens Jezus komt. Maar daartegenover is door anderen, ten onzent door Herman Ridderbos, opgemerkt dat je zo geen recht doet aan de woorden ‘wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd’ en dat is meer dan geloofservaring, het is de taal van de ooggetuigen (1 Johannes 1:1vv). En die in het vlees aanschouwde heerlijkheid is de doxa van het Woord dat in den beginne bij God was. Ik heb daarom ook wat moeite met de interpretatie van Monshouwer van de titel ‘Zoon Gods’. Kun je inderdaad zeggen dat die naam herinnert aan de humaniteit van God en uitgelegd moet worden op de wijze van het zoonschap van Israël? De hoge christologie van het vierde evangelie weerspreekt dat. En die hoge christologie is – zoals door nieuwtestamentici als Hengel en Van Kooten is aangetoond – geen eindproduct van een latere ontwikkeling in gehelleniseerde zin, maar al in de vroege hymne van Filippenzen 2 aanwezig. Dat de vraag hoe je het evangelie christologisch leest consequenties heeft voor het verstaan van de Triniteit, zal duidelijk zijn. Terecht wijst Vreekamp erop dat we het Joodse gesprekspartners met dit dogma niet makkelijk maken en de verdenking op ons laden een driegodendom aan te hangen. Dat hij de Triniteit dicht bij de Naam van de God van Israël wil houden lijkt me juist. Maar ligt het oudkerkelijk dogma niet in de lijn van de prediking van de Joodse getuigen Johannes en Paulus?
Vreekamp leest het Nieuwe Testament vanuit het Oude, in de lijn van Van Ruler. Tegenover allerlei vormen van gnosis en marcionitisme lijkt me dit uitermate wezenlijk. Ik wil ook niets afdoen van de waarde van de Joodse traditie voor het verstaan van het evangelie. Maar moet je niet met twee woorden spreken? Heeft Berkhof geen gelijk als hij ergens opmerkt dat we niet alleen van een tegoed, maar ook van een tekort van het Oude Testament moeten spreken? ‘Het Nieuwe Verbond’, schrijft hij in dat verband, is werkelijk nieuw. Wat betekent dat ten aanzien van de prediking van de verzoening in relatie tot Israël? Grote Verzoendag is in het Nieuwe Testament niet te begrijpen zonder Leviticus, schrijft Vreekamp. Ik zeg hem dit graag na, maar voeg er wel aan toe: Is de Grote Verzoendag in het Oude Testament te verstaan zonder de prediking van het kruis (Hebreeënbrief bijvoorbeeld)? En als Vreekamp schrijft: Toegang voor heidenen is er via Jezus Christus zonder wie geen verzoening bestaat, dan rijst de vraag: En de Jood? Is de gekruisigde Jezus niet ook de Koning van de Joden? Heeft Paulus zijn volksgenoten niet voortdurend opgeroepen tot geloof in de Messias Jezus? En wat betekent dat voor het gesprek met Israël?
Ik volsta met deze enkele vragen. In de hoop dat ik de auteur recht doe. In elk geval stelt zijn boek belangrijke thema’s aan de orde waar kerk en theologie de handen vol aan hebben. Te midden van veel religieuze prietpraat is het een verademing een boek te lezen dat op een zo knappe wijze de wezenlijke vragen waar het in de kerk en de wereld van vandaag om gaat, aan de orde stelt.
Ede, Ab Noordegraaf