Maakbare zielen

De onvoorstelbare werkelijkheid achter de sovjetliteratuur
De literatuur die wij kennen als 'sovjetliteratuur' is eigenlijk alleen de ondergrondse literatuur . Een bonte verzameling van verboden Samizdatliteratuur en andere, meestal eveneens heimelijk in het Westen uitgegeven boeken, bepaalt ons beeld van de sovjetwerkelijkheid. Haar tegenhanger, de officiële sovjetliteratuur, is bijna totaal in het vergeetboek geraakt. En juist over die poging het 'socialistisch realisme' ook in de letteren te verwezenlijken, handelt Frank Westermans Ingenieurs van de ziel. De literatuur die wel goedgekeurd werd door de officiële Glavlit-censuur beschrijft een minstens even onbekende werkelijkheid als die van de verboden boeken. En wat te denken van schrijvers als Paustovskij en Platonov, die zich met meer en minder succes tussen beide werelden bewogen?

Het moet een rare literaire avond zijn geweest: de avond van de 26ste oktober 1932. Een veertigtal schrijvers is onverhoeds ontboden bij Maxim Gorki. Gorki zelf is een paar jaar eerder door Stalin met veel list en nog meer luxe teruggelokt uit zijn Italiaanse buitenhuis en aan het hoofd geplaatst van de sovjetliteratuur. Hij ontvangt de gasten in zijn miljonairswoning – en van de voormalige sjieke koopmanshuizen in Moskou – en laat hen plaatsnemen aan een lange tafel met ongelijke stoelen.

Dan schrijdt onverwacht de grote dictator zelf naar binnen en neemt plaats aan de andere kant van de tafel. Gorki nodigt de aanwezigen uit vrijelijk van gedachten te wisselen over de literatuur die de jonge heilsstaat nodig heeft. Alle sprekers houden zich behoedzaam op de vlakte en Stalin hoort pijprokend toe. Na een aantal ongemakkelijke betogen neemt Stalin zelf het woord: “Onze tanks zijn waardeloos wanneer de zielen die ze moeten besturen van klei zijn. Daarom zeg ik: de productie van zielen is belangrijker dan die van tanks … En daarom hef ik mijn glas op jullie, schrijvers, op de ingenieurs van de ziel.”

Avant-gardisten

Het moeten cryptische woorden zijn geweest voor de veertig brave schrijvers (weerbarstige types als Pasternak, Boelgakov en Mandelstjam zijn deze avond wijselijk niet uitgenodigd), juist omdat ze die ‘ingenieurs van de ziel’ herkend zullen hebben. Want Stalin ontleent de term letterlijk – jammer genoeg meldt Westerman dit niet, maar dat is ook de enige kleine omissie die ik bij dit boek zou durven noemen – aan een populaire slogan van de avant-gardisten van de jaren twintig.

In 1932 leken dat alweer andere tijden; maar nog maar kort tevoren, in de roerige jaren twintig, hadden ook sovjetkunstenaars op alle fronten een soort culturele revolutie uitgeroepen. Avant-gardisten konden, met een beroep op de ‘wereldrevolutie’, in alle kunsten korte tijd hun gang gaan: van de futuristen in de beeldende kunsten tot de experimentalisten in de letteren en muziek. Ook deze avant-gardisten konden claimen, het ideaal te belichamen van een kunst die de revolutie en de constructie van de Nieuwe Mens zou dienen. Uitgerekend hun slogan is het, die Stalin op die legendarische avond de verzamelde sovjetschrijvers voorhoudt.

De aanwezigen op die merkwaardige literaire avond weten echter drommels goed, dat Stalin inmiddels korte metten maakt met experimentele sovjetkunstenaars. De dichter van het modernisme, Majakovski, heeft zichzelf in 1930 een kogel door het hart gejaagd. En de teruggekeerde Gorki heeft al met succes voorgedaan hoe het wel moet: romantische, epische literatuur die de heldendaden van de jonge Sovjet-Unie in een telkens overtreffender trap bezingt.

Knipsel

Tien jaar geleden schreef de toenmalige Moskou-correspondent van NRC Handelsblad, Laura Starink, een serie intrigerende reportages vanuit alle mogelijke hoeken van het ineenstortende Sovjetrijk. Haar wekelijkse verhalen in de NRC lieten zich lezen als een contemporaine kroniek van een gebeurtenis van wereldhistorische betekenis, als een klassiek epos over de ondergang van een wereldrijk. Een deel van die reportages is in bewerkte vorm terechtgekomen in Een land van horen zeggen. Het is nog altijd een van de beste beschrijvingen van die dramatische jaren [2].

In mijn exemplaar van het boek is een oud NRC-knipsel blijven liggen, dat nu weer goed van pas kwam als achtergrond bij het boek van Westerman. Het is een reportage-achtige recensie, waarin Starink op een karakteristieke manier eigen observaties combineert met nieuwe onthullingen uit de KGB-archieven. Formeel is het een recensie van Vitali Sjentalinski’s La parole ressuscitée – uitgegeven in Frankrijk omdat er in Rusland geen fonds voor te vinden was [3].

Sjentalinski wist zich eind jaren tachtig letterlijk als eerste en enige bij de KGB toegang te verschaffen tot de geheime dossiers van de bijna 2000 schrijvers die ten slachtoffer vielen aan de Stalinterreur. Zijn vondsten uit die jaren zijn daarom zo waardevol, omdat hij zich met de nodige list en bluf toegang wist te verschaffen tot archieven die sindsdien, onder de nieuwe machtsverhoudingen, weer gesloten zijn.

Spotdicht

Dat knipsel heb ik niet voor niets bewaard. Op de vergeelde krantenpagina staren de laatste gevangenisfoto’s van Babel, Mandelstjam, Pilnjak, Kljoejev en nog enkele lotgenoten je hol aan. Met horror lees je hun wanhopige getuigenissen: hoe ze proberen geliefden vrij te pleiten of hoe ze murw geslagen de meest absurde bekentenissen opdissen. Dankzij Sjentalinski (ondertussen ook in het Engels verschenen) weten we eindelijk hoe en wanneer Mandelstjam, Babel, Kljoejev en al die anderen werkelijk aan hun eind zijn gekomen [4].

Zo weten we nu dat Babel eerst door de knieën is gegaan maar in zijn laatste proces, op 26 januari 1940, moedig alles heeft herroepen: “Nee, ik erken geen schuld. Al mijn bekentenissen tijdens het vooronderzoek, zijn leugens. (…) Ik ben nergens schuldig aan, ben nooit een spion geweest, heb geen enkel misdrijf tegen de Sovjet-Unie begaan. Ik vraag maar één ding: dat men me de gelegenheid geeft mijn werk af te maken.”

Ook Mandelstjam heeft standgehouden. Hij was zelfs tot geen enkele valse getuigenis in staat. En de gelovige Kljoejev durfde met de dood voor ogen nog in alle rust tegenover zijn beulen te beweren dat de Oktoberrevolutie “het land in een afgrond van leed en rampen heeft gestort en er het ongelukkigste land ter wereld van heeft gemaakt”.

Daarnaast citeert Sjentalinski gretig uit de honderden onbekende manuscripten die uit de KGB-depots zijn opgedoken. Sommige zijn ondertussen al weer in het Nederlands vertaald: onbekend werk van Platonov bijvoorbeeld, zoals Een technische roman [5]. En ook dagboeken en brieven van een van de weinigen die in die jaren een natuurlijke dood stierven, Michaïl Boelgakov, schrijver van de meest huiveringwekkende, faustiaanse roman uit de Stalintijd: De meester en Margarita [6]. Verder is er een groot en tot voor kort volkomen onbekend episch gedicht van Kljoejev uit de archieven tevoorschijn gekomen. Maar de 15 mappen manuscripten die volgens de lijsten in de dossiers van Babel hebben gezeten, en 22 onbekende manuscripten zouden hebben bevat, blijven onvindbaar tot de dag van vandaag.

Sjentalinski heeft zelfs het heimelijke spotdicht gevonden over ‘de Kremlinbewoner met de kakkerlakkensnor’ dat alleen bij een kleine kring Moskovitische vrienden in een mondeling doorgegeven vorm bekend was. Toch werd juist dit geheime spotdicht Mandelstjam noodlottig – en we weten nu dat de beulen hem tijdens zijn proces dwongen het eenmaal op papier uit te schrijven. In Mandelstjams beverige gevangenishandschrift kunnen we nu lezen:

Wij leven zonder onder onze voeten ons land te voelen,
onze woorden zijn niet verder dan op tien pas te horen,
maar waar nog een half gesprekje plaatsvindt
wordt de Kremlinbewoner uit de bergen vermeld. (…)
En iedere terechtstelling is een traktatie
voor de Osseet met de brede borstkas.
(Osip Mandelstjam, november 1933, vertaling Kees Verheul)

Wereldhaven

Ook Westerman stuit telkens op de lotgevallen van de vernietigde generatie sovjetschrijvers. Maar zijn hoofdthema is eigenlijk precies het omgekeerde: de officiële sovjetliteratuur. Ofwel: hoe de geest van Stalin vaardig werd over de Russische letteren en welke gevolgen de gruwelen van de Stalintijd nog steeds hebben voor de levenden anno 2002. Eigenlijk, stelt hij, is de door de Glavlitcensuur goedgekeurde sovjetliteratuur een nog veel onbekender terrein dan dat van de verboden schrijvers. Want de in beslag genomen of in het buitenland uitgegeven literatuur geldt internationaal eigenlijk als de enige belangrijke ‘sovjetliteratuur’. Daarentegen wordt maar een handvol boeken van Stalins modelschrijvers in de literatuurgeschiedenissen serieus genomen. En juist over de poging het ‘socialistisch realisme’ ook in literaire daden om te zetten, gaat Ingenieurs van de ziel.

Aanvankelijk was de hand van Stalin vooral zichtbaar in de gigantische waterstaatwerken die meteen al tijdens het eerste Vijfjarenplan (1928-1933) werden uitgevoerd. Stalin had zich voorgenomen van Moskou een wereldhaven te maken met een directe verbinding naar de grote wereldzeeën.

Het eerste uit een serie nieuwe kanalen was dat van het toenmalige Leningrad naar de Witte Zee (‘Belomor’ in het Russisch). En zo stapte in de zomer van 1933 een gezelschap van 120 door Gorki geselecteerde schrijvers op de trein naar het Noorden. Achteraf weten we dat het koortsachtig gegraven Witte Zeekanaal tienduizenden dwangarbeiders het leven heeft gekost; dorpsbewoners in Karelië vertellen Westerman hoe hun beenderen nog dagelijks aan het oppervlak komen. En dat was nog maar het begin: aan de volgende kanalen zouden ettelijke miljoenen willekeurig opgepakte mensen worden opgeofferd.

Sterker nog: in Westermans gesprekken met waterstaatingenieurs komen we gaandeweg te weten, dat de projecten uitsluitend uitgevoerd konden worden dankzij de gratis arbeidskrachten van de goelag. Toen Chroetsjov de kampen sloot, bleven de fiziki verweesd achter: plannen te over maar geen handen meer om ze uit te voeren. Van arrenmoede begonnen sovjetingenieurs hun kennis te exporteren. De Aswandam en tal van andere projecten in de Derde Wereld ontstonden op hun tekentafels.

Paustovskij

De grote daden van de fiziki worden op de voet gevolgd door de liriki, de kaste van sovjetliteratoren. Maar uiteraard beschrijft ook de schrijversdelegatie bij het Witte Zeekanaal uitsluitend de modelkampen en de verrezen kunstwerken, ‘indrukwekkender dan de piramiden’. De delegatie produceert zelfs een voorbeeldig staaltje van socialistische literatuur: de door 36 auteurs geschreven roman Belomor die de lof zingt van de collectieve arbeid. Het boek wordt zelfs meteen al in een Engelse vertaling in New York uitgebracht om de kapitalistische wereld tijdens de depressie van de jaren dertig te overtuigen van de vitale krachten van de jonge heilsstaat.

Maar zelfs Belomor zal later ten prooi vallen aan de stalinistische criteria van de Glavlit-censuur en dus verboden worden (met alle gevolgen voor de auteurs, die doorgaans tegelijk met hun werk worden afgevoerd). Dan zijn we al een heel eind verder. In het voetspoor van Stalins liriki reist Westerman anno 2001 een aantal in de sovjetliteratuur vereeuwigde projecten af. Hij concentreert zijn verhaal rond een paar grote namen: vooral Paustovskij, maar ook schrijvers als Babel en Pilnjak.

Paustovskij heeft alle getijden weten te overleven; maar Babel en Piljnak en de nooit als schrijver erkende Platonov – in zijn laatste jaren zien de jongere bewoners van het Schrijvershuis in Moskou de aan lager wal geraakte schrijver aan voor de portier – zijn allemaal aan Stalin ten onder gegaan. Zijn speurtocht voert hem naar overblijfselen van de goelag op de Solovki-eilanden in de Witte Zee en uiteindelijk ook – het hoogtepunt uit het boek – naar de oevers van de Kaspische Zee in het huidige Turkmenistan.

Kara-Bogaz

Gaandeweg krijgt een bijna surrealistisch verhaal over de ‘officiële’ sovjetliteratuur gestalte. Konstantin Paustovskij bijvoorbeeld – om zijn zesdelige memoires ook in Wapenveld een herhaaldelijk gevierd schrijver – produceerde op twee cruciale momenten in zijn loopbaan een zwaar geromantiseerd verhaal over de grote werken van de fiziki.

Zijn bekendste staaltje is De baai van Kara-Bogaz, een boek dat in de jaren dertig al eens door Van het Reve sr. en zijn zoon Karel vertaald werd en een paar jaar geleden uitkwam in een nieuwe vertaling van Wim Hartog [7]. De Baai van Kara-Bogaz brengt Westerman niet alleen naar verboden gebieden in Turkmenistan, hij bekijkt ook in Moskou de enige bewaarde kopie van de verfilming van het boek. Deze ‘eerste Turkmeense film uit de geschiedenis’ blijkt nooit te zijn uitgebracht omdat de makers als de dood waren dat Stalin aanstoot zou nemen aan het feit dat een bezoekende Franse schrijver de film al vóór hem had mogen bekijken. Dankzij Westermans speurtocht is inmiddels een kopie van de film in omloop geraakt, die ook in Nederland bij gelegenheid al is vertoond.

“Het is gemakkelijk de dood van een held te sterven, maar moeilijk als een held te leven”, zou Paustovskij ooit gezegd hebben. Paustovskij zelf geniet dan ook de reputatie de grootste overlevenskunstenaar van zijn generatie te zijn. Hij is praktisch de enige schrijver van zijn generatie die telkens de dans heeft weten te ontspringen, ook op momenten dat zijn werk om ideologische redenen bekritiseerd werd. En zelfs toen hij in de jaren vijftig en zestig zijn memoires vervolgde, besloot hij abrupt te stoppen toen hij in het jaar 1936 aankwam: het begin van Stalins Grote Terreur, waar hij ook onder Chroetsjov en Brezjnev liever maar het zwijgen over bewaarde.

In hetzelfde voorzichtige patroon past het gegeven, dat in zijn persoonlijke archieven – tegenwoordig beheerd door een groep liefhebbers in Moskou die met een bewonderenswaardige volharding een eigen Paustovskij Instituut in stand houden – geen enkele verwijzing naar het bestaan van deze ‘gevaarlijke’ film is overgelaten. Ook zijn tweede ‘waterstaatboek’, de roman De geboorte van de zee, is door Paustovskij met succes weer uit de circulatie gehaald. Het boek bejubelt de totstandkoming van het Wolgo-Donkanaal bij Wolgograd, dat in het jaar van publicatie, 1952, nog Stalingrad heette. Natuurlijk kwam het tot stand met massaal gebruik van dwangarbeid; in dit geval mede met gebruikmaking van ruim honderdduizend overlevenden van de Duitse Wehrmacht en andere overwonnen legers. De ooggetuigen die Westerman te spreken krijgt vertellen erover met de achteloze vanzelfsprekendheid van mensen die nooit anders dan massale slavenarbeid gekend hebben. En even vanzelfsprekend rept Paustovskij’s roman met geen woord over de werkelijke arbeiders en voert hij enkel het messiaanse enthousiasme van vrijwillige Kosommollers ten tonele.

Paustovskij schreef het boek tijdens de tweede periode van grote terreur, na de oorlog, de jaren van de zjadovsjtsjina. Dankzij Westerman weten we nu, dat dit goedgekeurde gelegenheidswerk Paustovskij door deze kritieke jaren loodste en hem zelfs aan het voorrecht van een buitenhuisje hielp, waarin hij later zijn legendarische memoires kon schrijven. Maar net als naar de film heeft hij nadien praktisch ieder spoor weten uit te wissen dat naar zijn tweede ‘Stalinboek’ verwijst; bijna geen enkele bibliotheek in Oost of West blijkt nog over een exemplaar te beschikken en in de talrijke monografieën over Paustovskij komt zelfs de titel niet voor.

Oosterse tirannie

Zo haalt Westerman een eindeloze reeks bizarre en bitterzoete anekdotes naar boven. Een van de talloze onverwachte perspectieven komt van een waterbouwkundige, die minzaam uitlegt dat juist de liriki een grote schuld hebben aan de groteske projecten van de fiziki, omdat deze welhaast gedwongen waren om de literaire luchtspiegelingen werkelijkheid te laten worden.

Zoals het project van de ‘perebroska’: de poging de loop van Ruslands grote rivieren om te buigen naar het waterarme Zuiden. Perebroska, letterlijk het ‘optillen en weer neersmijten’ van Ruslands grote watermassa’s, werd het toverwoord in de jaren dertig. Het werd gelanceerd door een wiskundige met een passie voor watermanagement, kameraad Krizjanovski, en door Stalin enthousiast overgenomen. Krizjanovski kreeg de volmacht, een aantal van Ruslands’ grootste rivieren naar het Zuiden te verleggen. Met alle middelen die ervoor nodig waren.

Op dit punt brengt Westerman een legendarische studie van Karl Wittfogel in herinnering: Oriental Despotism [8]. Wittfogel was in Duitsland actief lid van de communistische partij en een bekend lid van de Frankfurter Schule. Na een gevangenschap in een vroeg concentratiekamp van de nazi’s weet hij naar de Verenigde Staten te emigreren en opnieuw een academische post te bemachtigen. In 1957 verschijnt daar zijn enige claim op eeuwige roem: het boek Oriental Despotism: A Comparative Study of Total Power. Daarin werkt hij een stelling van Karl Marx uit: want het schijnt Marx te zijn geweest die ooit een direct verband heeft gesuggereerd tussen ‘oosterse tirannie’ en grootschalige waterstaatkundige werken. Alleen repressieve regimes met een tirannieke organisatie van dwangarbeid, stelt Marx, komen op het idee van grote waterwerken. Bij een meer vrijwillige organisatie van de arbeid komt het er gewoon niet van; dan zijn zulke projecten per definitie te duur.

Het is die rode draad van ‘massale dwangarbeid’ en de opkomst en ondergang van de Perebroska-waterbouwprojecten die Westerman in zijn boek nareist en tegelijk naleest in een vergeten hoofdstuk van de officiële sovjetletteren. De parallel lijkt wonderwel te kloppen, ofwel: hoe Marx al halverwege de 19de eeuw de goelag van Stalin lijkt te hebben voorspeld – zonder te weten dat zijn eigen heilsleer er de legitimatie van zou vormen.

Platonov

Ingenieurs van de ziel is wat mij betreft een van dé boeken van 2002 [9]. Dat bleek het ook te zijn voor de jury van de AKO-literatuurprijs, waarvoor het een van de zes genomineerde boeken was.

Voor lezers van Wapenveld is het nog meer dan een sterk literair staaltje: zelden lees je zoiets verbluffends over het grote 20ste-eeuwse experiment om de Nieuwe Mens te scheppen. Hoe maakbaar is de menselijke ziel? Daartoe leze men de grote literatuur. Van de sovjetschrijvers vooral Babel, Boelgakov of Paustovskij, maar bovenal – en dat is een van de belangrijkste lessen van Westerman – de vergeten Andrej Platonov. Want Platonov was misschien wel de enige sovjetschrijver die tot het bittere eind zijn ziel niet heeft verkocht. De Russische dichter en Nobelprijswinnaar Iosif Brodski (1940-1996) – die zichzelf overigens als ‘calvinist’ zag en zich min of meer in die hoedanigheid heeft laten begraven in Venetië – noemde Platonov “de enige grote Russische schrijver van de 20e eeuw”.

Daar vallen de meeste andere bovengenoemde namen nog wel aan toe te voegen. Want allemaal bieden ze een minstens even intrigerende kijk in de menselijke ziel als hun meer bekende voorgangers uit de Russische literatuur van de 19de eeuw.

  1. Naar aanleiding van: Frank Westerman, Ingenieurs van de ziel (Amsterdam / Antwerpen, Uitgeverij Atlas, 2002; isbn 90.450.0496.8; € 18,95).
  2. Laura Starink, Een land van horen zeggen (Meulenhof, Amsterdam 1991).
  3. Vitali Chentalinski (Sjentalinski), La parole ressuscitée. Dans les archives litteraires du KGB (Robert Laffont, Parijs 1995; 462 p.) De Amerikaanse vertaling verscheen als: Vitali Shentalinski, Arrested voices : resurrecting the disappeared writers of the Soviet regime (Martin Kessler Books, Free Press, New York 1996; 322 p.).
  4. Sjentalinski vertelde e.e.a. gedetailleerder tijdens een avond van de Stichting Literaire Activiteiten Amsterdam (SLAA) samen met het Comité Index On Censorship, in mei 1994. Een uitvoerige recensie van de Franse uitgave van zijn boek schreef Christel Jansen, Schrijvers onder Stalin: zowel slachtoffer als beul (Trouw, 3 juni 1994).
  5. Andrej Platonov, De gelukkig Moskou, gevolgd door: Een technische roman (vertaald door Lourens Reedijk; Meulenhof, Amsterdam 1999; in het najaar van 2002 op diverse plaatsen in de ramsj waargenomen). In de jaren tachtig werd zijn verboden meesterwerk al vrijgegeven: Tsjevengoer (Amsterdam, Meulenhof 1988). In Tsjevengoer stelt Platonov het communisme voor als een bijna-religie en die vergelijking werd zijn schrijverschap fataal; vanaf 1931 was hij feitelijk in de ban en kreeg hij niets meer uitgegeven.
  6. De teruggevonden dagboeken en brieven van Boelgakov en zijn echtgenote werden uitgegeven door onderzoekster Julie A.E. Curtis: Manuscripts Don't Burn: Mikhail Bulgakov: A Life in Letters and Diaries (Overlook Press 1992). In het Nederlands abusievelijk vertaald als Manuscripten verbranden niet (Amsterdam, Meulenhof 1994; soms nog ergens in de ramsj te vinden).
  7. Konstantin Paustovskij, Kara Bogaz (vertaald door Gerard van het Reve sr. en Karel van het Reve; Pegasus, Amsterdam 1939). Opnieuw uitgegeven als: De Baai van Kara-Bogaz (vertaling Wim den Hartog; Arbeiderspers, Amsterdam 1998).
  8. Karl A. Wittfogel. Oriental despotism. A comparative study of total power (Yale University Press, New Haven 1957).
  9. Zoals Westermans vorige boek, De Graanrepubliek (Atlas, Amsterdam 1999), over de opkomst en ondergang van het landbouwrijk van Oost-Groningen in de 20ste eeuw, ook al een van dé boeken van dat jaar was.