Marginaal en missionair

Kleine theologie voor een krimpende kerk
Wim Dekker

Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer, 2011, 205 pag., ISBN 978 90 239 2563 7, € 18,90.

Werken aan een missionaire gemeente krijgt sinds het visiedocument Leren leven van verwondering veel aandacht binnen de Protestantse Kerk. Vanuit het landelijke dienstencentrum worden alle classes bezocht en gestimuleerd hun missionaire opdracht serieus te nemen. Ook buiten de PKN staat in evangelische kringen maar ook in de andere kerken van gereformeerde gezindte het missionaire werk hoog op de agenda. Er is een breed gedragen besef dat de toekomst van de kerk in ons land op het spel staat, gelet op de dramatische teruggang in vele kerken. Maar anderzijds zijn velen van mening dat de postmoderne hang naar spiritualiteit en de belangstelling voor wat met religie samenhangt, nieuwe kansen bieden aan de kerk om daarop in te spelen. Het is een haast paradoxale situatie: een marginale kerk die niettemin haar missionaire opdracht gestalte wil geven. Is het niet geweldig positief dat de Protestantse Kerk na jaren van gekissebis en geruzie rondom Samen op Weg, nu met elan haar eigenlijke agenda wil uitvoeren?
En toch rezen er al snel na de verschijning van het hierboven genoemde rapport vragen? Wordt de situatie wel voldoende gepeild? Zou al die activiteit die gestoken wordt in missionaire initiatieven niet een vlucht kunnen betekenen voor de ernst van de geestelijke crisis, een alibi om aan het wezenlijke van de kerk, namelijk de concentratie op het heilgeheim in geloof en bekering, te ontkomen? Een van hen die deze kritische vragen verwoordt is Wim Dekker, predikant voor missionaire toerusting bij de IZB. In zijn boekje Langs de rand – een bundel columns – stelde hij ruim tien jaar geleden de vraag of we met al onze gemeentelijke activiteiten wel op de goede weg zitten. Zijn we niet bezig de duigen van een lekke ton te repareren, terwijl de bodem lek is en het water van vertrouwde geloofsvoorstellingen wegsijpelt? ‘Ik zou wat minder actiegericht willen zijn. Ik zou wat meer verlegenheid willen en verlangen. Moeten we de geloofscrisis niet veel ernstiger nemen en opnieuw gaan drinken uit de bron?’ Nu zijn we elf jaar verder en ligt er een boek voor ons waarin de auteur zijn tegendraadse visie tegen een overspannen apostolaatsideaal breder en dieper uitwerkt. De heldere opzet en de persoonlijke wijze van schrijven maken dat je meegenomen wordt door zijn bewogen betoog, een cri de coeur om geestelijke vernieuwing en geloofsopbouw. Zijn kritiek op de kerk vloeit voort uit een diepe liefde voor diezelfde kerk, in concreto de Protestantse Kerk waarbinnen Dekker predikant is. En zijn allergie voor missionair activisme dat tot een bedrijfsmatige visie kan leiden betekent allerminst dat hij de missionaire opdracht wil verwaarlozen. Veeleer bepleit hij een time-out om de ernst van de situatie te onderkennen en te aanvaarden als een oordeel van God dat ons roept tot verootmoediging en bekering in een nieuwe concentratie op het kruis van Christus. In de afval hebben we immers te maken met een gestalte van het kruis van de Heer, zegt Dekker in aansluiting aan Berkhof. Door de aanvaarding van de crisis heen mag er echter hoop zijn op wat God zal doen en leren we volharding.
Dekker beschouwt de hausse aan religiositeit bepaald niet als een aanknopingspunt. De analyse van Charles Taylor laat zien dat christelijk geloof voor velen niet meer is dan een optie. De huidige religieuze uitingen hebben het christelijk geloof grotendeels achter zich gelaten. Het is apert onjuist de vele ietsisten te zien als mensen die ergens nog wel christen willen zijn. De bestaande christelijke traditie wordt juist door het moderne heidendom van binnenuit en van buitenaf aangevreten. In dit alles hoor ik klanken die ook bij de jonge Barth te beluisteren zijn. De kerk moet voor alles een plek zijn, waar in de verwachting van het Koninkrijk als gave van God het Bijbels abc telkens opnieuw wordt geleerd. Christenen zijn we niet van nature. Laat de kerk daarom voor alles een horende, lerende en vierende gemeenschap zijn. De preek moet haar centrale plaats weer terugkrijgen, want de nood van de kerk is de nood van de prediking. Niet in de zin van een rechtzinnige leerrede, maar als een gebeuren waardoor het heil bemiddeld wordt. Dat vraagt om een relationele hermeneutiek, gepaard gaande met een lectio continua, waarin de Schrift echt opengaat en we ons leven en de wereld plaatsen in het licht van de Schrift. Dekkers pleidooi om het sola gratia van de Reformatie weer in het centrum te zetten is allesbehalve bedoeld als een gestolde orthodoxe kreet. Hij pleit voor een vernieuwing van liturgie en sacrament, waarbij we dankbaar putten uit de schatten van de traditie.
Het komt erop aan dat de kerk haar identiteit hervindt, niet blijft hangen in een oeverloos pluralisme, maar op een waarlijk katholieke wijze opnieuw leert ontdekken dat het ‘in Christus zijn’ haar identiteit is. Katholiciteit houdt ook in het zoeken van de eenheid. Het onderscheid tussen kerk en wereld mag ons intussen niet verleiden tot een versmald kerkmodel. De kerk kan er niet zijn zonder de schare, wil ze niet vervallen tot een sekte. In die zin houdt hij vast aan de volkskerk. In het laatste deel gaat Dekker nader in op de vraag naar gemeenschapsvorming, gemeentestichting, pluriformiteit, ambt en sacrament. Een tegendraadse boodschap van een kerk die in haar liturgie gericht is op het eeuwige leven en het komende Rijk zal juist in deze confrontatie met de huidige cultuur op een nieuwe wijze missionair zijn.
Ik stipte slechts een aantal gedachten aan uit dit boek dat door de veelheid van thema’s en overwegingen een compact karakter draagt. Ik heb het niet alleen geboeid gelezen, maar kan me ook in veel wat de auteur schrijft vinden. Toen ik een aantal jaren geleden me verdiepte in de roeping van de apostelen volgens Marcus 3 viel het me op dat aan de roeping tot verkondiging en genezing vooraf gaat het ‘met Jezus zijn’, dat wil zeggen: de verbondenheid met Hem. In de jaren dat ik gemeenteopbouw doceerde ontdekte ik meer en meer dat het hart van alle opbouwwerk de Bijbelse spiritualiteit is: geen (missionaire) gemeenteopbouw zonder geloofsopbouw (Marius Noorloos). Dekkers pleidooi voor het eigene van de kerk in onderscheid van de wereld herinnert aan de apostolaatstheoloog Van Ruler die in de jaren zestig tegenover de roep om werelds christen zijn niet moe werd om te beklemtonen dat de kerk een eigen tent is op de markt van de samenleving. Tegenover allerlei sociologische analyses, hoe waardevol op zich, is een theologische benadering van de crisis als oordeel van God op zijn plaats. Al is er terecht gezegd dat dit spreken over het ‘oordeel’ wel wat vaag blijft. Bovendien loop je het risico het goede dat God ons in het huidige kerkelijke leven geeft te miskennen. Wij moeten ook in een crisistijd onze zegeningen niet vergeten te tellen. Het valt me op dat Dekker zich wel aansluit bij Berkhof als het gaat over de gekruisigde Christus in de geschiedenis, maar niet vermeldt dat ook de kracht van de opstanding werkzaam is in de geschiedenis.
In het sterke accent op de prediking als heilsbemiddeling herken ik een van de diepste motieven van de reformatie. Zelf heb ik op dit punt veel geleerd van H. Jonker, voor wie de prediking een ontmoetingsgebeuren was in de dialoog van tekst en hoorder en de predikant zelf in het geding is. In Areopagus, het centrum voor contextuele en missionaire verkondiging van de IZB, waar Dekker een van de leidende mensen is, zien we hoe wat hij bedoelt handen en voeten krijgt. Het is ook te hopen dat de waardevolle passages over liturgie en sacrament een stuk bezinning op gang brengen binnen de gereformeerde gezindte waar we nog maar al te veel heen en weer pendelen tussen verstarring en vervlakking. Juist als het gaat om de eredienst dienen we hoog in te zetten en niet toe te geven aan de zucht tot entertainment en leuke vondsten. Daarmee redden we het niet.
Wel heb ik me afgevraagd of we kunnen volstaan met de prediking. De kerk is vierende en lerende gemeenschap, maar ook dienende gemeenschap, geroepen tot de liefdedienst. Het voorbeeld van de Vroege Kerk leert ons hoezeer er van een kleine gemeente die een diaconale gemeenschap is, werfkracht uitgaat (zoals Dekker zelf erkent op p. 179). Maar het diaconaat komt in Dekkers boek nauwelijks voor. Dat vind ik eerlijk gezegd een omissie. Hier zou ik willen wijzen op Bonhoeffer, die in zijn doopbrief het bidden verbindt met het doen van de gerechtigheid. Ik zou ook de pastorale presentie van de kerk in de samenleving – in Alphen aan den Rijn bijvoorbeeld na de afschuwelijke ramp in het winkelcentrum – en in het algemeen het pastoraat aan mensen binnen en buiten de kerk willen noemen als van grote waarde voor een vitale gemeente. Waarom zo eenzijdig gefocust op preek en liturgie als het gaat om geestelijke vernieuwing?
Wat de visie op de kerk betreft, voor mijn gevoel is het betoog hier niet altijd even helder. Er zit een zekere spanning tussen het accent op de openheid naar de rand en het opkomen voor de volkskerk en anderzijds de afwijzing van de volkskerkelijke dooppraktijk. Bovendien is Dekker van mening dat de gekerstende levensorde passé is en de Protestantse Kerk een duidelijke identiteit moet hebben en we in onze houding tegenover de wereld het eigene van de kerk moeten bewaren. Maar hoe verdraagt zich dat met een pleidooi voor de volkskerk? Als ik Dekker goed begrijp vloeit dat voor hem voort uit de verbinding van kerk en schare (Noordmans). Maar je zou de vraag kunnen stellen: moet de kerk daarom per se volkskerk zijn? Is een volkskerk – gelet ook op de geschiedenis van de Hervormde Kerk – niet per definitie een plurale kerk. Nu begrijp ik wel dat Dekker vuurbang is voor een sektarisch isolementsdenken. Maar wat betekent het concreet: een kerk met een heldere belijdende identiteit die tegelijk volkskerk is?
Is voorts wat over de apologetiek gezegd wordt, niet erg kort door de bocht? Geloven is een geheimenis en met een rationele redenering kom je niet ver. Akkoord, maar dan ga je toch wel uit van een zeer versmalde opvatting van apologetiek. De vroegchristelijke apologeten, maar ook Pascal en ook Tim Keller weten wel degelijk van dit geheimeniskarakter. Wat Tom Wright betreft, zijn boekje over het lege graf en de opstanding is zeker niet bedoeld als een rationele redenering om de opstanding te bewijzen, maar veelmeer om tegenover de scepsis van moderne theologen ten aanzien van de historiciteit te laten zien dat er op grond van historisch-literair onderzoek ook een ander verhaal te vertellen is dan dat van de Bultmannschool en het Jesus-seminar. Wat is er mis mee om in de discussie met de historisch-kritische bijbelwetenschap de argumenten kritisch te wegen? Ratio en existentie hebben ergens toch ook met elkaar te maken.
Mijn vragen komen voort uit mijn grote waardering voor wat Dekker in dit prikkelende boek ons geeft. Zijn eenzijdige stellingname zie ik als een broodnodige correctie tegen een optimistisch activisme. Op de dag dat ik deze recensie schrijf, lees ik in mijn dagblad dat het Evangelisch Werkverband een grote actie aan het voorbereiden is om in honderdduizenden huishoudens een glossy over God te bezorgen, want, zo luidt de motivatie, meer dan de helft van de bevolking is religieus geïnteresseerd. Ik denk dat Wim Dekker van zo’n initiatief niet erg gecharmeerd is. Zijn boek is een goed medicijn tegen allerlei goedbedoelde plannenmakerij in een tijd waarin de kerk zelf geestelijk vermagert. Maar met medicijnen moet je wel oppassen dat ze niet in verkeerde handen vallen. Het risico bestaat dat de uiterst orthodoxe flank binnen de PKN het boek zal gebruiken om de missionaire opdracht voor gezien te houden. Dat is zeker niet de bedoeling van Dekker.
Soms moet je inderdaad eenzijdig zijn, maar dat is tegelijk een kwetsbare positie. Jan van Butselaar en Nynke Dijkstra hebben wel een punt als zij ervoor pleiten de concentratie op het geloofsgeheim te verbinden met missionair werk. Men kan het een doen zonder het ander na te laten! Trouwens, ook een gemeente die de lofzang gaande houdt is missionair bezig! In ieder geval: ik hoop dat dit boek kerkbreed de zo broodnodige bezinning op gang zal brengen en dat het boek niet het lot zal delen van zoveel boeken: enkele maanden zijn ze onderwerp van gesprek en dan verdwijnen ze weer uit het beeld. Daarvoor is de thematiek die Dekker aansnijdt te belangrijk en staat er te veel op het spel. Vanuit de hoop op Gods toekomst en het vertrouwen op zijn belofte mogen we waakzaam en werkzaam zijn. Dekkers boek vormt daartoe een belangrijke bijdrage.

Ede, Ab Noordegraaf