De fascinatie van het succes het hoofd bieden

De inzet van de 'Ethiek' van Dietrich Bonhoeffer

Het verlangen naar een bestaan dat op de een of andere manier ‘rijmt’ is van alle tijden. Het is een menselijk oerbesef, waar vanuit Bijbels perspectief ook het een en ander voor te zeggen valt. Van de rechtvaardige van Psalm 1 wordt immers gezegd dat ‘al wat hij onderneemt gelukt’. Al komt het woord ‘zegen’ in die Psalm niet voor, toch mogen we dat hier wel noemen. Als de glans van God over je leven heen ligt mag je je verheugen in de zegen die je ‘aan den lijve’ [1] ondergaat.

In onze geseculariseerde samenleving is niet alleen het woord zegen naar de marge gegaan, maar ook de werkelijkheid waarnaar dat woord in de Schrift verwijst. ‘Succes’ heeft goeddeels de plaats ervan ingenomen. De verschuiving van perspectief is inmiddels vrijwel compleet. Ligt in ‘zegen’ het accent op wat een mens van Godswege gegeven wordt, succes krijg je niet, maar je maakt het en je hebt er ook recht op en zo nodig ‘dwing’ je het daarom zelfs ‘af’. Intussen ligt er nog altijd iets in besloten van wat Psalm 1 vertolkt, het diepe en ook gerechtvaardigde verlangen dat mijn leven betekenis heeft en ertoe doet. Alleen, het hart is eruit weg; de beleving van de dingen is losgeraakt van de levende God. Hoe is dat zo gegroeid?

We moeten een paar eeuwen terug. In de tijd na de grote godsdienstoorlogen pakt G.W. Leibniz de vraag op, wat ervan te denken als het leven niet ‘rijmt’. Hij geeft er een naam aan die sindsdien niet meer weg te denken is: ‘theodicee’. Letterlijk wil dat zeggen: hoe kunnen we God ‘rechtvaardigen’ ten overstaan van het kwaad in deze wereld? Als we naar de ellende in eigen leven en om ons heen kijken, kunnen we dan nog wel geloven in een God die de wereld leidt? Willen we het nog wel? Of is één kindertraan eigenlijk al voldoende om ons entreebiljet tot deze ‘best mogelijke van alle werelden’ (Leibniz) aan Hem terug te geven (Dostojewski)?

In de laatste eeuwen komt deze vraag onweerstaanbaar naar voren. Het leven moet en zal kloppen, waar hebben we anders een God voor? En als we dan tot de conclusie komen dat er kennelijk niet een God is die rechtvaardig en goed beloont, zit er niets anders op dan dat we het zelf regelen en succes ‘afdwingen’ – en Hem vaarwel zeggen.

Calvinisme en succes

De echte beslissingen vallen – toen zomin als nu – niet op het terrein van het theoretische denken of de filosofie, maar in het dagelijks bestaan. De bekende these van Max Weber over de relatie van calvinisme en kapitalisme laat iets zien van hoe ‘zegen’ tot ‘succes’ is geworden. Kort gezegd komt het hierop neer: ooit zouden calvinisten in ons land de voorspoed van de zeventiende eeuw als ‘zegen’ van Godswege hebben ervaren. Als streng-gelovige christenen durfden ze de verkregen voorspoed echter niet met volle teugen te genieten. Daarom roomden ze de winsten niet af om het er eens even goed van te nemen, maar investeerden die goeddeels in de eigen onderneming. Dat resulteerde vervolgens in nog meer financieel gewin. Dit proces werd in eerste instantie beleefd als bevestiging van het door God geroepen en verkoren zijn. Het duurde een paar eeuwen voordat men ontdekte dat je God net zo goed uit het verhaal weg kunt laten. Wat jij uit godsdienstige motieven deed – niet het breed laten hangen, maar de nodige soberheid betrachten en investeren in de eigen firma – bleek achteraf een daad van onbewuste en ongereflecteerde ‘doelrationaliteit’ te zijn geweest. Nu we een keer snappen hoe het ‘werkt’ kunnen we ‘zegen’ ontmythologiseren – en blijft ‘succes’ over.

Weber heeft willen aantonen, dat de westerse samenleving in haar historische wording niet het product is van een soort ‘natuurlijke’ ontwikkeling, maar gemaakt is door rationeel handelende mensen. Deze rationaliteit heeft haar oorsprong in de christelijke religie, waarin een God wordt beleden die niet samenvalt met de natuur of de wereld, maar transcendent is. Het zijn dus religieuze gedachten die de stoot hebben gegeven tot een rationele benadering van de werkelijkheid, maar uiteindelijk loopt het geheel uit op de eliminatie van God uit de dagelijkse werkelijkheid.
Weber ziet de ontwikkeling van de westerse wereld zo, dat de oorsprong van het kapitalisme gelegen is in de ‘onttovering van de wereld’ [2] zoals die in het christelijk geloof besloten ligt, in combinatie met de calvinistische gedachte van de ‘syllogismus practicus’: het geloof ‘bewijst’ zich in de vruchten. [3] Maar de ontwikkeling zelf heeft zich van de oorsprong verwijderd. De ontwikkeling zelf heeft zich van de oorsprong verwijderd De westerse rationaliteit heeft de godsdienst alleen nog maar nodig om haar eigen ontstaan te verklaren. De laatste ‘mythische’ resten zijn uit onze cultuur verdwenen. We zien nu helder dat dit wetenschap mag heten, wanneer men ervan uitgaat

‘dat men, wanneer men het althans zou willen, iets te allen tijde zou kunnen waarnemen, dat er dus principieel geen geheimzinnige en onberekenbare machten zijn die enige invloed uitoefenen, dat men veeleer alle dingen – in principe – door middel van berekening zou kunnen beheersen.’ [4]

De wereld is daarmee onttoverd, en we zijn als mensen onder ons op deze aarde. Als kennis macht is, is succes voortaan de proef op de som.

Succes als beleving

Inmiddels zien we dat in onze cultuur de rationaliteit van Weber aan glans heeft ingeboet. Het Verlichtingsideaal voldoet niet meer. Bij ‘succes’ in Weberse zin gaat het niet om het hele leven, niet om ervaring over de breedte en in de diepte van het leven – van zegen, van genade, van groei –, maar enkel om een direct verband tussen doen en resultaat. Het is alles ratio wat de klok slaat, de redenen van het hart komen niet in beeld, of het zou zo moeten zijn dat ze gerationaliseerd kunnen worden.

De beleving eist daarom haar rechten op. Daar zit iets onder van: ‘hoe rationeel de wereld ook in elkaar mag zitten, meneer Weber, hoe overtuigend u misschien ook laat zien hoe dingen werken, het is het héle leven niet, het is zelfs niet het eigenlijke leven.’ Om te beginnen is er een rand aan het leven, die ons pijn doet: de eeuwige vragen van lijden, ziekte en dood. Verder: Wij willen niet enkel succes – dat je ‘afdwingt’ –, we willen ook geluk. Dus als succes enkel het uiterlijke resultaat betreft is ons dat te weinig. Het ‘gelukken’ van ons doen en laten moet ook leiden tot ‘geluk’.

De echte fascinatie van het succes dateert van na de doelrationaliteit van Weber. Dan is er voor genade en zegen al geen plaats meer. Weber heeft het wel over de idee van roeping en verkiezing, maar hij scheert daarbij iedereen – Mohammed en Calvijn bijvoorbeeld – over dezelfde kam. Er zit geen grein genade meer in: verkiezing is een per definitie subjectief roepingsbewustzijn, geduid als van hogerhand afkomstig.

Weber wilde het gevoel er zo veel mogelijk buiten houden, om de rationaliteit geen schade te laten lijden. De focus op succes heeft de beleving als aandrijver. De ethische reflectie wordt eraan ondergeschikt gemaakt. De hang naar scoren vraagt om compensatie in de vorm van genot en uit de band springen. Meer nog: succes hebben wordt een bewijs van de gunst van het lot die de ‘gelukkige’ het gevoel geeft boven de wet te staan.

Volgens Frits Löhnen, in dagblad Trouw van 27 december 2012 aangediend als ‘mental coach van een reeks bekende Nederlanders’ en aan het woord gelaten in een artikel over mannen die in 2012 van hun voetstuk vielen, komt de

‘absolute drang de beste te willen zijn (...) ook omdat de mannen zich helemaal vereenzelvigen met hun prestaties. “Die zijn vaak hun hele leven. Eigenlijk komt het er gewoon op neer dat ze zich willen laten zien. Het is hun bestaansrecht geworden. Je bent de allerbeste, of je bent helemaal niets.” ’ [5]

Nog eens Löhnen:

‘Wie succes heeft, kan gaan denken dat hij alles kan maken. Want je bent toch zo goed, en dat wordt ook steeds tegen je gezegd? Dan zijn bestaande regels niet meer zo belangrijk. Je denkt dat die voor jou niet meer opgaan.’ [6]

Löhnen heeft het over Dominique Strauss-Kahn, Silvio Berlusconi, Lance Armstrong, Bram Moskowicz en al die anderen die in 2012 van hun voetstuk zijn gevallen, soms van grote hoogte. Ze hebben de grenzen opgezocht, waarschijnlijk vooral omdat het een ‘kick’ gaf. In elk geval meenden ze het zich te kunnen veroorloven.

Er valt nog iets waar te nemen. Het is telkens weer zo dat de ‘publieke opinie’ heen en weer gaat tussen bewondering voor de man die-het-hem-toch-maar-flikt en meehelpen bij hun val. Wil men dit begrijpen, dan kan men vermoedelijk het beste terecht bij René Girard, met zijn analyse van hoe mimese werkt en wat het zondebok-mechanisme is.

Bonhoeffer over zegen

Het wordt tijd dat we naar Bonhoeffer gaan. Hoe ging hij vanaf 1940, als Hitler de ene overwinning na de andere behaalt, om met de vraag van het succes, theologisch en ethisch? Voordat ik daarop inga, eerst iets over hoe dat andere, oorspronkelijke thema bij hem voorkomt: zegen. [7] Dan kunnen we goed terecht in de laatste publicatie die hij tijdens zijn leven nog mocht laten verschijnen, een boekje over de Psalmen uit datzelfde jaar: 1940. In het volgende citaat komt helder uit wat Bonhoeffer verstond onder een vervuld leven:

‘We hoeven werkelijk geen slecht geweten te hebben om met het boek van de Psalmen om leven, gezondheid, vrede en aards goed te bidden, als we dat alles maar met de Psalm zelf als blijken van de genadige gemeenschap van God met ons verstaan en er steeds bij bedenken, dat Gods goedertierenheid beter is dan het leven (Psalm 63:4, 73:25v).’ [8]

We mogen volgens Bonhoeffer dus bidden om een leven waarin we de zegen van God ondervinden, maar hij zegt er wel het een en ander bij, namelijk dat het in alle goeds dat ons in dit leven ten deel valt ten diepste gaat om blijken van Gods genadige gemeenschap met ons en dat het geloof weet dat Hij ons ‘deel’ is (Psalm 16:5, 73:26; Klaagliederen 3:24) en dat daarom zijn goedertierenheid beter is dan het leven (Psalm 63:4). ‘Beter’, omdat je wel door het leven heen kunt zakken, maar niet door Gods goedertierenheid. Je kunt niet door Gods goedertierenheid heen zakken Dit is wat in de Bijbel ‘zegen’ genoemd wordt.

Eerder schreef ik dat deze beseffen uit ons collectief bewustzijn zijn weggesijpeld. Ik noteer er nu bij dat we niet moeten denken dat het vandaag simpel gaat om ‘christelijk’ versus ‘geseculariseerd’. Er is een variant van het succes-denken, die het de afgelopen jaren in bepaalde christelijke kringen goed heeft gedaan. Het gebed van Jabes uit 1 Kronieken 4:9v., die God bidt om zegen en dat invult als vergroting van zijn gebied, is daarbij een graag aangehaald voorbeeld van wat we Bijbels gezien ‘mogen’ vragen. Sterker nog, zo ‘werkt’ het geloof, stelt men: zonder God gaat je leven de versukkeling in, wordt het misschien zelfs een puinhoop, maar eenmaal terug bij Hem wordt de weg omhoog aanstonds weer gevonden. God wordt hier genoemd en zelfs aangeroepen, maar er is geen plaats voor de gedachte dat Hij ons dingen bewust en gericht onthoudt, in een weg van oordeel en genade. De woestijn van Hosea 2, waar God koren, wijn, wol en vlas bij zijn volk wegneemt, komt in dit plaatje niet voor. Nee, het geloof móet werken, en het lijkt ook te werken. Ook hier is er een soort ‘doelrationaliteit’. In zijn jongste boek noteert Geert Mak over de spiritualiteit die hij in de Verenigde Staten aantrof:

‘Om vergeving en genade wordt in die positieve massakerken niet meer gebeden, de gebedsdienst doet soms eerder denken aan drenzende kinderen op een verjaardagspartijtje.’ [9]

Bonhoeffer biedt in zijn uitleg van de Psalmen een heilzaam tegenwicht tegen dit soort gedachten, ook aan deze kant van de oceaan. Hij stelt God niet voor als een soort groothandelaar bij wie je je recht op geluk en succes kunt laten gelden en incasseren, maar als genadige Vader. Gods genade krijgt wel gestalte in een vervuld leven, maar ze valt er niet mee samen en ze gaat er ook niet in op. Gods goedheid gaat het al te boven, en die goedheid blijft ook als we gebrek lijden en de dingen ons bij de handen lijken af te breken. De Bijbel bevat immers ook het tegengeluid van – het zijn maar een paar voorbeelden – Job, Prediker en Psalm 73. Het ging Job goed, onder de gunst en zegen van de Here, maar alles wordt hem ontnomen zonder dat hij weet wat wij als lezers van het Bijbelboek wél te horen krijgen: het geding tussen God en satan. Wat het wegvallen van zegen, van voorspoed en succes, bij Jobs vrienden oproept herkennen we moeiteloos. Na aanvankelijk meeleven krijgen al gauw gevoelens van afkeer en afweer de overhand.

Nu heeft het boek Job nog een verhaal, met een ‘happy end’, en je zou kunnen denken dat met de nieuwe zegen voor Job de basislijn ‘zegen = succes’ blijft. Maar Prediker is er ook nog – en dit Bijbelboek draagt zo’n boodschap zeker niet uit. Nee, in alle toonaarden is de boodschap dat het leven niet ‘rijmt’.
Psalm 73 zet in met de pijn over de voorspoed van de goddelozen. Het is onverdraaglijk dat het hen voor de wind gaat, dat ze geen moeite hebben en er goed uitzien. Het drijft de dichter van de Psalm tot vertwijfeling. In die aanvechting zoekt hij dan zijn toevlucht tot de Here en vindt er zijn vreugde in dat als alles hem ontvalt, God zelf zijn rots en erfdeel is, voor eeuwig.

Als je zoals Bonhoeffer in 1940 deze dingen voor ogen hebt – hij verwijst in het citaat naar Psalm 73:25v! –, hoe ga je dan om met de successen van Hitler in dat jaar? Kun je dan anders doen dan deze wereld afschrijven en je terugtrekken op de eeuwigheid? Of loopt er voor een christen een begaanbare weg door de werkelijkheid van nazi-Duitsland heen?

Bonhoeffer en succes als theologisch en ethisch probleem

Sinds 1938 is Bonhoeffer informeel betrokken bij de groep samenzweerders binnen de Abwehr (= de geheime dienst van de Wehrmacht), maar heeft nog niet een formele aanstelling als ‘freelance’ geheim agent. In de kring van deze legerofficieren hoopt men vurig dat Hitler met de overval op diverse landen in Noord- en West-Europa in de eerste helft van 1940 zijn hand zal blijken te overspelen, waardoor er een mogelijkheid zou ontstaan om hem af te zetten. Het tegendeel is het geval. In korte tijd veroveren de Duitse legers Denemarken en Noorwegen, België, Luxemburg en Nederland, en dwingen op 17 juni ook Frankrijk op de knieën. De generaals die op de ‘korporaal’ uit de Eerste Wereldoorlog hadden neergezien, hebben het bij het verkeerde eind gehad. Hitler staat op de toppen van zijn succes en zijn populariteit kent geen grenzen. Een van zijn generaals noemt hem de ‘grootste veldheer aller tijden’, met als gevolg dat de afkorting ‘Gröfaz’ in zwang kwam. Dat Frankrijk capituleert wil niets meer of minder zeggen dan dat de vernederende ‘vrede’ van 1918 is ‘rechtgezet’. Er gaat een golf van euforie door Duitsland. De nationale eer is herwonnen, de smaad van Versailles uitgewist.

Ook de meerderheid van de Belijdende Kerk in Duitsland verheugt zich! Ondanks alle bezwaren tegen Hitler en het nationaal-socialisme zijn ze nationalistisch genoeg om uitgelaten te zijn over de overwinning op met name Frankrijk. Een minderheid in de Belijdende Kerk – onder wie Bonhoeffers vriend Eberhard Bethge – kan zichzelf niet opdelen in een christen die tegen het nationaal-socialisme is en een Duitser die blij is met overwinning op Frankrijk. Ze verkeren in grote verwarring, want ze moeten zelf ook in dienst en dus – tegen wil en dank, maar toch – meedoen. Is dit niet het einde van iedere ethiek?

In 1937 heeft Bonhoeffer het boek Navolging gepubliceerd, waarin hij vanuit de Bergrede pleit voor ‘eenvoudige gehoorzaamheid’ en iedere vorm van boedelscheiding tussen geloof en leven in de wereld afwijst. Boedelscheiding tussen geloof en leven in de wereld wijst Bonhoeffer af De weg die hij daarin wijst heeft velen van zijn studenten – onder wie Bethge – aangesproken. Dan gaat het om: protest aantekenen tegen de onzuivere leer van de Deutsche Christen, tegen staatsinmenging in de kerk en – om niet meer te noemen – tegen vervolging van Joden en onrecht van staatswege. Men gaat de gevaren die zo’n opstelling met zich meebrengt niet uit de weg. Als Bonhoeffer op de dag van de capitulatie van Frankrijk ineens de Hitlergroet brengt en naziliederen meezingt is Bethge dan ook verbijsterd. Bonhoeffers gedrag is echter geen blijk van aanhaken bij de trein van het ‘succes’, maar vrucht van een diepgaande bezinning op wat verantwoordelijke ethiek in een totalitaire en misdadige staat inhoudelijk moet zijn.

Pruilend aan de kant staan of vechten tegen windmolens lijkt een radicaal-christelijke optie, maar is het volgens Bonhoeffer niet. Je laat dan de meest brandende vraag buiten beschouwing: hoe is God aanwezig en zelfs werkzaam in de successen van Hitler? Welke weg wijst Hij ons als christenen in de werkelijkheid van het Derde Rijk? Wij mogen de geschiedenis niet prijsgeven, omdat het tot de kern van het christelijk geloof behoort dat Gód de geschiedenis in zijn hand heeft en leidt. Daarom leven we niet als losse individuen op en voor onszelf, maar zijn als mensen met elkaar verbonden. Christenen zijn ook burgers van een land, ze dienen in het leger, en ze weten dat de God die de geschiedenis leidt hen medeverantwoordelijkheid oplegt en rekenschap vraagt voor wat ze gedaan en nagelaten hebben. Ze kunnen en mogen daarom niet doen alsof wat zich in de geschiedenis afspeelt hen niet aangaat. De loop van de geschiedenis schept immers de voorwaarden waaronder voortaan geleefd moet worden.

Hitlers successen als ethisch irrelevant afdoen is voor Bonhoeffer in het licht hiervan geen optie. Als wij geloven dat God in Christus in deze wereld is ingegaan om vijanden met zich te verzoenen, dan wil dat zeggen dat Hij deze wereld niet loslaat, maar draagt en voortstuwt naar zijn grote toekomst. En als we in Christus Jezus nieuw geschapen zijn, mogen we geloven dat de goede werken klaar liggen opdat wij erin zouden wandelen (Efeziërs 2:10). We staan er dus niet alleen voor – ook niet in de tijd van het Derde Rijk – en we hoeven het ethische wiel niet zelf uit te vinden, maar God wijst ons begaanbare wegen, die vruchtbaar zullen blijken te zijn. Dat woord ‘vruchtbaar’ is treffend. Als Bonhoeffer bij de jaarwisseling 1942/1943, als Hitler tien jaar aan de macht is en het tij van de oorlog zich net begint te keren, voor zijn naaste familie en vrienden en mede-samenzweerders een soort bestandsopname van wat er in die jaren is gebeurd schrijft, neemt hij daarin ook een paragraaf op met de titel ‘Over het succes’. Daarin komen woorden als ‘vruchteloos’ en ‘vruchtbaar’ ook enkele keren voor:

‘Wie zich door niets wat zich voordoet de mede-verantwoordelijkheid voor de loop van de geschiedenis laat afnemen, omdat hij zich die van Godswege opgelegd weet, zal boven vruchteloze kritiek en even vruchteloos opportunisme uit een vruchtbare relatie weten te vinden met wat in de geschiedenis gebeurt. Oog in oog met een onvermijdelijke nederlaag spreken over een heroïsch ten onder gaan is in de grond van de zaak heel onheldhaftig, omdat men dan namelijk de toekomst niet onder ogen durft te zien. In een verantwoordelijk leven is de beslissende vraag niet, hoe ik mij heldhaftig uit de hele affaire terugtrek, maar hoe een nieuwe generatie verder kan leven. Alleen vanuit deze zich van de verantwoording voor de geschiedenis bewuste vraag kunnen vruchtbare – zij het ook op termijn beschamende – oplossingen ontstaan. Het is al met al veel gemakkelijker om iets principieel vol te houden dan in concrete verantwoording. De nieuwe generatie zal altijd echter heel zuiver aanvoelen, of men handelt op basis van principes of in levende verantwoording; het gaat immers om hun eigen toekomst.’ [10]

Zich aanpassen aan de wetten van het Derde Rijk is even onvruchtbaar als kritisch aan de zijlijn blijven staan. ‘Vruchtbaar’ heeft dus iets in zich van: het betekent iets, het is van belang. Het komt in de buurt van wat Hitler aan ‘succes’ heeft, maar de verschillen moeten niet over het hoofd gezien worden. Hitlers successen scheppen feiten en roepen een toekomst op, die in eerste instantie oogverblindend is, maar de ondergang al in zich bergt. Wie beseft dat het erom gaat ‘vruchtbaar’ te zijn in zijn handelen, kiest niet de kortste weg naar het succes, maar gaat zijn weg in gehoorzaamheid en geeft dan de dingen uit handen, in de hoop vrucht te dragen.

Op die weg red je het niet met ‘principes’, die je eenvoudig volgt en toepast. Dan houd je er nog geen rekening mee dat God jou in de werkelijkheid opwacht en concrete verantwoordelijkheid oplegt. Christenen hebben er een handje van om het Oude Testament achter zich te laten en te doen alsof we uit het ‘laatste’ kunnen leven. Maar dat gaat niet. In het Oude Testament zien we mensen in de geschiedenis leven, de gevolgen dragen van wat vroegere generaties hebben gedaan en misdaan, wegen gaan die menselijk gezien dubieus zijn, maar … met God. We leven in het ‘voorlaatste’, in de weerbarstige wereld zoals het Oude Testament die laat zien, en we zijn geroepen om ‘mannelijk’ te zijn en ‘sterk’ en het met God uit te houden in de concrete verantwoordelijkheid waarin Hij ons heeft geplaatst. Mét God – maar zonder God als escape te gebruiken, als ‘gatenvuller’ of goedkope troost. Daarom gaat het er ook om het ‘oud-testamentisch’ vol te houden als Hitler het ene succes na het andere behaalt en onrecht en geweld de principes lijken te zijn die de toegang vrijgeven tot het geheim van het leven.

Het is niet toevallig dat Bonhoeffer voordat hij aan zijn ethiek begint eerst een uitvoerige Bijbelstudie over Psalm 119 schrijft en tijdens het werken eraan ook naar de Psalmen grijpt en naar het Oude Testament in het algemeen. In zijn kleine studie over de Psalmen uit 1940 schrijft Bonhoeffer:

‘Het is genade om Gods geboden te mogen kennen. Ze maken ons vrij van zelfbedachte plannen en conflicten. Gods geboden maken onze voetstappen zeker en onze weg vrolijk. God geeft zijn geboden, opdat wij ze vervullen, en “zijn geboden zijn niet zwaar” (1. Joh 5,3) voor wie in Jezus Christus al zijn heil gevonden heeft.‘ [11]

Ieder woord uit dit citaat lijkt me to the point in onze wereld waarin we zo gefascineerd zijn door het succes. In onze zelfontworpen projecten – en alle moeite die ze kunnen geven – streven we succes na, maar we staan er alleen voor en we verstrikken onszelf in een manier van leven die boven de wet staat. Gods concrete woord – het gebod wordt gedragen door zijn belofte – bevrijdt. Er ligt een weg ten leven voor ons, die we ‘lichtvoetig’ mogen gaan, omdat God ons voorgaat en ‘ruim baan’ voor ons maakt. [12]

 

Prof. dr. G.C. den Hertog (1949) is hoogleraar systematische vakken aan de Theologische Universiteit Apeldoorn.

  1. Psalm 128, vers 2; berijming 1967.
  2. M. Weber, ‘Wissenschaft als Beruf’, in: M. Weber, Gesammelte Aufsätze zur Wissenschaftslehre, Tübingen 19221 / 19887, p. 594.
  3. Heidelberger Catechismus, vraag & antwoord 86; vgl. mijn ‘ “Aan Mij is uw vrucht te danken” (Hosea 14,9). Het reformatorische “practisch syllogisme” en de ethiek’, in: A. Baars e.a. (red.), Charis. Bundel ter gelegenheid van het afscheid van prof. dr. J.W. Maris als hoogleraar dogmatiek aan de Theologische Universiteit Apeldoorn, Heerenveen 2008, p. 79-89.
  4. M. Weber, ‘Wissenschaft als Beruf’, p. 594.
  5. Trouw. De Verdieping, donderdag 27 december 2012, p. 2.
  6. Trouw. De Verdieping, donderdag 27 december 2012, p. 2.
  7. Vgl. M.L. Frettlöh, Theologie des Segens. Biblische und dogmatische Wahrnehmungen, Gütersloh 1999, p. 189-214.
  8. D. Bonhoeffer, Das Gebetbuch der Bibel, in: D. Bonhoeffer, Gemeinsames Leben / Das Gebetbuch der Bibel, herausgegeben von Gerhard L. Müller, Albrecht Schönherr, DBW Bd. 5. Zweite, durchgesehene und aktualisierte Auflage, Gütersloh 2002, p. 123.
  9. Geert Mak, Reizen zonder John. Op zoek naar Amerika, Amsterdam / Antwerpen 20124, p. 288.
  10. D. Bonhoeffer, Widerstand und Ergebung. Briefe und Aufzeichnungen aus der Haft. Herausgegeben von Christian Gremmels, Eberhard Bethge und Renate Bethge, in Zusammenarbeit mit Ilse Tödt, DBW Bd. 8, Gütersloh 1998, p. 24vv.
  11. D. Bonhoeffer, Das Gebetbuch der Bibel, p. 118.
  12. Psalm 32, vers 3; berijming 1967.