Redactioneel

‘Ik vind de grote godsdiensten van de wereld zowel onwaar als schadelijk. Op zeer weinig uitzonderingen na is de godsdienst die een mens aanvaardt die van de gemeenschap waarin hij leeft, hetgeen er duidelijk op wijst dat het de invloed van de omgeving is die hem ertoe gebracht heeft de godsdienst in kwestie aan te nemen.’ De schrijver Tommy Wieringa vertelt in zijn tien geboden interview in Trouw uit 2010 dat hij dit citaat van Bertrand Russell gebruikt om Jehova-getuigen buiten de deur te houden. Het lijkt een weinig opbeurende bijdrage aan de jaarserie van Wapenveld waarin de vraag wordt gesteld of geloven meer is dan een sociale constructie.

Wieringa ontving kortgeleden de Libris Literatuur Prijs voor zijn boek Dit zijn de namen. De dichter Menno van der Beek legt in dit nummer een fijnzinnige analyse op tafel van dit boek. Anders dan het interview uit 2010 doet vermoeden, staat deze roman vol met verwijzingen naar het grote verhaal van het christendom. In Trouw werd al duidelijk dat Wieringa niet alleen graag mag provoceren (‘Wat kan mij die valse getuigenis eigenlijk schelen?’) maar ook een schrijver is met een missie: ‘Ik moet misschien de goede, oude wereld vertegenwoordigen en hier en daar een kind met een brein dat nog op traagheid is ingericht iets bieden wat hem vreugde en inzicht verschaft. Inzicht, daar gaat het om.’ In Dit zijn de namen blijkt dit inzicht veel te maken te hebben met het verhaal van de joden die de woestijn doortrekken naar het beloofde land. Op een wonderlijke manier gaat het leven van de hoofdpersoon daarbij aanhaken. Het verhaal van Israël bergt ongekende kracht in zich. Al interpreterend in het spoor van de joodse denker Martin Buber laat Van der Beek zien hoe dit verhaal onze manier van in de wereld zijn beslissend kan ombuigen.

De analyse van Van der Beek doet denken aan het boek Jezus incognito van de theoloog Martien Brinkman. Hij bespreekt hierin grote Europese kunstwerken van na 1960 die op een indirecte manier verwijzen naar Jezus, hun soms seculiere verpakking ten spijt. Theoretisch benoemt Brinkman zijn werkwijze als reversing the hermeneutical flow: kerk en theologie kunnen uit de kunst leren welke vragen er toe doen en zelfs wat het christelijke antwoord erop is. Dit lijkt op wat in de rubriek ‘Wilde schoonheid’ van Peter van Dijk gebeurt. Van Dijk struint onbekommerd door de wereld van film, literatuur en beeldende kunst op zoek naar iets wat instemming oproept bij ‘de christen die Jezus wil zoeken en vinden’. In dit nummer stelt hij een sterk staaltje van reframing voor: een reclamefoto van Suitsupply als verwijzing naar Jezus. De foto – Jezus in een maatpak – verbeeldt iets van de christelijke boodschap en kan christenen te binnen brengen wat ze zijn vergeten.

Met Wieringa en ‘Wilde schoonheid’ zitten we al middenin de thematiek van de jaarserie van Wapenveld. In het interview met Miranda Klaver proberen we de belangrijke vragen nog scherper op tafel te krijgen. In haar proefschrift onderzocht zij de culturele en sociale contekst van bekering in twee evangelische gemeentes. Net als Russell kwam zij erachter dat bekering alles met de omgeving heeft te maken. Als gelovige beseft ze tegelijkertijd dat de wetenschappelijke deconstructie van bekeringsverhalen geen grenzen kent: ‘Soms denk ik ook dat het allemaal flauwekul is.’ Toch is ze blijven geloven en ziet ze God op veel manieren bezig.

Dat geldt ook voor emeritus VU-hoogleraar Cees Gooijer, die tekent voor de tweede aflevering van ‘Brief aan mijn kleinkind’. Paradoxaal genoeg blijkt hier opnieuw het belang van de omgeving. Gooijer spreekt met veel dankbaarheid over de ‘getuigen’ in het hervormde Huizen van zijn jeugd. Aan zijn kleinkinderen schrijft hij dat veel collega-wetenschappers het geloof in een levende God zijn kwijtgeraakt, maar ‘bij opa is dat niet gebeurd’. Voor wie let op de verhalen en het leven van de ‘getuigen’, kan de werkelijkheid blijvend veranderen.