Vrijgekocht

Meditatie over 1 Petrus 1:13-25

De eerste brief van Petrus is actueler dan hij in 1800 jaar is geweest. Hij spreekt christenen aan als mensen die ‘als vreemdelingen verspreid’ in de wereld wonen (1:1). Het is lang geleden dat christenen werkelijk vreemdelingen waren in Europa. Maar die situatie is binnen enkele generaties grondig veranderd: opnieuw zijn christenen een marginale minderheid geworden in wat eens het heartland was van het christendom.

Vreemdelingschap verwoest tal van zekerheden, maar het levert geweldige kansen op. Je snapt pas goed wat uniek is aan Nederlanders als je een tijdje in België woont. Als je iets wilt leren over jezelf wat je nog niet wist, moet je losgemaakt worden uit ‘het leven dat je van je voorouders hebt geërfd’ (v. 18). Juist als je ergens vreemd bent, kun je in een spiegel kijken en iets leren over jezelf. Dat is een kans, een uitdaging. Als ik thuis ben, ben ik mezelf. Als ik ergens anders ben, ken ik mezelf.

Het leven van christenen is volgens Petrus bepaald door vreemdelingschap (v. 17). Dit vreemdelingschap is van bijzondere aard. Het wijkt af van bekende categorieën, zoals de immigrant die zijn eigen identiteit koste wat kost wil behouden, zijn dochters thuishoudt, en hoopt dat hij ooit genoeg bij elkaar zal sparen voor een huisje in het geboorteland. Of de toerist die bewonderend door het landschap gaat, overal een ansichtkaart van makend, maar niet beseft dat die aardige serveerster voor 25 cent per uur moet werken en in de keuken wordt misbruikt door haar baas.

Het vreemdelingschap dat Petrus schetst in deze brief is wat anders dan je afzetten tegen de wereld of oppervlakkig betrokken zijn, zonder oog voor de echte problemen in de wereld. Immigranten en toeristen komen van buiten het land binnen. Maar christenen zijn een ander soort vreemdeling. Zij zijn ‘mensen die opnieuw zijn geboren, niet uit vergankelijk maar uit onvergankelijk zaad, door Gods levende en altijd blijvende woord’ (v. 23).

Christenen, zegt Petrus, zijn niet van buitenaf de wereld binnengekomen als toeristen of immigranten. Zij zijn gewoon mensen uit deze cultuur, uit de stad, uit Nederland. Maar zij zijn ‘opnieuw geboren’. Zij hebben iets meegemaakt, iets gehoord, dat hen heeft veranderd. Alsof je net hebt gehoord dat je zwanger bent en niemand anders weet het. Je hebt een binnenpretje. De dagen gaan sneller, je loopt zomaar te zingen, en de mensen om je heen zeggen: ‘Wat is er toch met je? Weet jij iets wat wij niet weten?’.

Zo, zegt Petrus, zijn jullie vreemdelingen geworden in je eigen land, onder mensen van je eigen taal, mensen van je eigen cultuur. Hoe is dat gebeurd? ‘Door Gods levende en altijd blijvende woord.’ Het gaat hier om een ‘woord’, om nieuws, nieuws dat je leven verandert als je erin gelooft.

Wat is dat nieuws? Welk woord heeft hen zo veranderd? De sleutel zit in vers 18-19: ‘U weet immers dat u niet met zoiets vergankelijks als zilver of goud bent vrijgekocht uit het zinloze leven dat u van uw voorouders had geërfd, maar met kostbaar bloed, van een lam zonder smet of gebrek, van Christus’.

‘Vrijgekocht’, zegt Petrus. Ik ben dat woord pas een beetje gaan begrijpen dankzij Dorret (mijn vrouw). Zij heeft namelijk een hobby, die ons regelmatig naar rommelmarkten leidt – bij voorkeur in afgelegen oorden in Frankrijk. Na een lange, zweterige tocht arriveren we dan in een troosteloze negorij. De Franse boeren grijnzen en stoten elkaar aan: daar heb je er weer een paar die geld komen uitgeven voor rotzooi. Ze hebben veel lol gehad bij de voorbereidingen, dat kan niet anders. Hier een oude tang, helemaal vastgeroest. Leg er maar bij, da’s heel authentiek. Daar een koekblik, gedeukt en al, waar een boer jarenlang zijn spijkers in heeft bewaard. Ja, gooi maar op de kraam. Ze weten precies wat het waard is: helemaal niks. Ze weten precies waar het goed voor is: helemaal nergens voor. Maar leg het er maar bij: je weet nooit wat de gek ervoor geeft.

‘Vrijkopen’, dat is: je koopt iets wat bestemd is voor de stort, of iets waar een Franse boer zijn spijkers in bewaart. Je kunt je stralende ogen er niet van afhouden. Je neemt het mee in de auto, duizend kilometer op weg naar huis. Meestal bij je man op schoot, want achter in de auto kan het beschadigen. Als je thuis bent, haal je dit het eerst uit de auto en je brengt het voorzichtig naar binnen, alsof het van kristal en diamant is. Je poetst het op, je maakt het schoon. Je zet het neer in je huis op een ereplaats. Je geeft het een andere bestemming. Dat oude blikje, dat koffertje wordt een nieuw leven in geliefd.

Jullie zijn ‘vrijgekocht’, zegt Petrus. Je hebt een nieuw leven gekregen doordat er iemand was die jullie van onderaf de kraam haalde, die straalde toen hij jullie zag. Iemand die zei: geef dit aan mij en je weet niet wat je gaat zien! Iemand die er alles voor overhad om je vrij te kopen, je schoon te poetsen en je een nieuwe bestemming te geven. Hij gaf alles wat hij had, zijn bloed, zijn leven.

Misschien moeten we weer vreemdelingen worden om te beseffen wat ons christen maakt.

Over wat voor leven hebben we het? Welke nieuwe bestemming krijgen mensen die door de koopman in oud roest zijn opgeraapt? Petrus zegt het in v. 15-16: ‘… leid een leven dat in alle opzichten heilig is, zoals hij die u geroepen heeft heilig is. Er staat immers geschreven: ‘Wees heilig, want ik ben heilig’’.

Het is opmerkelijk en uniek-christelijk hoe Petrus dit woord gebruikt. Heiligheid is hier niet een geheimzinnige wereld van rituelen, kaarsen en donkere gebouwen. Heiligheid is hier niet dat we een stap terugdoen uit het volle leven (en vervolgens maar moeten zien hoe we weer landen). Het betekent juist dat we het volle leven heilig maken. Dit is revolutionair. Voor het eerst in de geschiedenis is hier iemand die schrijft dat je heilig kunt zijn in je gewone leven van naar school gaan, trouwen, kinderen krijgen, werken, tuinieren, bankieren, naar de kroeg gaan en je buren helpen.

Deze vorm van heiligheid werkt Petrus in zijn brief uit. Opmerkelijk genoeg doet hij dat niet in de vorm van regels en blauwdrukken. Dat is ook niet mogelijk, wanneer heiligheid zo ‘oncontroleerbaar’ is dat het in het volle leven gepraktiseerd moet worden. De moraal die Petrus schetst is rommeliger, meer ad hoc. Hij bespreekt een lange serie voorbeelden: wat doe je als je in een huwelijk zit met een partner die niets van jouw geloof moet hebben?, hoe ga je om met mensen die je bespotten?, hoe kun je eerlijk je werk blijven doen wanneer je baas foute dingen van je vraagt? En telkens weer buigt hij het voorbeeld terug naar Jezus Christus.

Steeds gaat het erom: wat betekent het in al die situaties dat je vrijgekocht bent voor een ander leven, dat je geroepen bent om heilig te zijn in het volle leven? Wat betekent het om vreemdeling te zijn – geen toerist of immigrant, maar opnieuw geboren, als iemand met een binnenpretje, iemand die veranderd is door het beste nieuws dat je ooit hebt gehoord?