De altijd groene boom

Meditatie over Psalm 1
Welzalig de man die niet wandelt in de raad der goddelozen... maar aan des Heren wet zijn welgevallen heeft, en diens wet overpeinst bij dag en bij nacht. Want hij is als een boom, geplant aan waterstromen die zijn vrucht geeft op zijn tijd, welks loof niet verwelkt... Niet alzo de goddelozen: die toch zijn als het kaf dat de wind verstrooit (Psalm 1).

Deze Psalm is een soort ‘woord vooraf’ voor het hele psalmboek [1]. Hij tekent van het leven de uiterste mogelijkheden: overvloed en vruchtbaarheid aan de ene, dorheid en leegte aan de andere zijde.

Het eerste leven wordt getekend met het beeld van de boom die niet verwelkt, het tweede met het beeld van het kaf dat verwaait in de wind. De tekst lijkt de mensheid te verdelen in twee groepen: de vele goddelozen en de weinige rechtvaardigen. Dat is tegen de achtergrond van het Joodse volksbestaan in de laatste eeuwen voor de komst van Christus wel te begrijpen. Wij doen er beter aan, de tweedeling op te vatten als de beschrijving van twee wijzen van leven. Met de goddeloosheid zijn wij allen meer vertrouwd dan met de wet van God. Men kan hier rustig zeggen: met het Woord van God, want het gaat in de tekst over de studie van het boek, de Tora.

Dat is geen vanzelfsprekendheid, men moet er moeite voor doen, hem ‘overpeinzen bij dag en nacht’. Een wijze van leven is niet iets toevalligs, het is niet een jasje dat wij afwisselend kunnen aandoen en uittrekken; zij is de uitdrukking van wat in ons zit, van de inhoud van onze geest. Daarom wordt zij ook gestempeld door onze ideeën, door de dingen waar wij ons mee bezighouden. Wij vergroeien daarmee.
Dat geldt voor beide levenswijzen. Die van de goddeloosheid stempelt ons met grote vanzelfsprekendheid. Men zou bijna zeggen, dat ze onze natuur is. Men zegt wel eens: bekering betekent tweemaal nadenken; de eerste gedachte is veelal de verkeerde, de impulsieve, uiting van de oude Adam. Soms moet men heel lang nadenken om werkelijk op de tweede gedachte te komen. Deze ‘natuur’ delen wij met alle mensen; geen wonder, dat de bijbel over ‘de wereld’ spreekt: één groot samengroeisel van de voor hand liggende keuzen, van vanzelfsprekendheden. Want de echte keuze – die ligt bij de andere mogelijkheid: leven bij het Woord van God.

Hoezeer het op samengroeien aankomt, blijkt uit de nadruk, die hier ligt op de gerichte aandacht voor dat Woord, op ‘studie’. Dat klinkt een beetje te intellectueel, maar het woord studie betekent volgens het woordenboek in oorsprong: zich ernstig en ijverig op iets toeleggen, met ijver en inspanning naar iets streven. Nu, dat is het precies – alleen komt daar in onze tekst nog het welgevallen bij: men schept er behagen in. Men moet er zich dus toe zetten, er moeite voor doen, er tijd in steken, en dat voor zijn ‘geluk’. Alleen zo kan het je gaan bepalen, kan ‘het woord’ (hoe bescheiden ook) vorm, karakter krijgen. Het gaat om ‘spiritualiteit’: men moet het ‘overpeinzen’ (vs. 2). Men kan het ook ‘innerlijkheid’ noemen.

De bijbel hanteert op tal van plaatsen deze twee drastische beelden die hier voor beide levensontwerpen genoemd worden: de boom en het kaf. Een forse boom – welk een pracht! Voor de heiden is hij een god (niet onbegrijpelijk), maar voor Israël het beeld van het echte mensenleven. De boom is een wonder van groeikracht; wat in een stam gebeurt, is een fysiologisch en natuurkundig wonder. Daar staat hij, onwrikbaar, vast verworteld, in heel zijn geheimzinnigheid. Hij heeft als het ware het leven in zich (daarin lijkt hij ons de baas), zoals de wisseling tussen winter- en zomerkleed indrukwekkend laat zien. En hij is vruchtbaar, hij laat iedereen delen in zijn overvloed, ieder jaar weer. Ook ‘vrucht’ is een veel gebruikt bijbels woord. De ‘wereld’ kent zijn successen, de bijbel spreekt over vruchten. Hoeveel beelden, van duurzaamheid, standvastigheid, beschikking over reserves, innerlijke kracht, karakter, schoonheid, vruchtbaarheid zijn in het beeld van de boom besloten!

Maar dan het kaf. Als er vroeger gedorst werd, zag men wel eens een heel grote stofwolk rondom de dorsers. Wij slaan inderdaad druk om ons heen, om iets van het leven te maken; dat wordt er in de tegenwoordige tijd niet minder op. Kaf: een drastischer beeld voor dorheid, wisselvalligheid, nutteloosheid, onvruchtbaarheid is bijna niet denkbaar. Het verwaait met de wind, het blijft ‘nergens’. Veronderstel, dat er alleen kaf en geen vrucht was! Men pelt wel eens een noot open en dan zit er niks in. Dat kan het verschrikkelijke lot van ons leven zijn, als wij geen idee hebben van wat de psalmist bezielde. Hij gelooft in een leven dat niet verdort. Een bewust, persoonlijk, innerlijk leven met de bijbel is hem een onmisbare voorwaarde.

Zo tekent de bijbel het levensgeluk. De vertaling ‘gelukzalig’ is eigenlijk een beetje te verheven, de Leidse Vertaling zegt ‘gelukkig’ en dat betekent het woord ook. Het gaat om het gewone leven. Het leven kan ‘gelukken’ (vgl. vs. 3). Meer en meer wordt ons vandaag de dag voorgehouden – ja, het wordt van de daken geroepen – dat het leven niet leefbaar is (denk bijv. aan huwelijk en relatie), maar de bijbel zegt ons, dwarse mislukkelingen: het goede (gelukte, gelukkige) leven is mogelijk. Wij moeten alleen twee keer leren denken.

  1. Deze meditatie is met toestemming van uitgeverij Boekencentrum overgenomen uit de in 2004 bij deze uitgeverij uitgekomen meditatiebundel Schaarste en Overvloed