Een weloverwogen dood

Euthanasie in Nederland
James Kennedy

Boeken van buitenlandse auteurs over Nederland trekken al gauw mijn aandacht [1]. Ze zijn om voor de hand liggende redenen relatief zeldzaam en ze helpen ons vaak onze zaken eens van een andere kant te bekijken. Dat geldt zeker van dit boek van James Kennedy, een Amerikaanse hoogleraar in de Europese geschiedenis, getrouwd met een Nederlandse vrouw, tot voor kort werkzaam in Holland, Michigan en nu benoemd aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Zijn banden met Nederland zijn dus stevig en ze stellen hem in staat heel dichtbij te komen en ervoor te zorgen dat we in het beeld dat hij schetst onszelf goed kunnen herkennen, maar in zijn boek geeft hij niettemin overtuigend blijk van de distantie van de Amerikaanse observator.

Kennedy ging op zoek naar de achtergronden van de versoepeling van de euthanasiewetgeving in Nederland. Onderzoek van de maatschappelijke discussie in de periode 1968 tot 1985 leert hem dat de bespreekbaarheids-cultuur de voornaamste factor is geweest. Meer dan elders heerst in het kleine zelfbenoemde gidsland de overtuiging dat over vrijwel alle dingen te praten valt en dat dit gesprek ook tot oplossingen zal leiden. In onze kleinschalige polder hebben we elkaar nodig, en willen we het dus graag min of meer eens worden – al te veel polariteit slaat ons lam. Kennedy laat goed zien hoe praten tot onttaboeïsering en vervolgens tot genuanceerd denken heeft geleid. Pratende weg vervagen de normen gemakkelijk en ontstaat begrip (vgl. ook p. 205). Men krijgt oog voor de schaduwzijde van de medische technologie en voor de arts die naarmate hij meer aandacht schenkt aan de relationele kant van de zorg (en dat werd alom gevraagd) steeds dringender voor dilemma’s komt te staan. Medemenselijkheid – een woord dat nu nauwelijks meer gebruikt wordt – was de norm die ging concurreren met de beschermwaardigheid van het leven.

Al gauw kwam daar het zelfbeschikkingsrecht bij. Het hoofdstuk dat Kennedy daaraan wijdt vond ik het meest verhelderend en verrassend. Het land bij uitstek waar het besef van dat recht thuishoort is immers Amerika en daar heeft het niet geleid tot een brede beweging om het recht op euthanasie te bepleiten. In Nederland is men daarentegen vrij algemeen bereid het recht op zelfbeschikking te relativeren, terwijl het tegelijk een belangrijke rol speelt in de argumentatie. Juist omdat in Nederland het zelfbeschikkingsrecht bijna als vanzelfsprekend sociaal wordt ingebed en meer geïnterpreteerd wordt als mondigheid, kon het als argument worden ingezet. Een absolute interpretatie zou waarschijnlijk minder begrip hebben gekweekt. Want een al te grote nadruk op de autonomie van het individu is ten onzent altijd wel als cultuurverschijnsel gesignaleerd maar ook door bijna iedereen verfoeid. Nederlanders zijn geen individualisten, zij zijn communaal ingesteld (zoals ook Kennedy op p. 140 zegt).

Maar terug naar de kern van het betoog van Kennedy. Deze bestaat in de these dat onze bespreekbaarheids-cultuur tot een ander euthanasiebeleid dan in de rest van de wereld heeft geleid en dat ‘het gesprek’ vervolgens ook tot de kern van dat beleid is verheven. Kennedy noemt dat de ‘tere kern’ (p. 212vv.) en daarmee hebben we ook zijn boodschap in beeld. Want bij alle observerende distantie klinkt wel degelijk een boodschap in de beschrijving door: staat dit beleid niet op lemen voeten? Is de kwaliteit van ‘het gesprek’ in Nederland zo goed als het ooit was? ‘Stel dat de richtlijnen bureaucratischer worden, dat de Nederlandse samenleving verder individualiseert, en dat de Nederlandse geneeskunde meer service aan de klanten geeft en minder zorg. Dan blijft er misschien weinig ruimte voor “het gesprek”– de tere kern van het Nederlandse euthanasiebeleid, waardoor het zowel ingenieus flexibel kon zijn, als ergerlijk ongrijpbaar’ (p. 214).

Maar hoe ziet een beleid eruit zonder deze tere kern? Staat men daar niet onder de combinatie van de norm van de beschermwaardigheid van het leven met die van de positiviteit van de medische technologie? En worden zonder gespreks-regelingen niet evengoed vergaande beslissingen genomen? Ik kan mij eerlijk gezegd (maar daarmee verraad ik mij natuurlijk als een typische Nederlander) een regeling zonder die tere kern niet voorstellen. Omgekeerd zou ik graag eens een boek lezen over het euthanasie-debat in de rest van de wereld. Overheerst daar nog steeds het taboe? En waarin bestaat dat? Huiver om te doden? Huiver om Gods plaats in te nemen? En ligt dat dan bij godsdienstigen en niet-godsdienstigen gelijk? En waarom is de huiver voor de potentie van de medische technologie geen concurrent van de huiver om te doden? Het verzet in Nederland tegen de nieuwe euthanasiewet komt voornamelijk uit orthodox godsdienstige kring. Juist daar zou ik zo graag een open gesprek (daar is het weer!) voeren over de vraag, of het niet van eerbied voor God kan getuigen de vraag onder ogen te zien of wij (door welke factoren ook) ook langer kunnen leven dan goed voor ons is, waardoor wij door manipulatie de goede gave van het leven perverteren. Okke Jager’s boek ‘Liever langer leven’ vond ik getuigen van een titaans, eigenlijk inhumaan levensbesef, een weigering grenzen te erkennen. De dood wordt volgens de bijbel op een andere wijze overwonnen dan door de medische technologie, zoals ook Caesar op een andere wijze overwonnen wordt dan door militaire opstand. Juist die erkenning van grenzen aan het leven en de onderkenning van de dood als een doorgang tot het leven zou ons in kerkelijke kring tot een dieper gesprek over euthanasie moeten voeren dan de notie van het zelfbeschikkingsrecht versus die van de beschermwaardigheid van het leven.

Eigenlijk voel ik me wel goed bij het beeld dat Kennedy van ons land schetst – en ook daarin ben ik volgens hem typisch een Nederlander (p. 19)!

  1. Amsterdam, Bert Bakker, 2002, 248 p, €20,42.