Aanraken

Bijbelschets over Markus 1:41

Huilen in de kappersstoel. Ik hoorde mensen die na de versoepeling van de lockdown voor het eerst weer aangeraakt werden: door de kapper. En die daarbij spontaan in huilen uitbarstten. Hoe groot de behoefte is om af en toe (liever: regelmatig) aangeraakt te worden, dat merk je juist als het niet ‘mag’. Wat een aanraking al niet kan losmaken!

Door deze tijd ga ik anders kijken naar de zieke generaal Naäman, die diep teleurgesteld is als de profeet Elisa niet naar buiten komt om met zijn handen over de zieke plekken te strijken (2 Koningen 5:11). Ik dacht altijd: Naäman denkt dat de profeet een tovenaar is, maar de Bijbel doet niet aan magie. Nu hoor ik echter het verdriet in Naämans woorden. Hij had gewoon ‘huidhonger’, de arme man. Hij had de hoop: misschien is er nu eindelijk weer iemand die me aanraakt!

Aan het begin van het Markusevangelie is er een moment waarop zo’n melaatse man, een ‘lepros’ (dat is het Griekse woord), wel wordt aangeraakt. Markus laat er alle licht op vallen. Omdat het ongehoord is wat Jezus hier doet; en ongehoord wat de gevolgen zijn.

Als je de eerste 39 verzen van Markus 1 in één keer leest, moet je eigenlijk al lezend buiten adem raken. Het is hollen, hollen, hollen. Jezus komt bij Johannes de Doper, en laat zich dopen – en vanaf dat moment zit er geen rust meer in. Steeds lees je het woord meteen. Meteen na de doop werd Jezus de woestijn in gejaagd door de Geest, en even later staat Hij te preken in Galilea, er is geen moment te verliezen, en meteen komen de mensen, en meteen zijn ze onder de indruk, en meteen worden de eerste zieken genezen, en meteen komen er nog meer mensen: meteen, meteen, meteen. Nu weer zo’n geval: er komt een lepros naar Jezus toe, misschien moet je zelfs lezen dat hij bij Jezus naar binnenging, het huis binnen waar Jezus met zijn leerlingen zat te praten – nooit eens rust, en de leerlingen springen op, geschrokken – en dan zet Markus alles stil. Alsof je in een film zit en razendsnelle beelden ziet – en ineens gaat het in slow motion. Jezus strekt zijn hand uit, en beweegt naar die man toe, en raakt hem aan.

Met een boog eromheen
Ja, dat moest je nou juist niet doen. Alles was erop gericht dat je zo’n man niet aanraakte. Die man had nooit zo dicht bij Jezus mogen komen: leprozen woonden op aparte plekken, in losse kolonies, ze mochten zich vanwege het besmettingsgevaar niet in de maatschappij wagen, in de gewone gezondemensenwereld. Als ze eens een dorp in moesten, om te bedelen of zo, dan moesten ze roepen: ‘leproos, leproos, houd afstand!’ en ze hadden een ratel – ja, dan hield je wel afstand, en ook wel meer dan anderhalve meter, met een boog moest je om hen heen, en nooit, nooit, nooit was er eens een aanraking.

Door een defect in je afweer- en pijnsysteem begonnen er lichaamsdelen af te sterven: de dood had je dus eigenlijk al in zijn greep. Je was een levende dode, eigenlijk al geen deel meer van het land der levenden (Psalm 116). Onrein: dat betekent ‘besmettelijk’, maar ook: aangeraakt door de dood, niet langer in staat om een vertegenwoordiger te zijn van hoe God het leven had bedoeld. Dat kon je zomaar overkomen: ineens afgesneden.

En zo’n man hoort dus van Jezus, en hij vat moed, of geloof, en hij valt bij Jezus binnen, tegen alle voorschriften in, totaal onvoorzichtig, en hij zegt: u kunt mij – rein maken. Zorgen dat ik er weer bij hoor. Dat niet de dood maar het leven de macht over me heeft. Dat God zijn macht over mijn leven herpakt.

In die 39 verzen hebben we al veel wonderen gelezen. Maar het herstel van zo’n levende dode, nee, dat nog niet. Dat kan toch ook niet…

Dat is het moment dat Markus alles stilzet. Jezus werd hevig bewogen, diep geroerd, zoiets staat er. Heftige emoties. Ja, wat wil je. Zo’n leproze man roept heftige reacties op. De leerlingen staan inmiddels op meters afstand tegen de muren gedrukt met de schrik om het hart, denk ik zo. Je wilt het misschien niet, maar je walgt van zo’n man. En kwaad: dat-ie zomaar ineens voor je staat, waar haalt-ie, zeggen wij, het gore lef vandaan… En Jezus reageert ook heftig. Je ziet Hem bijna naar adem happen. En dan – die beweging.

Jezus doorbreekt alle verwachtingen. En alle regels. De manieren waarop ze toen omgingen met deze besmettelijke ziekte. De afstanden die ze in acht namen. De pijn van een mens die nooit meer eens wordt aangeraakt. Ik wil het, zegt Hij tegen die man. Fantastische woorden, die van heel diep in Hem opwellen. Ik wil het, word rein.

En er komt weer glans over het leven van die man. Sterker nog: een glans die er nog nooit eerder was geweest. Dit is een aanraking – met een goddelijke kracht.

Wat een aanraking van Jezus losmaakt – ik schrijf expres in de tegenwoordige tijd – daar wil Markus zijn lezers vermoedelijk bij laten stilstaan. Je moet meevoelen wat hier gebeurt. Maar voelen, hoe roep je dat op in een Bijbelschets – ik probeer het maar met een paar beelden. Een uitgebluste grijswitte kool gloeit weer een geeft licht

Bij Marilynne Robinson (Gilead, 2004, 245) las ik het volgende beeld van wat Pinksteren kan betekenen – ik parafraseer: Soms is het alsof de Heer op dit schamele kooltje blaast – onze schepping is als een grijswitte sintel die uit het vuur is gehaald, maar de Heer blaast erop en dat kooltje gaat gloeien, en stralen, eventjes, of een jaar, of een mensenleven lang.  Mooi beeld voor wat er gebeurt als de Geest de schepping aanraakt, en overwint, en doortintelt. Het gebeurt ook met die man, als Jezus hem aanraakt. Een uitgebluste grijswitte kool – maar nu gloeit hij weer en hij geeft een warm licht. Omdat Jezus dat losmaakt, noemt Markus zijn naam, en wordt zijn naam nog altijd genoemd. En bezongen.

Nog een beeld. In de ene week dat we winter hadden, en het Nederlandse landschap betoverd leek door sneeuw en ijs, hoorde ik op de radio hoe de 17e-eeuwse Marokkaanse diplomaat Samuel Pallache destijds aan zijn vorst verslag uitbracht over onze winters: ‘Het is hier thans een jaargetijde, dat de waters overdekt zijn met een witte korst, een soort koek, die veel op kandijsuiker gelijkt, waarop de mensen met een paar gepolijste ijzertjes onder de voeten zo hard lopen, als bij ons de struisvogels in de woestijn.’ Ik moest er eerst om lachen, maar eigenlijk vind ik het wonderschoon. Hier is iemand aan het woord die om zich heen kijkt en die zich verbaast over de schoonheid van de schepping en als ik naar hem luister, dan ga ik ook met nog weer nieuwe ogen en met nog meer verbazing kijken naar de wonderen van deze wereld, en van dit leven. En Jezus raakt een man aan en zijn leven – begint te gloeien. Je gaat er met nieuwe ogen naar kijken. Als Jezus aan het werk is, ga je met nieuwe ogen naar de wereld kijken.

Derde voorbeeld – terug naar Naäman. Hij wil die stinkende moddersloot, de Jordaan, niet in. Maar als hij met andere ogen gaat kijken, en het toch maar doet, komt hij er rein weer uit. Zuiver voor God. Als een kind zo fris en onbevangen – dat is wat Gods aanraking doet. Mensen worden rein, en moddersloten worden paradijsrivieren.

Niet lief en zoet
Overigens, na al deze glanzende beelden is een correctie wel op z’n plaats. Want het is niet alleen maar mooi wat hier gebeurt, en zeker niet lief en zoet. Jezus raakt die man aan, maar we moeten niet denken dat het even een liefkozende aai is, heel voorzichtig. In de Naardense Bijbel staat, terecht denk ik: Hij ‘grijpt hem vast’. Het is echt een stevig aanraken, overtuigd, hardhandig misschien zelfs. En als Jezus die man heeft vastgepakt, met heftige emoties, dan gooit Hij die man na een intens moment waarin alles even stilstond, ook weer van zich af, ook heftig, Hij jaagt hem weg, de onrust zit er weer helemaal in, meteen, meteen, meteen: zoals Jezus zelf na zijn doop de woestijn ingejaagd werd door de Geest, zo wordt deze man ook het leven ingejaagd.  

‘Maak dat je bij de priester komt’ – de rust is eruit, en die man mag niks zeggen over wat er gebeurd is maar hij moet wel, hij moet wel, en dan moet Jezus de stad uit – misschien omdat er te veel mensen naar hem toe kwamen, maar ik denk nog eerder omdat Hij die onreine man heeft aangeraakt, dat mag niet, dan moet je zelf ook in quarantaine. Plaatsvervanging dus: de man gaat naar de priester, naar God, en Jezus gaat naar de eenzame plaatsen.

Jezus is geen zoete lieve man – in die vreemde hardhandigheid, in die heftigheid, zie je dat er meer aan de hand is. Jezus raakt een mens aan, Hij steekt zijn handen in onze zaken. Wat gebeurt daar: wordt het reine onrein? Markus wijst op een andere mogelijkheid. De mogelijkheid dat de Geest op de uitgebluste kooltjes van mensenlevens blaast.

Maar zoet wordt het nooit. Als de Geest de gloed geeft, is er geen moment meer te verliezen. Jezus jaagt die man van zich af. Nu aan de slag! Laat die glans zien!

Prof. dr. E. van ’t Slot is Wapenveld-redacteur. Hij is bijzonder hoogleraar vanwege de Confessionele Vereniging aan de Rijksuniversiteit Groningen en hoofd van het Centrum voor Beroepsvorming en Spiritualiteit van de Protestantse Theologische Universiteit.