Vrijheid is waar we thuishoren

Is de lente van een nieuw tijdperk aangebroken?

Wat gebeurt er het voorjaar van 2020? Een eenvoudig antwoord zou kunnen zijn: het voorjaar trekt over het land, en in de ziekenhuizen sterven veel oude mensen. Dat zou cynisch kunnen klinken, maar zo is het niet bedoeld. Het is eerder een timide poging om het heden symbolisch te verstaan, om een zin, een betekenis te ontworstelen aan de moeilijk te bevatten coronacrisis: de lente van een nieuw wereldtijdperk breekt aan – terwijl de oude, zieke dingen vergaan.

Het oude en zieke was eenmaal jong en sterk, toen het zijn eigen voorjaar beleefde. Dit ligt echter al in een ver verleden. Het gaat terug naar de tijd van de vroege 17e eeuw: in de jaren na de grootste catastrofe die Europa ooit heeft meegemaakt – de jaren na de godsdienstoorlogen. De dertigjarige oorlog markeerde het begin van een tijdperk.

Als mensen in de naam van God doden, dan maken ze de dood tot hun God. Als de dood God wordt, dan is God dood. In de dertigjarige oorlog is dit precies wat er gebeurde. De dood van God, die Friedrich Nietzsche voor het eerst in 1882 vaststelde, vond plaats toen christenen tegen christenen streden en elkaar in naam van God afslachtten.

Daarmee stortte het religieuze fundament in, waarop zo’n duizend jaar lang het gebouw van de Europese cultuur gefundeerd was. God was dood – ook al leek dat aan de oppervlakte niet zo te zijn. Geen staat en geen leven kon meer op Hem gebouwd worden. Een ander, een nieuw fundament moest gevonden worden. René Descartes was de denker die het vond in het fundamentum inconcussum – een onwankelbaar fundament – dat de mensheid als geheel zou kunnen dragen. Zijn zoektocht leidde hem naar de bekende zin:  Ik denk, dus ik ben.

Ik, het denkende subject, nam de plaats van God in. Ik, de rationaliteit, het intellect van de mens was het enige waarop men zich verlaten kon. Dat was het resultaat van Descartes’ beroemde gedachtenexperiment toen hij alles in twijfel trok. Hij twijfelde aan alles, alleen het twijfelen zelf scheen hem onbetwistbaar. En aangezien twijfelen zelf een daad van het denken is, bleef er niets anders over dan het denken zelf, waarvan de denker zeker kon zijn. Alleen het denken gaf hem veiligheid, zekerheid en stabiliteit. Alleen het ik van het denken deugde als een fundamentum inconcussum van een nieuwe mensheid, dat nu een nieuwe wereldtijd zou moeten stichten.

Fundamentele vragen

Christoph Quarch (1964) is een in Duitsland bekende filosoof en theoloog die ook schrijft voor een groter publiek. Op zijn eigen website schrijft hij dat de vraag naar ‘betekenis’ voor hem steeds meer centraal staat. Hier kiest hij dezelfde focus als de nieuwe Denker des Vaderlands, Paul van Tongeren. Puttend uit de grote continentale traditie laat hij zien wat dat voor hem betekent. Het artikel dat Wapenveld hier in vertaling aanbiedt maakt duidelijk op welke fundamentele vragen de coronacrisis ons attendeert. Niets minder dan het vastlopen van het fundament van de moderniteit wordt zichtbaar. Wil er toekomst zijn dan zal onze verhouding tot de natuur een wezenlijk andere moeten worden.
Hoewel Quarch dat in dit artikel minder uitwerkt, zit voor hem in deze nieuwe verhouding ook een duidelijk religieuze trek. De ervaring dat we onderdeel zijn van een groter geheel en dat de wereld niet vanuit het menselijk denken wordt geconstrueerd, stemt nederig. Deze ervaring vraagt een houding van jezelf toevertrouwen aan iets of iemand groter dan jezelf.

Controle over de natuur
Maar de wereldtijd, waarvan de lente begon met Descartes, stond niet onder een goed gesternte. Waarschijnlijk heeft niemand anders de eigenlijke signatuur van deze tijd zo indrukwekkend samengevat als de dichter Novalis: ‘Waar geen goden zijn, heersen geesten’. Juist dat gebeurde. De nieuwe tijd, die op het subject gefundeerd was – op het ik dat denkt – geraakte snel tot een wereldtijd van geestenheerschappij. De geesten, die nu de achting van mensen mochten genieten, zijn precies de geesten die Descartes vanaf het begin opgeroepen had: veiligheid, zekerheid, macht, controle, heerschappij – heerschappij over de natuur en heerschappij over de mensen.

Om hulde te brengen aan de geest van de zekerheid die opstond uit het krijgsgewoel, heeft de moderne mens zijn wereld gegrondvest op de zekerheid van het ‘ik denk’. Deze vaste grond maakte het de mens mogelijk zich met zijn denken en met zijn wetenschap de macht over de wereld toe te eigenen en de natuur aan zich te onderwerpen. Als maître et possesseur de la nature ontwierp hij zichzelf en nam zo de plaats in die eens door God werd opgeëist. Met de techniek maakte hij de planeten tot zijn onderdanen, en oefende hij voortaan de controle over de natuur uit. Wetenschap en techniek traden in dienst van de nieuwe godheid, die zekerheid werd genoemd: de controle van de natuur en haar autoritaire beheersing werden snel de nieuwe vorm van godsdienst.

Maar dat was nog niet alles: tegelijkertijd met Descartes kwam ook de moderne zekerheidscultus tot bloei. Thomas Hobbes, een vriend van Descartes, trad ook in dienst. Ook hij was op zoek naar betrouwbaarheid en zekerheid. Ook hij verlangde naar een fundamentum inconcussum van zijn leven. Hobbes trof dit niet aan in het innerlijk van het denkende subject, maar in de buitenkant van een totale staat. Het ging hem niet om de heerschappij van het subject over een wereld van natuurlijke objecten – het ging hem ook niet om de zekerheid die het denken in stand houdt en de wetenschap verheft tot het instrument van heerschappij over de natuur. Hobbes was op zoek naar wat de mens bescherming biedt tegen zijn gelijken – wat hem bescherming biedt op het slagveld van het sociale leven, dat hij beschreef als ‘oorlog van allen tegen allen’. Zijn oplossing was het totalitarisme, want alleen de absolute staat, of de monarch, was in staat een individu veiligheid, betrouwbaarheid en een stabiel leven te bieden te midden van een natie van zelfzuchtige egoïsten.Het conflict tussen zekerheid en vrijheid

In de moderne tijd werden politiek, wetenschap en technologie de gewaardeerde instrumenten die het vooruitzicht boden op wat heilig en oneindig waardevol leek voor de mens: zekerheid. Maar na enkele decennia drong zich een ander idool, een andere waarde, een andere geest met verve naar de voorgrond: vrijheid. De hele 18e eeuw bracht er hulde aan. Het was echter niet gemakkelijk om haar in de werkelijkheid te realiseren. De waarde van vrijheid stond in een schrille tegenstelling tot de waarde van de zekerheid.

Hoe zou dat moeten werken: als vrij subject leven terwijl je zekerheid afhangt van het geweld van een totale staat? ‘De mens wordt vrij geboren, maar overal ligt hij aan kettingen’, vatte Jean Jacques Rousseau dit dilemma samen in zijn Contrat Social op het hoogtepunt van de Franse Revolutie. Het markeert precies het vooraf bepaalde breekpunt van het moderne denken, waarop thans, in de dagen van de coronacrisis, het door hem gebouwde huis van de moderne wereld in elkaar stort: het schijnbaar onoplosbare conflict tussen de twee belangrijkste afgoden van de moderne tijd, te weten het conflict tussen zekerheid en vrijheid.

Veel van de pogingen om het dilemma op te lossen, mislukten. Strikt genomen is de geschiedenis van de 18e eeuw tot heden de geschiedenis van dit mislukken. De Franse Revolutie beloofde vrijheid door een politieke omwenteling. Maar wat er kwam was de terugkeer van de monarchie. Bij nader inzien was alleen de weg die op de Britse eilanden verzonnen werd succesvol: het liberalisme. Het bood een veelbelovende oplossing: het deelde de cultus van de vrijheid en de cultus van de zekerheid op in twee verschillende gebieden van het maatschappelijk leven. De markt werd de tempel van de vrijheid, de vrijemarkteconomie haar cultus; de zekerheid daarentegen bleef de verantwoordelijkheid van de staat vooral de zekerheid van de markt. Deze geniale zet paste bij de rationele egoïst, waar de moderne mens zich sinds Hobbes voor hield: op de markt mocht hij in onbelemmerde vrijheid zijn interesses volgen, zijn concurrenten verslaan en zich doen gelden. Hij liet het aan de staat over om voor orde en gezag te zorgen.

Een nieuwe religie
Deze constructie werkte redelijk goed. Ze genereerde welstand die weliswaar slecht verdeeld was, maar over het geheel toenam. Ze leidde ook tot verwoestende oorlogen die miljoenen levens kostten, maar meestal werden gevolgd door perioden van economisch herstel. Ze bracht een technische vooruitgang voort, die een ongekende verwoesting van de planeet teweegbracht, maar steeds meer mensen de mogelijkheid gaf om in veiligheid en vrijheid te consumeren en te reizen.

Uiteindelijk stond een nieuwe religie op het punt gesticht te worden, waarin het project van de moderne tijd – de tijd na de dood van God – zijn voltooiing zou vinden: de religie van het dataïsme, met als god de Homo Deus (Yuval Noah Harari), de door de digitale technologie geoptimaliseerde mens. Deze mens moet alle attributen van God in zich verenigen en, als hij daarin slaagt, de moderne geestencultus vervolmaken. Hij kan dat met behulp van big data, alwetendheid, waarmee Descartes' droom van totale zekerheid door wetenschap en technologie eindelijk zal uitkomen. Vervolgens met behulp van kunstmatige intelligentie, almacht, waarmee Hobbes' droom van totale veiligheid door overheersing eindelijk zal uitkomen. En ten slotte met behulp van (bio)genetische manipulatie, onsterfelijkheid, waarmee de technisch geoptimaliseerde mens de last van de kwetsbare, infectiegevoelige lichamelijkheid van zich af zal werpen en tegelijkertijd definitief zekerheid en vrijheid zal verwerven.

Maar toen kwam de coronacrisis. Toen kwam er een virus dat zich aan alle beheersbaarheid onttrok en in één klap de belangrijkste afgoden van onze moderne mensheid wegnam: zekerheid en vrijheid. Het fundamentum inconcussum van de moderne tijd werd erdoor geschokt. Wat de seismografen al lang vermoedden of vreesden, is nu gebeurd: een geestelijke ontwrichting, waardoor de geestelijke grondslagen opnieuw moeten worden gedefinieerd en wel zodanig dat veiligheid en vrijheid eindelijk op een hoger niveau samenkomen.Is de tijd gekomen om ons bestaan te plaatsen op een beter fundament?

Zou het zo kunnen zijn dat de wereldtijd van de geestenheerschappij nu ten einde loopt? Zou het zo kunnen zijn dat wij er in deze dagen erop gewezen worden dat de wereld die wij hebben opgebouwd niet meer werkt? Zou het kunnen zijn dat wij in de nasleep van de coronacrisis tot het besef moeten komen dat het fundament waarop wij onze wereld hebben gebouwd, ons niet meer draagt? Zou het niet zo kunnen zijn dat de tijd gekomen is om ons bestaan op een beter fundament te plaatsen een fundament waarop zekerheid en vrijheid niet langer met elkaar in tegenspraak zijn; en waarop een andere en betere economie kan worden gebouwd? Zou het kunnen dat de tijd gekomen is om afscheid te nemen van zowel het liberalisme als het dataïsme omdat beide nu ontmaskerd zijn als de verering van een dode god: spirituele constructies, waarvan de ene de levende natuur vernietigt met zijn technologie en economische apparaten, terwijl de andere het menselijk leven elimineert met zijn transformatie van natuur in data en van leven in algoritmen? Zou het kunnen dat dit de tijd is van de lente van een nieuw wereldtijdperk?

De coronacrisis wijst ons krachtig op de enige oplossing voor het schijnbare dilemma waarin de wereld tegenwoordig verstrikt dreigt te raken: de tegenstelling tussen zekerheid en vrijheid. Terwijl sommigen niet snel genoeg willen terugkeren naar hun subjectieve ‘vrijheden’ van economische activiteit en consumptie, en anderen nog stoutmoediger en strengere maatregelen eisen voor de ‘zekerheid’ van hun subjectieve bestaan, zien beiden over het hoofd waar alleen de oplossing van het dilemma ligt – in datgene wat ons, als gevolg van de coronacrisis, blijkbaar alleen maar wordt ontzegd: in het erbij horen.

Want één ding moet duidelijk zijn. Het is uiterst triviaal, maar moet toch vermeld worden: er bestaat geen zekerheid voor de mens. Meer nog: voor alles wat leeft, is er geen veiligheid, geen zekerheid, geen voorspelbaarheid. Dit inzicht is pijnlijk. Werd ons niet juist beloofd de wereld volledig onder controle te krijgen en alles te kunnen berekenen via de algoritmen van de kunstmatige intelligentie? Hoe kan dit nu gebeuren? Een virus maakt alle voorspellingen van analisten, marktonderzoekers en andere waarzeggers ongedaan.

Nee, het fundamentum inconcussum van het ‘ik denk’ werkt niet meer. Noch het fundament van het denken, dat algoritmen en machines van ons moeten overnemen, noch dat van het ego, dat zich als Homo Deus in de plaats van God heeft willen stellen en dat nu niet alleen zijn ‘zekerheid’ maar ook zijn ‘vrijheid’ moet opofferen. De tegenstelling tussen vrijheid en veiligheid, die in deze dagen van de coronacrisis tastbaar wordt, kan niet worden opgelost met de instrumenten die ooit zijn bedacht om hulde te brengen aan beide afgoden: de markt en de totale staat.

Ontmaskerd
De markt werd door het virus veroordeeld vanwege zijn totale ongeschiktheid als waarborg van de vrijheid. De markt stort in omdat deze zich eerder tot alle sectoren van de maatschappij had uitgebreid: vooral tot het gezondheidsstelsel, dat door de logica van de markteconomie zo verzwakt is geworden dat het de kracht van de pandemie niet kan weerstaan. En als de markt dat al kan, dan alleen door middel van door de staat opgelegde massale ingrepen in de vrijheden van zijn burgers. De vrije markt wordt in crisistijden de veroorzaker van onvrijheid. Zijn cultus, het liberalisme, is ontmaskerd als een mooiweerideologie die mensen in trance kan brengen en hen vrijheid voorspiegelt – maar die faalt zodra het menens wordt, zodra leven en dood op het spel staan.

Om zijn rol als hoeder van de zekerheid in de crisis te vervullen, neigt de staat steeds meer naar totalitarisme, beperkt hij de vrijheid van zijn burgers en neemt hij soms een vorm aan die niemand zich kan wensen. Want nu wordt het reeds genoemde breekpunt van onze moderne Matrix zichtbaar: als vrijheid wordt gedelegeerd aan de markt, neigt de staat naar despotisme en vernietigt hij de vrijheid van ieder individu. Het meest opvallende voorbeeld hiervan is de Volksrepubliek China, het land waar het virus voor het eerst zichtbaar werd: digitaal toezicht om besmettingen tegen te gaan wordt daar afgedwongen. Op deze manier versnelt het virus de ontwikkeling van een onheilspellende dynamiek. Het lijkt ons voor een keuze te stellen – wat willen we nu: zekerheid of vrijheid? Beide tegelijk lijkt nauwelijks meer mogelijk.

Beide tegelijk zijn niet mogelijk zolang wij ze laten balanceren op de grond van het moderne fundamentum inconcussum: op de grond van het ‘ik denk’. Dit fundamentum draagt niet meer. We hebben een ander nodig. Wat zou het kunnen zijn? Aan het einde van de 19e eeuw wilde een jonge denker in de Verenigde Staten de filosofische verrichtingen van Descartes vervangen door een beter experiment. Had Descartes met zijn methodische twijfel alles in twijfel getrokken om uiteindelijk met het factum ‘ik denk’ het vrije rationele subject als fundamentum inconcussum van de moderne geest tot stand te brengen, Henry David Thoreau sloeg een andere weg in niet de weg naar de filosofische meditatie, maar de weg naar het bos.

Wilde natuur
In zijn boek Walden oder vom Leben in den Wäldern (gepubliceerd in 1854), schrijft hij: ‘Laten we gaan zitten en werken, en door de modder en de uitwerpselen van meningen, van vooroordelen, van traditie, van bedrog en pretentie, van het alluvium dat de aardbol bedekt, door Parijs en Londen, door New York, Boston en Concord, door kerk en staat, door poëzie, filosofie en godsdienst onze voeten slijpen tot we op harde grond en rots komen, op een plaats die we werkelijkheid noemen, en waarvan we kunnen zeggen: "Dit is, dit is geen vergissing". En nu begint uw werk, nadat u een basis hebt gevonden onder modder en ijs en vuur, een plaats waar u een muur kunt bouwen of een staat, of waarin u een lantaarnpaal kunt rammen of misschien een meter, geen Nilometer, maar een Realometer, zodat toekomstige generaties kunnen zien hoe hoog de modder van bedrog en schijn van tijd tot tijd is opgespoeld.’

Het is duidelijk: ook Thoreau vraagt om een fundamentum inconcussum. Hij vindt het echter niet in een denkend subject, maar in de natuur: in de wilde, niet in de gedomesticeerde natuur waarin het leven van ieder mens is gegrondvest: in de voorsubjectieve natuur van het fysieke zijn, het zijn in de physis, waarmee de mens door zijn lichaam verbonden is. Deel uitmaken van het grote spel van het leven, ingevlochten zijn in het grote netwerk van de natuur, teruggebonden zijn in het grote spel van het zijn – dat is alleen wat de mens draagt. Niet zijn ‘ik denk’, niet zijn subjectiviteit, niet zijn wetenschap, niet zijn macht en ook niet zijn vrijheid, maar zijn liefde voor de wereld, waarvan het deel uitmaken zijn wezen is.

Deelname aan het grote en het geheel, leert Thoreau, dat is wat de mens vasthoudt, waarop hij bouwen en leven kan: behorend tot het zijn van de wereld – tot de natuur, tot de mensen, tot alles. Dit inzicht is belangrijk om vandaag de dag te overwegen, nu corona op de aarde heerst en ons precies wijst op dat wat ons op dit moment het meest ontbreekt: verbondenheid.Het ontbreekt ons op dit moment het meest aan verbondenheid

Veroordeeld tot social distancing leren we in deze dagen wat de mens werkelijk draagt: de fysische, lichamelijke verbondenheid met andere mensen, die velen zo pijnlijk missen; en ook de verbondenheid tot de levende natuur, die velen troost verleent tijdens hun eenzame wandelingen in het stadspark; verbondenheid met het wezen van de wereld dat niet ophoudt, zelfs niet wanneer geïntubeerde mensen ver van hun geliefden moeten sterven in geïsoleerde ziekenhuisbedden. Verbondenheid, dat is het fundamentum inconcussum van die nieuwe tijd, waarvan de lente zich in deze dagen over het land verspreidt. Verbondenheid, die schept zekerheid en vrijheid. Niet de zekerheid die het zelfvoorzienende, egoïstische en rationele subject van de moderne tijd voor zichzelf opeiste; niet de veiligheid van de marktdeelnemer die in vrijheid zijn eigen belangen wil nastreven; maar een zekerheid die groeit uit de wetenschap dat men gesteund wordt door een menselijke gemeenschap die om je geeft, en die men niet vergeet.

Verbondenheid schept ook vrijheid. Niet de vrijheid die het egocentrische, en rationele subject van de moderne tijd voor zichzelf opeiste; niet de vrijheid van de marktdeelnemer die in zekerheid zijn eigen belangen wil nastreven. Maar een vrijheid die bestaat in het zijn waar men thuishoort en zich daardoor vrij weet van alle beperkingen – waar men gebonden is aan het wezen van de wereld en zich in vrijheid kan ontplooien. Het is niet zonder reden dat eleuthería, het Oudgriekse woord voor vrijheid, in de eerste plaats betekent dat een persoon tot een gemeenschap behoort. Het ‘ik weet dat ik erbij hoor’ zal het fundamentum inconcussum van een nieuwe tijd zijn. Op basis daarvan zullen wij een nieuwe economische vorm en nieuwe politieke structuren creëren.

In het bewustzijn dat wij deel uitmaken van het leven van onze kosmos zullen wij niet bezwijken voor de waanzinnige beloften van het dataïsme of het transhumanisme, die ons  ‘ik-denk’ subject willen optimaliseren en ons een grenzeloze vrijheid in het vooruitzicht stellen, terwijl zij hem in werkelijkheid slechts aan de ketting van de technologie en de economie leggen; maar wij zullen begrijpen dat alleen het ‘ik heb lief’ een nieuwe wereldtijd en een nieuwe, vrije mensheid zal stichten omdat het de liefde is waarin wij ons bewust worden van wat wij in wezen en waarlijk zijn: vrije lidmaten van het levende Zijn van deze wereld.

Vitaliteit
God is dood, God blijft dood en wij hebben hem vermoord’, schreef Nietzsche. ‘Alleen nog een God kan ons redden’ zei Martin Heidegger 80 jaar later. Tegenwoordig maakt de coronacrisis zichtbaar wat de mensheid dringend nodig heeft om eindelijk te ontsnappen aan de overheersing van de geesten die ons al jaren als een nachtmerrie beheersen, en om echte vrijheid te bereiken: de bezinning van het behoren tot het levende zijn van de wereld – een bezinning die ons opnieuw verbindt met de natuur en het leven, een religio (= verbinding) die ons laat inzien dat vrijheid, veiligheid en een goed leven niet in het bereik van de mogelijkheden van egocentrische subjecten liggen, maar alleen kunnen groeien waar we liefdevol in verbinding staan met mensen en de wereld.

Zal de coronacrisis ons ontvankelijk maken voor deze nieuwe religie? Na de grote pest in de 14e eeuw ontkiemde in het geheim het humanisme in Europa, en na honderd jaar kwam het tot bloei in de Renaissance. De heropleving van de menselijke vitaliteit zal sneller gaan na corona.

Dit artikel is vertaald door Yke Bauke Eisma, universitair docent robotica aan de TU Delft.