De onbedachte gast

De theologie van Borgman is ook poëzie

De 19e-eeuwse advocaat en reiziger Alexander William Kinglake bezocht Jordanië en Israël, en schreef een zeer succesvol verslag van die tocht. Hij zag heel wat kloosters en kerken, maar was niet altijd onder de indruk. Onder atheïsten heeft hij een zekere roem door zijn uitspraak ‘Ik heb een hekel aan kerken, als ik mijn zin kreeg dan schreef ik in iedere kerk, kapel en kathedraal maar één zinnetje: “Belangrijk indien waar”’.  Die stellingname van Kinglake zou ondertussen best de houding kunnen zijn waarmee in de publieke ruimte tegenwoordig naar ieder denken over geloof en God, naar theologie gekeken wordt: dat denken zou misschien leuk kunnen zijn, als waar dat denken om draait eerst bewezen kon worden.

Tegelijk is het misschien ook wel de erfenis van theologische systemenbouwers door de eeuwen, of de erfenis van het begrip van hun werk, dat de discipline zo weinig vanzelfsprekend respect losmaakt. Wat nodig is, is misschien een denker die het geheel opnieuw voor zichzelf en daarmee voor ons optrekt, niet vanuit de dogmatische zelfverzekerdheid, maar tegelijk zoekend en tastend en precies formulerend, vanuit een intellectueel hygiënisch en een in de moderniteit hanteerbaar standpunt.

Erik Borgman (1957) kreeg de prijs voor het beste theologische boek van 2019 – 2020: voor Alle dingen nieuw, het eerste deel, Invocatio, van wat hij belooft dat een trilogie zal worden. Hij schrijft al een goede dertig jaar aan zijn niet geringe theologische oeuvre, en dit zal dan in drieën zijn magnum opus worden. Hij heeft met dit boek niet de bedoeling de richting van zijn denken tot nu toe om te gooien, maar wil dat theologische denken herbouwen, onderbouwen en uitbouwen.

In grote overzichtelijke zekerheden doet en deed Borgman niet, of het moet de zekerheid zijn dat een effectief en dapper theologisch denken steeds vanuit de ervaring, vanuit het lijden en vanuit de schoonheid opnieuw opgetrokken dient te worden. In 1994 schreef hij al in Alexemanos aanbidt zijn God (theologische essays voor sceptische lezers): ‘Mij staat een theologie voor ogen die (…) niet alleen zegt dat terwijl de aarde woest en leeg is en de duisternis over de diepte ligt, Gods geest over de wateren zweeft, maar die dat ook zichtbaar en voelbaar maakt. (…) Theologen moeten hun denkkracht niet inzetten om een algemene, systematische visie op de werkelijkheid te construeren, maar om de chaotische werkelijkheid concreet zichtbaar te maken en te doorgronden, om er hoop uit te kunnen laten oprijzen'.[1]

Het allermooiste
Wat Borgman al eerder deed, doet hij in dit nieuwe werk nog beter: van het allermooiste, van het meest wijze, van het subtiele en van het poëtische haalt hij precies dat aan, wat zijn zienswijze verlicht en verduidelijkt. Hij schrijft helder en precies en persoonlijk, en tegelijk aarzelt hij niet iedereen die iets bij te dragen heeft een podium te geven. Misschien omdat hij ter harte nam wat hij in een ander boek, Want de plaats waarop je staat is heilige grond (2008), aanhaalde van Catharina van Sienna (1347 - 1380):  'Omdat jullie liefde zouden beoefenen, zowel in het handelen als in de wil, heb ik in mijn voorzienigheid niet aan één persoon individueel de kennis gegeven om te doen wat noodzakelijk is (…) nee, ik gaf iets aan de één en iets aan de ander, zodat ieders behoefte een reden zou zijn om toevlucht te zoeken bij een ander.' [2]

Zoveel dat mooi en waar is, is bij anderen te vinden, en Borgman heeft een fijne hand van kiezen. De moed en de zelfopoffering van de Frans-Joodse activiste Simone Weil, de kijk op de twijfelende Thomas van de Tsjechische priester Tomáš Halík, de hallucinaties van de brancarddrager Teilhard de Chardin in de Eerste Wereldoorlog, een lied van Leonard Cohen, de grappen van Erasmus, de dagboek-belevenissen van de twijfelende Ierse priester McNamee,  de pijn van Christian Wiman, vele anderen… Men moet eigenlijk een klein lijstje naast dit nieuwe boek bijhouden van alles wat men aan blijkbaar onmisbare teksten onbegrijpelijkerwijs nog niet gelezen heeft en wat men dus zo snel mogelijk, na lezing van Borgman, bij de lokale boekhandel dient te bestellen.

In dit boek doet Borgman dan misschien ook minder wat hij deed in Alexemanos: zichzelf op het spel zetten, vanuit de eigen ervaring schrijven, de theologie strikt persoonlijk maken. In Alexemanos zei hij het zo: ‘In tegenstelling tot wat algemeen gedacht wordt, maakt het mee laten spelen van eigen ervaringen, vooroordelen en belangen in het denken juist bepaalde inzichten en ontdekkingen mogelijk. Dat men zichzelf bij het denken in het spel moet brengen, is precies de centrale overtuiging van Michel de Montaigne (1533 - 1592) en aan deze overtuiging danken we wat volgens mij één van de belangrijkste culturele uitvindingen van de westerse wereld is, het essay.' [3]

In Alexemanos, geschreven in een tijd waarin de bevrijdingstheologie nog zijn grote voorbeeld was, kon hij vanuit een aanvaring met de sociale dienst laten zien dat hij de uitsluiting van de economische vluchteling daarna beter aanvoelde. In Alle dingen nieuw is deze manier van theologisch denken algemener geworden: het lijden, de kleinheid en de zwakte, dat zijn de ingangen die ons kunnen helpen, God in de wereld te ervaren.De lezer wordt in de poëtische stand gezet

Daar hebben wijze vrouwen en mannen veel subtiels en verstandigs over gezegd, en zulke teksten kunnen ons op het goede spoor zetten. En vanuit het dieper nadenken daarover komt dan de theologie. Dat klinkt dan gelijk eenvoudiger dan het is, en daarom is deze trilogie ook bepaald niet overbodig.

Neem bijvoorbeeld de door Borgman geciteerde opvatting van Simone Weil over de kruisdood van Jezus: ‘Jezus’ dood heeft voor Weil de zinloze potsierlijkheid van wat zij “ongeluk” noemt. “Ongeluk” (…) plaatst zij tegenover lijden (…) waar lijden pijnlijk kan zijn, maar volgens Weil ook een bron van inzicht of zelfs betekenis, daar staat ongeluk gelijk aan ontreddering, betekenisloosheid, (en) verbanning uit de samenhang van de samenleving. (…) Door nu niet van het ongeluk weg te lopen, maar er zich in plaats daarvan uit liefde juist zonder reserve mee te verbinden, verlost Jezus het ongeluk van wat dit ongeluk zo ondraaglijk maakt, namelijk de verlorenheid en de verlatenheid.’ [4]

Of neem de kijk van Kierkegaard op het net niet voltrokken offer van Isaak, door Abraham: ‘Geloof leidt tot vrees en beven, tot de voortdurende twijfel en onzekerheid die in het verhaal over Abraham pas opgeheven wordt door het bevel van de engel om Isaak met geen vinger aan te raken. (…) Op dat moment wordt Abraham bevestigd in zijn tot dan toe onmogelijke en hiermee absurde gelijktijdige liefde tot God en tot Isaak.’

Deze citaten, deze ideeën, worden niet aangedragen om naadloos in een systeem te passen, maar om de lezer in de poëtische stand te zetten. Niet de poëtische stand in die zin dat men gestemd dient te raken tot het maken van een sonnet, maar in die zin dat de taal, proevend, formulerend en proberend, aan bekende verhalen en doctrines nieuwe inzichten kan ontlenen. Door nauwkeurig om het ontbrekende midden heen te praten ontstaat een beeld van het vermoeden, een vermoeden dat zich wil laten raden, niet vastleggen. Zoals in de kruisdood en in het kindoffer, in die extreme en onverdedigbare verhalen, waar eerst de dood komt en dan het leven teruggevonden wordt.

Een stap opzij
Borgman neemt de tijd om zijn eigen verhaal op te bouwen, en vooral om het ook te spiegelen aan ideeën van anderen, omdat dit een theologie moet zijn die overeind blijft, juist omdat zijn theologie altijd bereid is een stap opzij te doen. Omdat zijn theologie tegelijk poëzie is, omdat de taal gevraagd wordt wonderen te verrichten. Zoals de geciteerde opvatting van Simone Weil niet naadloos wordt overgenomen, en de kijk op Abraham niet soepel wordt ingepast in de eigen theorie, zo wordt van links en rechts uit mooie taal en eerlijke ervaringen geciteerd, om een sfeer te scheppen waarin Borgman kan opereren.

In dit eerste deel van de trilogie wordt de lezer rijpt gemaakt voor een theologisch denken, dat vanuit de concrete dagelijkse ervaring van onvolkomenheid, de ervaring van op dood uitlopende pijn en vanuit de alom ervaren zinloosheid komt. Omdat vanuit zulk denken een kijk op God kan ontstaan die tegelijk past bij de traditie en ook helemaal nieuw is, en ook vandaag de dag nog altijd, of juist weer, bij uitstek bruikbaar is. Borgman haalt Ben Okri aan: ‘Religie, dat is tegenwoordig een mogelijke ketterij, daar waar het cynisme de afgod is.’ [5]

Juist omdat de moderniteit in haar cynisme de mislukking en het lijden niet wil zien, is het christelijk geloof een zich steeds hervindende manier om via die route de centrale plaats van God te vinden.  Zoals Borgman in Alexemanos al schreef: 'De centrale taak van de literatuur is in Vogelaars woorden "misschien dit: geheimen weten te bewaren, in de vouw de dubbelzinnigheid". Iets dergelijks geldt wat mij betreft voor de theologie ook. Vaak is ze nodeloos ingewikkeld. (…) Maar soms is ze ook te licht (…) en dan verduistert ze dat het centrum van de theologie een geheim is, een mysterie.' [6]

Waar wil Borgman met deze trilogie naartoe? Zoals het hoort in een trilogie, worden we in het eerste deel vooral het verhaal in getild, leren we de karakters en de problemen kennen; de uitkomst moet nog wachten. Wel ontdekken we waar we op moeten letten. Op de armen bijvoorbeeld: ‘Degene die met lege handen komt en zo zichzelf afhankelijk maakt van wat haar of hem gegeven wordt, levert een belangrijke dienst.’ [7] En op de afwezigheid van God: ‘Jezus’ afwezigheid onder ons na zijn hemelvaart is (…) de ruimte om de door hem belichaamde breuk voort te zetten. (…) Zo wordt zijn afwezigheid de ruimte van zijn aanwezigheid.’ [8] En vooral ook op het lijden en de pijn van anderen, daar begint vaak het kijken naar en het iets begrijpen van God in deze wereld: ‘De ware steen der wijzen behoort toe aan degenen die worden geminacht en gemeden door de mensen (…) en de goddelijke alchemie wordt beoefend door degenen die niet roepen of schreeuwen en hun stem niet laten horen op straat.’ [9]

En van dat opletten en dat kijken wil Borgman theologie gaan maken – in deze Invocatio, om te beginnen, eerst en vooral door ons nieuw te leren kijken naar wat is opgeschreven: ‘Jezus overwint de machten van kwaad en dood niet door ermee te rivaliseren, maar door ze letterlijk niet te zien. Zo breekt hij met de illusie dat ze een zelfstandig bestaan zouden hebben en redt hij degenen die erdoor verslagen worden’. [10]‘In het meeleven en het medelijden, daar is God’

‘Het zou belangrijk kunnen zijn als het waar was’, om de schamperende Kinglake nog maar eens aan te halen: als het makkelijk was, als de kerk en het geloof niet steeds op instorten stond, als theologie niet passé zou lijken, als de kerk niet steeds op haar laatste benen zou lopen, als zij niet steeds zichzelf opnieuw moest uitvinden vanuit nederlaag en dood, als het allemaal op een aantal overzichtelijke formules gebracht kon worden, dan kreeg Kinglake misschien zijn zin, en kon hij die eens en voor altijd gevonden waarheden op de deuren van kerken aanbrengen.

Tegelijk konden die deuren dan dicht blijven, want in het meeleven en het medelijden, in het zoeken en in de muziek van de taal, daar is God. Borgman haalt Paus Franciscus aan: ‘De theoloog die tevreden is met zijn volledige en sluitende gedachtegang, is onbeduidend. De goede theoloog en filosoof heeft een open, dat wil zeggen onvolledige gedachtegang, altijd open voor het maius van God en van de waarheid, altijd in ontwikkeling.’ [11] Borgman heeft ondertussen nog twee boeken te gaan, gelukkig: ‘Het zal onmogelijk blijken tijdens dit proces niet verleid te worden de theologie als discipline opnieuw uit te vinden.’ [12]

En het is tasten, maar het is geen onzin: ‘Men vult een lege kamer in de herberg niet door een gast te bedenken en te doen alsof deze er logeert’, schrijft Borgman. [13] Tegelijk brengt hij de lezer in de juiste stemming om hoop te houden, als men in de herberg vergeefs al een paar deuren geprobeerd heeft. Of allerlei mensen tegenkomt op de gang, die het pand verbijsterd aan het verlaten zijn. Volhouden, met dit boek in de hand, en de trap op.  

N.a.v.
Erik Borgman, Alle dingen nieuw, Inleiding en Invocatio – een theologische visie voor de 21ste eeuw, Kok-Boekencentrum, Utrecht: 2020.
Erik Borgman, Want de plaats waarop je staat is heilige grond, God als onderzoeksprogramma, Boom, Amsterdam: 2008.
Erik Borgman, Alexemanos Aanbidt zijn God, theologische essays voor sceptische lezers, De Horstink, Zoetermeer: 1994.

M. van der Beek is een Rotterdamse dichter. Hij is poëzieredacteur van Liter, maakt poëziecommentaren voor de verzameluitgave Alle liederen van Willem Barnard en schreef vier gedichtenbundels, meest recentelijk Een ziektegeschiedenis (2010). In 2017 vertaalde hij de cyclus Quarantaine van Malach Black.

  1. Alexemanos Aanbidt zijn God, p. 139.
  2. Want de plaats waarop je staat is heilige grond, p.76, 77.
  3. AAZG, p. 140, 141.
  4. Alle dingen nieuw, p. 46, 47.
  5. AAZG, p. 211.
  6. ADN, p. 183.
  7. ADN, p. 128.
  8. ADN, p. 71.
  9. ADN, p. 274.
  10. ADN, p. 179.
  11. ADN, p. 191.
  12. ADN, p. 255, 256.
  13. ADN, p. 278.