Liturgie vormt het hart

Met Newman de moderniteit voorbij?

Midas, koning van Phrygië, was een rijk man. Alles wat hij aanraakte, veranderde in goud. Maar het leven van deze mythologische koning kwijnde, want ook zijn nakomeling en het eten en drinken dat hij beroerde, verloren hun oorspronkelijke kwaliteit. Met al zijn rijkdom was Midas dus ook gewoon arm. Wij in de moderniteit lijken het lot van Midas te delen. Om het met woorden van Rob Hartmans in De Groene Amsterdammer te zeggen: ‘De moderne mens heeft zich op een vrij dramatische wijze in de hoek geverfd. Zonder het schilderwerk van de moderniteit aan te tasten, komen we daar niet uit.’[1] Kan de liturgie van de Kerk ons uit die benarde positie redden?

Het benarde van de moderniteit zit in een existentieel tekort, zoals in Wapenveld en op andere plaatsen is vastgesteld. Door te vertrekken vanuit het denkende individu heeft de moderniteit bijgedragen aan het isolement van dat individu. Als ik alleen van mijzelf zeker ben, moet ik mij van anderen en van de wereld overtuigen; ik moet afstemmen. Als dat niet lukt, leidt dat tot stemmingsstoornissen. De moderniteit is van een depressogeen karakter.[2] Ook past het bij de kritische insteek van de moderniteit geen boodschap te hebben aan tradities – alweer geldt: alleen van jezelf ben je zeker. Zo leven we onder the heretical imperative: een echt geloof is door jouzelf bij elkaar gezocht.[3] Gevoegd bij de grote druk die op ons rust om een eigen verhaal te hebben, een identiteit, betekent dat dat we geworden zijn tot de verschrikkelijke kinderen van de nieuwe tijd.[4] Gemakkelijk breken we met wat aan ons voorafging.

Het benarde van de moderniteit reikt nog dieper. De abstraherende en verzakelijkende blik waarmee we naar de wereld kijken, ontmaskert onszelf. Ik ben niet meer dan mijn brein, mijn ‘zelf’ is een fictie en ook een ziel wordt me ontzegd. En dan is nog de bodem van de beker niet bereikt. Er is namelijk helemaal geen bodem, en ook geen hemel. Al voordat mijn zelf werd ontmaskerd, is God ontmaskerd als fictie. De diepste grond van het bestaan is er helemaal niet. Althans, we slagen er niet in om transcendentie een plaats te geven in ons waarheidsbegrip. De kosmos en het leven daarin hebben geen betekenis.

Bij alle wetenschappelijke rijkdom laat de moderniteit ons dus achter met lege handen en een gebroken bewustzijn. Niet alleen hebben de goden zich teruggetrokken, ook de wijzen zijn er niet meer. Wat ons nog rest zijn hun geschriften in hun ‘ruwe schittering en hun toenemende duisterheid’.[5]

In één zonnestraal
Met deze uitkomst van het moderniteitsproject voor ogen, kost het moeite om te bedenken dat binnen onze culturele traditie ooit een heidens denker als Plotinus leefde die zei: ‘Hoe komt het toch dat de zielen God, hun Vader, vergeten hebben? Terwijl ze toch van God stammen en geheel van Hem zijn, kennen ze zichzelf én Hem niet meer.’[vi] Ook lijkt het van buiten onze kosmos te komen dat Benedictus, de stichter van de gelijknamige kloosterorde, het volgende visioen kon hebben. Staande voor een open torenraam zag Benedictus op het uur van het avondgebed een groot licht. Vanuit de hemel goot het zich uit over de wereld en verdreef het nachtelijk duister. In dat licht gebeurde het wonderlijke dat de hele wereld Benedictus voor ogen werd gevoerd. Nauwkeuriger gezegd: de hele wereld werd voor zijn ogen als in één zonnestraal gevat.

Toen de biograaf van Benedictus, paus Gregorius de Grote, dit visioen doorvertelde, kreeg hij als reactie de modern klinkende vraag: ‘Maar zoiets heb ik nooit meegemaakt en ik kan het me ook niet voorstellen. Hoe zou een mens in één oogopslag de hele wereld kunnen overzien?’ De paus gaf toen als antwoord: ‘Voor een ziel die haar schepper aanschouwt, wordt alle schepsel klein. En omgekeerd maakt dat Licht die ziel steeds ruimer. Het was in Gods licht dat Benedictus de wereld kon zien in haar geheel en als één geheel.’[7]

Plotinus en Benedictus leefden in een ver verleden. Zoals Nietzsche constateert, hebben we in de moderniteit de aarde van haar zon losgekoppeld. Nu vallen we voortdurend en bewegen ons door een oneindig niets. Niemand twijfelt aan de ander en toch vertrouwt ieder alleen op zichzelf

De Anglicaanse priester John Henry Newman (1801-1890) is een scherp criticus van de moderniteit. Dat we onszelf tot uitgangspunt van de waarheid hebben gemaakt, noemt hij ‘liberalisme’ – los van gezag en overlevering bepalen we wat geloofwaardig is en wat niet. Maar is ons mentale instrumentarium wel geschikt voor zo’n enorme operatie?, zo vraagt Newman. Hij laat zien waar de moeilijke punten liggen. Het behoort tot de constitutie van de mens zintuiglijke indrukken op te doen, te voelen, te herinneren, etc.

Dit alles schakelen we in bij ons denken van alledag. We denken dan heel concreet, maar ook heel grillig. Ieder wordt al denkend op een eigen weg gebracht, daarbij geleid door tienduizend onuitsprekelijke gevoelens, gedachten en voorkeuren.[8] Al denkend komt ieder tot een eigen resultaat. Als we ons zonder leiding aan ons eigen denken overgeven, zal wat ons mensen samenbindt, de waarheid, verdwijnen.

De wereld vatten in één zonnestraal

Dit essay van Eric Bouter is het één na laatste uit onze serie over ‘liturgisch bewustzijn’. Nadat we in nummer 1 van deze lopende jaargang het oor te luisteren hebben gelegd bij Gerardus van der Leeuw en zijn focus op de eigen taal van de ziel, krijgen we nu van Bouter te horen dat de Engelse kardinaal John Henry Newman weleens de brug zou kunnen zijn tussen Van der Leeuw en dr. O. Noordmans. Noordmans zou er altijd voor waken ‘de eigen taal van de ziel’ zomaar, zonder kritisch-theologische omzichtigheid, tot uitgangspunt van ons denken en geloven te nemen. Want niet alles wat onze zielen raakt, is daarmee ook meteen een werktuig van de Geest.

Bouter schetst in dit artikel hoe kritisch Newman zich (met Noordmans, zogezegd) verhoudt tot wat er uit de mens opwelt. Bijvoorbeeld de ‘moderne’ mens stuit echt wel op beperkingen. Newman tekent ook hoe juist de kerkelijke liturgie de kritische blik op die beperkingen kan scherpen. Maar Newman gaat (met Van der Leeuw) ook een stap verder: hij roept een attentiviteit wakker voor de manier waarop de kerkelijke liturgie de positieve ontvankelijkheid van het bewustzijn wil vergroten. Een gescherpt bewustzijn is geen reductionistisch bewustzijn maar juist een bewustzijn dat altijd meer vermoedt dan een kale waarnemende beschrijving van de wereld kan laten zien.

Wie daar de ogen voor sluit, heeft zichzelf lelijk ‘in een hoek geschilderd’. Wie zich er de ogen voor laat openen, vermoedt soms zelfs hoe heel de wereld even gevat kan worden ‘als in één zonnestraal’. Dat leer je niet maar even aan in de kerk; en ‘vatten’ kan hier nooit hetzelfde betekenen als ‘platslaan’. De kerk of de theologie die denkt kant-en-klare recepten te hebben voor het vatten van hemel en aarde ‘als in een zonnestraal’, verzandt zomaar in een ‘religiositeit 0.5’. Maar een liturgisch verrijkte blik kan ook leiden tot een ‘religiositeit 2.0’ (zie Wapenveld 70/1), en daar wijst Newman een weg. Daarmee hebben we voldoende stof om in een volgende Wapenveldverschillende lijnen uit deze serie bij elkaar te halen.

 
Edward van ’t Slot, coördinator serie ‘liturgisch bewustzijn’

 
Zo beschrijft Newman de postmoderne wereld die hij ziet ontstaan. Liberalen zijn als mensen die ’s nachts door een moeras moeten trekken; niemand twijfelt aan de ander en toch vertrouwt ieder alleen op zichzelf. Ze dwalen en verdwalen tot de wanhoop toeslaat.[9] Als we de waarheidsvraag moeten beantwoorden met alleen ons persoonlijke denken, komen we allemaal in een eigen bubbel te leven. Als we daarentegen ons denken dwingen om wel langs rechte lijnen te gaan, in de logica of in de wiskunde, dan vinden we een gemeenschappelijke, maar geabstraheerde werkelijkheid. Het is niet de geleefde werkelijkheid maar die van de ratio; het is een werkelijkheid zonder leven en zonder betekenis.

Newman schetst dus een weinig rooskleurig toekomstbeeld. Maar voor we dat bereiken zal eerst het liberalisme triomferen. De prestaties van het kritische denken zullen lange tijd leiden tot zelfgenoegzaamheid. Maar uiteindelijk maakt het sceptisch tegenover alles wat het bewijsbare te boven gaat. Europa zal dan het aanzien krijgen van een uitgeputte akker, verwacht Newman.

Een gids aanvaarden
Toch is Newman niet zomaar een anti-modernist. Hij kan het gebruik van de kritische rede in bijvoorbeeld de economische of de exacte wetenschappen waarderen en acht de theorie van Darwin plausibel. Verder is hij niet een geboren gelovige. Eerder dan Nietzsche merkt Newman dat hij niets van God ziet en kan hij godsdienst ervaren als onwerkelijk. Was hij in zijn eigen bubbel gebleven, dan was Newman scepticus geworden. Maar zoals we al zagen is Newman kritisch tegenover de hooggespannen verwachtingen van liberale denkers. Zowel ons concrete als ons geabstraheerde denken heeft een gids nodig. Die zal ons moeten wijzen hoe we uit onze bubbel en uit onze geabstraheerde werkelijkheid komen tot de volle werkelijkheid. Een gids aanvaarden wil zeggen: die gids gezag toekennen. Dit is volgens Newman de enige weg om te voorkomen dat we in de moderniteit alles verliezen. Hij wijst ons op twee gidsen: ‘geweten’ en ‘traditie’. Beide zijn zaken die door het kritische denken worden beoordeeld als waardeloos voor de zoektocht naar waarheid.

Tegenover het liberalisme stelt Newman dus de traditie. Door een gelukkig toeval begint hij zijn verzet tegen het liberalisme in het domein van de liturgie. Sinds de twintiger jaren van de 19e eeuw woedt in de Anglicaanse Kerk een discussie over liturgische modernisering. Voor Newman is die modernisering een knieval voor het liberalisme en hij ijvert met anderen in de Oxford Movement voor liturgisch herstel. Volgens hem heeft de Anglicaanse Kerk zich beroofd van haar rijkdom toen zij liturgie en geloof erg verbaal en rationeel liet worden. In zijn parochie voert Newman het alom verwaarloosde dagelijkse ochtend- en avondgebed weer in, evenals de wekelijkse communie en het horen van de biecht. De liturgische traditie zal verhinderen dat we in een ontzielde wereld komen te leven, zo denkt Newman.‘Zelfs de woorden van de Heilige Schrift zijn gebrekkig’

Tegenover het toenemend gewicht dat de preek in de Anglicaanse liturgie heeft gekregen, stelt Newman dat woorden maar beperkte mogelijkheden bieden om het onmededeelbare en oneindige wezen Gods uit te drukken. Zoals het onmogelijk is om in een schilderij letterlijk diepte aan te brengen, zo schieten woorden tekort in het naderen tot het geheim van onze wereld. Zelfs de woorden van de Heilige Schrift zijn in dit opzicht gebrekkig en onvolmaakt.[10] Het is daarom veelzeggend dat het centrale geheim van de Kerk, het sterven van het vleesgeworden Woord aan het kruis, niet wordt gevierd en beleefd in een preek maar in een door Jezus zelf ingesteld sacrament. Het sacrament verkondigt de dood des Heren totdat Hij komt. Rituelen en ceremonieën zijn dus belangrijker dan protestanten denken.

Voor Newman is de preek niet meer en niet minder dan voorbereiding op het sacrament – zoals Johannes de Doper met zijn boeteprediking voorafging aan Jezus. Prediking laat mensen zien wat gehoorzaamheid is en hoe ze daarin tekortschieten, opdat ze de noodzaak van genade en heiliging gaan onderkennen. Preken winnen ons in voor de fijnzinnige en mysterievolle kerkelijke rituelen. Alleen in het sacrament ontvangen we Christus in al zijn rijkdom. We ontvangen het sacrament knielend – heel anders dan de preek, die we zittend aanhoren.  Beducht als hij is voor leeg ritualisme (Gertine Blom, Wapenveld 71-1) laat Newman zijn nadruk op ritueel en handeling gepaard gaan met onderwijs. Door het geven van doordeweekse bijbellezingen kan ink de zondagse dienst het sacrament centraal staan.

Geweten
Het tweede waaraan Newman gezag geeft, is het geweten. Ons bewustzijn is veel breder en dieper dan het abstracte redeneren, hoorden we hem al zeggen. Tot de eigen loop die ons dagelijks denken heeft, hoort ook de ervaring van het geweten. Hiermee bedoelt Newman niet de moderne opvatting van geweten als subjectief bolwerk tegen autoriteit. Als het geweten zo wordt opgevat, draagt het al snel bij aan opsluiting in de eigen bubbel. Newman bedoelt de traditionele opvatting van geweten als stem van God. Hij zoekt mij op, is in mijn leven aanwezig. Weliswaar is zijn spreken tot mij gedempt, als achter een gordijn.

Ook is het geweten niet absoluut en onfeilbaar, maar het laat mij beseffen dat ik leef tussen goed en kwaad. Via het geweten ga ik vermoeden dat er zoiets is als een grondslag van het leven, waarheid. Ik ontvang de indruk dat ik niet alleen ben, dat boven mij een hoge overheid, een rechter is gesteld. Die stem in mij maakt dat ik mij schuldig weet in het diepst van mijn gedachten. Het geheimvolle van mijn existentie gaat oplichten. God blijft niet een abstract begrip, een woordje van drie letters. Door te luisteren naar het geweten vorm ik persoonlijk een begrip van Hem. Hij roept me zijn wil te doen en ik blijk schuldig. Verder gaat het geweten niet; het vertelt mij niets over God zelf. Newman, zelf gevoelig voor een godloze interpretatie van de wereld, vindt in de ervaring van het geweten een opening naar de werkelijkheid achter de abstractie. Je gaat op de uitkijk staan om meer van God te weten

Luisteren naar het geweten vormt je hart. Je gaat als het ware op de uitkijk staan naar God om meer van Hem te weten. Een kleine aanwijzing omtrent Hem maakt je al gelukkig. Daartegenover zal de liberale mens die alleen zijn abstraherende rede volgt, een uitvoerig bewijs van God en zijn bestaan eisen. Rondom het geweten ontspringen dus twee typen mensen die een grondig verschillend ethos hebben.

Anders dan Augustinus voor zijn bekering ziet Newman het verlangen naar eeuwige schoonheid dus niet als belangrijke weg tot ontmoeting met God. Esthetische ontroering ligt voor hem dicht bij de pantheïstische verwondering deel te mogen zijn van een groter maar onpersoonlijk geheel. Newman is niet ongevoelig voor esthetica. Maar hij is beducht voor mensen die de schoonheid van de liturgie roemen en niet over zonde spreken.[11] Om door te dringen in onze werkelijkheid zal Newman dus zeker niet beginnen bij de esthetica.

Opvallend genoeg is nu, bijna anderhalve eeuw na Newmans dood, schuld een toenemend probleem.[12] Sigmund Freud voorzag deze ontwikkeling, maar zocht een materialistische verklaring van schuld.[13] Schuld is voor hem een psychisch verschijnsel. Inmiddels hebben het oorlogsrecht, mensenrechten, historisch onderzoek en ook de ecologische voetafdruk de ervaring van schuld geïntensiveerd. Het lijkt of de nog resterende raakvlakken tussen onze postmoderne bubbels meer en meer door schuld worden bepaald.

Economisch denken
Nog een begrip vereist verheldering: economie. Volgens dit begrip, dat Newman via de kerkvaders ontleent aan het platonisme (maar dat ook de Bijbel niet vreemd is), vertelt de zichtbare en historische wereld iets van Gods onzichtbare, eeuwige wereld. Dat de dichter van psalm 19 de zon verbindt met Gods eeuwige wet is een vorm van economisch denken. De tastbare werkelijkheid wil je op het spoor brengen van het geheim dat die werkelijkheid draagt, wil je brengen tot God. Toen God mens werd en deel kreeg aan onze tastbare werkelijkheid, is die economie geïntensiveerd. Het godsbesef dat het geweten je ingeeft, kan nu worden ingevuld met het levendige, historische beeld van de tastbare Jezus. Ook kan de materie van onze wereld nu genade bemiddelen (in de sacramenten).

Concrete gestalten als de Kerk (het lichaam van Christus) en haar liturgie zijn een poort om dieper door te dringen in de werkelijkheid. Buiten mijn eigen denken vind ik tegenover me iets dat van God komt en dat mij tot gids wil zijn. Zoals mijn geest in deze zintuiglijke wereld contact heeft met een andere menselijke geest via onze lichamen (we horen elkaar, we zien elkaar, we voelen elkaar) zo verloopt ons contact met God mede via tastbare, zintuiglijk waarneembare dingen: de Kerk en haar liturgie. In de liturgie worden we weggelokt uit ons eigen bewustzijn

Dan komen we uiteindelijk bij de plaats die Newman aan de kerkelijke liturgie geeft. In de liturgie worden we uit ons eigen bewustzijn weggelokt, naar de dragende en verbindende Werkelijkheid die ons omringt. Het gaat met ons zoals met Nathanaël, die werd meegenomen vanuit zijn eigen overleggingen naar de levende werkelijkheid Gods: ‘Kom en zie!’ In de liturgie maakt God, heel economisch, gebruik van het stoffelijke om ons beelden van Christus en zijn eeuwig rijk te geven.

Daartoe wordt van alles ingeschakeld: gezamenlijke aanbidding, gebeden, ambten, eerbiedige houdingen, liturgische gewaden, muziek, het getemperde licht, etc. We zijn hier als mensen gevoelig voor, want onze wijze van kennen werkt nu eenmaal met concrete dingen. De beelden die we opdoen in de liturgie gebruiken we om het conceptuele en het abstracte in de prediking werkelijk te maken (realise). Als dingen voor ons werkelijk zijn, kennen we ze niet alleen met onze ratio maar ook met ons hart (met al zijn mogelijkheden en diepten). De zorgvuldig vormgegeven liturgische elementen geven je een glimp, een spiegeling van het onzichtbare koninkrijk van Christus. De vormgeving van het kerkgebouw zal ernaar verwijzen dat wij door het kruis worden gered en geroepen zijn ons kruis achter Christus aan te dragen. Het kerkgebouw is dus ook iets van het Koninkrijk van God op aarde.

Zo brengt de liturgie de schepping tot haar ware betekenis: ze is verwijzing naar de Schepper. In deze economie is tenslotte ook de persoon van de prediker belangrijk. De hoorders worden bewogen niet alleen door wat ze horen, maar ook door hoe het gezegd wordt en wie het zegt. De parochianen kennen hun priester en hij kent hen. Dat is voor de overdracht van het evangelie belangrijk.[14] Zo werkt de economie. Het lijkt niet te veel gezegd dat Newman de brug is tussen Noordmans en Van der Leeuw.

Op de uitkijk naar God
Als hij in 1879 kardinaal wordt gecreëerd, kiest Newman als wapenspreuk Cor ad cor loquitur (het hart spreekt tot het hart). De diepste grond van onze werkelijkheid is persoonlijk. Om door te dringen tot die diepte zijn luisteren naar het geweten en deelnemen in de liturgie van niet te overschatten betekenis. Wie luistert naar zijn geweten, gaat op de uitkijk staan naar God. De liturgie van de Kerk komt ons hierin tegemoet met beelden van God en zijn Rijk, beelden die lopen tussen schepping en voleinding en daarna. Het verootmoedigde hart zal die kunnen ontvangen. Wie daarentegen zijn geweten negeert, bevestigt zichzelf in hoogmoed. Gods eenvoud verdraagt echter onze hoogmoed niet. Hoogmoed sluit het geheim van het leven voor ons af.

Na zijn aanvankelijke keuze voor traditie als ankerpunt in een (ver) verleden, gaat Newman beseffen dat de Kerk onderweg is in haar verstaan van de Schrift, in haar zoeken van God, in haar omgang met de schepping. Iedere periode in de geschiedenis is aanleiding om nogmaals te lopen rondom de indruk die Jezus ons van de drie-ene God heeft gegeven, en nieuwe aspecten te ontdekken. Traditie is niet een dode maar een levende zaak, een zaak van nu. In 1845 wordt Newman opgenomen in de Rooms-Katholieke Kerk. Daar vindt hij de levende traditie waarin de schatten van de volken (fragmenten van oude godsdiensten, filosofische ideeën, wereldhistorische ervaringen) zijn ingebracht in het tastbare Koninkrijk van God en waar een levend leergezag de traditie verder leidt.

Hoewel Newman, typisch modern, vertrekt bij de individuele mens en zijn bewustzijn, komt hij via het geweten uiteindelijk tot een zintuiglijk waarneembaar, tamelijk massief gezag buiten ons: de Kerk en haar liturgie. De Kerk geeft met haar liturgie oriëntatie en geborgenheid

Dan is er alle reden om de aarzeling in te brengen die in de Wapenveld-serie is geuit: ligt bij een massieve kerkorganisatie als die van Rome het gevaar van religie 0.5 niet op de loer? Dat is zo’n godsdienst waarin wij over God beschikken en waarin de omgang met Hem volledig objectief is. Het is een religie waarin de werkelijkheid wordt platgeslagen omdat God alles al heeft gezegd en de Kerk alles al heeft begrepen.

Het lijkt me dat Newmans theologie ons hiervoor behoedt en als ik me niet vergis is dat ook één van de vele wijzen waarop hij Rome heeft beïnvloed, vooral na zijn dood. Newman is te postmodern om te beweren dat je in de Kerk leert om de wereld in één zonnestraal te zien. Hij benadrukt het subjectieve en gebrekkige van ons denken, het tekort van taal en het fragmentarische van de Heilige Schrift. God zelf is eenvoud en licht, maar gebreken onzerzijds maken dat Hij voor ons altijd iets van een mysterie blijft. Zoals overigens de hele geschapen werkelijkheid mysteriekarakter heeft.

De Kerk is hiervan doordrongen. Tegelijk geeft ze met haar liturgie oriëntatie en geborgenheid; ze geeft toegang tot het mysterie. Op de grens van zijn overgang naar Rome schrijft Newman zijn Development of Christian Doctrine. Altijd staat de Kerk ervoor open en hunkert ze ernaar, dieper te worden ingeleid in het mysterie Gods met al zijn vreugde en vreemdheid. Het verlangen te ‘kennen zoals we gekend zijn’ (1 Kor. 13:12) wordt in dit leven niet vervuld, alleen maar aangewakkerd.

Dr. E.E. Bouter is als predikant verbonden aan de Hervormde gemeente Hendrik-Ido-Ambacht. Hij promoveerde in 2016 met een studie naar Newman en Noordmans: Geloven op gezag. Een kritische analyse van de Newmanreceptie bij Noordmans inzake de Kerk en de wending naar het subject.

  1. De Groene Amsterdammer (24 november 2001). Hartmans merkt dit op in zijn recensie van het boek van Antoon Braeckman e.a., Onbehagen met de moderniteit (2001). De vergelijking met Midas ontleen ik aan C.S. Lewis.
  2. Bert van den Bergh, De gestolen stoornis. Een cultuurfilosofische duiding van de ‘depressie-epidemie’ (2018).
  3. Peter L. Berger, The Heretical Imperative: Contemporary Possibilities of Religious Affirmation (1979).
  4. Peter Sloterdijk, De verschrikkelijke kinderen van de nieuwe tijd (2015).
  5. Peter Sloterdijk, Regels voor het mensenpark. Kroniek van een debat (2000), p. 45.
  6. Plotinus, Enneaden V 1
  7. 1.
  8. Naar: Gregorius de Grote, Het leven van Benedictus (1980), 100-1.
  9. The Letters and Diaries of John Henry Newman, vol. 2, p. 60
  10. The Via Media I, 2.
  11. University Sermons, p. 183
  12. Vrij naar: The Letters and Diaries of John Henry Newman, vol. 25, p. 321
  13. Wilfred M. McClay, ‘The Strange Persistence of Guilt‘, The Hedgehog Review vol. 19/1 (Spring 2017).
  14. S. Freud, Das Unbehagen in der Kultur (1930).
  15. An Idea of a University, 343.