Tere schoonheid

De ziel in het werk van Marilynne Robinson

Vorig jaar verscheen een nieuwe roman in de Gilead-serie van de gevierde Amerikaanse auteur Marilynne Robinson: Jack. Weer kan de lezer zich door Robinsons magistrale pen in het landschap van de menselijke ziel en een ontluikende relatie tussen twee individuen laten meevoeren. Deze keer staan Jack en de liefde tussen hem en Della centraal in een diep gesegregeerd Amerikaans milieu. Eerder mochten we al wat van het leven van de ‘verloren zoon’ John Ames (‘Jack’) Boughton zien door de ogen van de predikant John Ames (Gilead, 2004), de dochter van zijn vriend en collega-predikant John Boughton, Glory Boughton (Home, 2008) en zijn vrouw Lila (Lila, 2014). Nu staan we in de schoenen van Jack himself.

Een Amerikaans literair-cultureel tijdschrift besprak Jack in een stuk getiteld ‘Marilynne Robinson’s Lonely Souls’.[1] Het woord ‘ziel’ is een schot in de roos. Robinson is namelijk een fervent pleitbezorger van de ziel, zowel in haar essays als in haar romans. In Jack spreken de karakters zelfs nog meer dan in haar eerdere literatuur over de ziel. Robinson is een graag gelezen auteur onder theologen. Tegelijkertijd snijdt zij thema’s aan die voor veel moderne theologen toch ook volop verdacht zijn: Gods soevereiniteit, predestinatie, metafysica, en daaraan gerelateerd: de ziel. Ze interpreteert Jonathan Edwards en Johannes Calvijn op vrije wijze. Haar benadering van de ziel en haar aandacht ervoor bieden een interessante ingang in haar denken over de mens, haar verstaan van de werkelijkheid en de rol van God daarin.

Een van Robinsons doelen in haar meest recente essaybundels is het ontmantelen van het beperkte wereldbeeld van populaire neuroreductionisten die de mens reduceren tot zijn hersenen. Wat haar betreft gaan de neurowetenschappen in hun dominante vorm hun boekje ver te buiten door filosofische claims te maken op basis van hun beperkte ‘bewijzen’. Haar essaybundels Absence of Mind (2010), The Givenness of Things (2015) en What Are We Doing Here? (2018) vol bespiegelingen over politiek, cultuur, geschiedenis en theologie, laten zich ook lezen als een protest tegen neuroreductionisme en als een pleidooi voor de grootheid van de menselijke ziel en de waardigheid van mensen. Ze toont zich een humanist, omdat ze het onvermoeibaar opneemt voor de grootheid van mensen. Consequent zoekt Robinson naar taal die eerbied voor de mens teweegbrengt. En dan komt de ziel om de hoek kijken.

‘Ziel’ (soul) en ‘geest (mind) zijn voor Robinson essentiële noties om het mysterie van het zijn van een persoon te begrijpen. Deze woorden zijn belangrijk om uitdrukking te geven aan onze ervaring van het ‘zelf’.[2] Ze schrijft: ‘De wetenschap zegt ons dat wij geen ziel hebben. En de wetenschap geeft ons geen naam of manier om het fenomeen te verklaren van de zelfbewustheid die onze gedachten, twijfels, dromen, herinneringen en antipathieën zo interessant voor ons maken, en die er ook voor zorgt dat onze frustraties om onze fouten en dwalingen zo ingrijpend zijn.’[3]

Gepaste taal
De complexiteit van de hersenen en onze ervaring van onszelf en ons bewustzijn vraagt om gepaste taal. Simpelweg ‘brein’ is te plat, ‘geest’ is al beter.[4] Juist het bestaan van de geest impliceert het bestaan van het zelf dat door sommige neurowetenschappers als illusie wordt bestempeld.[5] Bewijs voor het bestaan van de geest wordt verschaft door de geschiedenis, beschaving, kunst, wetenschap en filosofie. Maar ook ons individuele bewustzijn is een argument voor het bestaan van de menselijke geest.[6]

Als we ‘ziel’ willen onderscheiden van ‘geest’ in Robinsons schrijven, zou dit gedaan kunnen worden door de ziel een religieuze dimensie toe te schrijven. Ze associeert ‘ziel’ namelijk met God.[7] ‘Ziel’ lijkt soms een religieus alternatief voor ‘geest’. Het is in ieder geval gewaagder door de religieuze klank. Ze zegt zelf: ‘Als mij het woord “geest” wordt toegestaan, dan denk ik dat ik ook het woord “ziel” mag gebruiken.’[8] Toch moet het onderscheid tussen deze twee woorden niet te zeer benadrukt worden, want ze gebruikt ze als inwisselbare termen in haar essays. Ziel en geest worden vlijtig ingezet in haar strijd tegen de invloed van de natuurwetenschappgen, evolutietheorie en de neurowetenschappen op antropologische reflecties.

Positief geformuleerd: Robinson poogt door middel van haar essays en romans de ogen te open voor het mysterie en de realiteit van het menselijke ervaren en bestaan. ‘Ziel’ is dan ook meer dan het innerlijk. Het begrip wijst op de mens die het leven ervaart. ‘Ziel’ is onlosmakelijk verbonden met Robinsons eerbiedige benadering van het bestaan. Door het woord ‘ziel’ zo uit te lichten getuigt ze van een andere wijze van kijken naar de realiteit dan een natuurwetenschappelijke blik. Bovendien is het voor de schrijfster het woord bij uitstek voor de grootsheid, zelfs heiligheid, van de mens. De volgende citaten drukken dat treffend uit:

‘In ieder geval hangt heel veel af, misschien wel onze mensheid, van ons aanvoelen en erkennen van de kwaliteit in onze soort die wij de ziel noemen. De ziel is universele en onvervreemdbare heiligheid. Het verleent de waardigheid van een groot vermogen dat veel verder reikt dan het zelf en zijn behoeften.’[9]

‘Het woord ziel autoriseert een schaal en ernst in het begrip van de mens dat geen equivalent heeft wanneer het onderwerp in andere termen wordt aangesneden. Allereerst kent het op unieke wijze elke individuele persoon een absolute waardigheid en betekenis toe. Een voor een beleven we een doorgang door de wereld die, hoe ondoorzichtig ook, betekenisvol is in kosmische termen. De onsterfelijkheid van de ziel maakt ons allemaal deelnemers aan een ultieme realiteit die deze voorbijgaande aarde transcendeert en in elk opzicht overtreft.’[10]

Robinson is zeer geïnteresseerd in wat ze ‘ontologie’ en ‘metafysica’ noemt, waarmee ze een begrip bedoelt van de werkelijkheid, inclusief de werkelijkheid die wij kunnen zien en meten.[11] Ze schrijft dat het ‘Zijn’ (Being) ons overstijgt en de natuurwetenschappen dit bevestigen, zoals ontwikkelingen in de kwantummechanica ons duidelijk zouden maken. Wetenschap en religie delen dan ook het ontzag voor het mysterie van het leven: ‘In feite adresseert en viert religie, zoals wetenschap, mysterie – het verkent en beoefent verwondering. Het presenteert een visie van de realiteit die de intuïtie dat ‘Zijn’ een groter leven heeft dan wij met onze ogen zien en onze handen kunnen voelen incorporeert in de aard der dingen.’[12] Als er geen geest is, is er ook geen dwalende geest

Ook hier komt de ziel weer de hoek om kijken. Menselijke innerlijkheid, het zijn van een ziel, verbindt Robinson met de menselijke perceptie dat ‘Zijn’ ons voorstellingsvermogen ver te boven gaat.[13] Ze schrijft zelfs: ‘(…) we hebben een metafysica nodig, een onbevestigbare parallelle realiteit die in staat is essentiële concepten zoals ‘geest’, ‘geweten’ en ‘ziel’ te ondersteunen, als we de beschaving die cultuur en geschiedenis voor ons geschapen hebben willen onderhouden.’[14] Het verband tussen het spreken over de werkelijkheid, antropologie en beschaving is dus erg belangrijk voor haar.

Volgens Robinson zijn er nieuwe prioriteiten nodig bij het vragen naar de aard van de werkelijkheid. Er dient een concentratie te zijn op de essentiële expressies van de werkelijkheid: de menselijke geest en de menselijke ziel. Als de geest, het zelf of de ziel beschouwd wordt als louter een sociaal construct, zal het woord ‘waarheid’ betekenisloos worden. Want als er geen ziel of geest is, is er ook geen dwalende geest. We hebben de veronderstelling nodig dat menselijke geesten naar waarheid zoeken.[15] Het is aan theologen om een metafysica te articuleren die het gat vult dat de reductionisten hebben achtergelaten en zo een conceptuele ruimte te creëren die groot genoeg is voor de menselijke waardigheid.[16]

Robinson pleit voor een perspectief op het leven dat de menselijke ervaring, inclusief religieuze ervaringen, serieus neemt. In haar visie openbaart het gewone het goddelijke. Met haar aandacht voor de persoonlijkheid en ontwikkeling daarvan, de heiligheid van het zelf, de centraliteit van het bewustzijn en het mysterie van de werkelijkheid toont ze zich schatplichtig aan de romantiek en de liberale theologie uit de 19e eeuw. Als we haar verstaan van de ziel zouden willen samenvatten, kunnen we zeggen dat het wijst op de unieke mens met een eigen perspectief en eigen unieke ervaring van het leven in een mysterieus universum. Dit krijgt gestalte in haar romans.

‘Een mooie gedachte’
Juist als de onverbeterlijke zwerver en dronkenlap Jack in beeld is, besteedt Robinson relatief veel aandacht aan de ziel. Zowel numeriek als inhoudelijk komt de ziel in Home (2008) en Jack (2020) veel voor. In Home keert Jack terug naar zijn ouderlijk huis in Gilead en passeert de staat van zijn ziel geregeld de revue in gesprekken met zijn zus Glory. In Jack wordt de ziel vooral in het gesprek ingevoerd door Della Miles, de onverwachte liefde van zijn leven en dochter van een zwarte predikant met aanzien. Eerder was de bespreking van de aard van de ziel vooral gereserveerd voor Robinsons essays, nu wordt dit belangrijke thema ook expliciet door haar karakters besproken. Zo urgent blijft de ziel voor Robinson.

De eenzame ziel Jack zoekt naar verlossing, van zijn schuld, zijn schaamte, en eigenlijk ook van zijn bestaan. Zijn oudste vraag is (p. 140): hoe leven mensen?[17] Hij weet niet hoe hij moet leven. Hij streeft ernaar om ‘harmless’ te zijn, dat is voor hem alleen zijn. En zo vlucht hij steeds, trekt zich terug, tot op het kerkhof, waar hij zelfs nachten doorbrengt. Het vat zijn leven samen. Della zegt: ‘Je leeft als iemand die dood is gegaan.’ Della is de vrouw die hem in het leven wil trekken en dat ook doet. Je moet leven! Zij komt hem tegen op dat kerkhof en alleen al de gedachte aan haar doet hem leven (p. 98). Della begint al vlot over de ziel. ‘“Ik geloof dat we een ziel hebben. Ik denk dat dat waar is.” Daar kon hij mee omgaan. “Interessant”, zei hij. “Ja, ik denk dat ik het ermee eens ben. Een mooie gedachte in ieder geval. Eigenlijk. Afhankelijk van wat het betekent dan. Verwerping.” Toen dacht hij: “Jij bent mijn ziel.” Maar hij zei het tenminste niet.’ (p. 43)

Veel later (p. 208) geeft Della een definitie van de ziel, met name aan de hand van negaties: ‘We hebben allemaal een ziel, nietwaar? (…) Dat hebben we. We weten het, maar vooral omdat het een gewoonte is dat te geloven, niet omdat het voortdurend werkelijk zichtbaar voor ons is. Maar eens in een leven, misschien, kijk je naar een vreemde en zie je een ziel, een glorieuze presentie die niet op haar plaats is in de wereld. En als je van God houdt, is iedere keuze voor je gemaakt. Je kunt je er niet van afkeren. Je hebt het mysterie gezien – je hebt gezien waar het leven om gaat. Waar het toe dient. En een ziel heeft geen aardse kwaliteiten, geen geschiedenis in de dingen van deze wereld, geen schuld of kwetsuur of mislukking. Niet meer dan een vlam zou hebben. Er is niets wat erover gezegd kan worden behalve dat het een heilige menselijke ziel is. En het is een wonder wanneer je het herkent.’

Daarop vraagt Jack of hij immuun is voor ieder oordeel vanwege zijn hemelse natuur. Della antwoordt dat andere mensen dat ook zijn. Omdat ze zijn ziel heeft gezien weet ze dat ze niet over hem moet denken op de wijze waarop mensen dat doen als ze hem oordelen. ‘De Heer zegt: “Oordeel niet” want als hij naar mensen kijkt, ziet hij slechts zielen.’ Ze voegt ook nog toe dat zijn ziel het meest helder is. (p. 209) Het ‘beeld van God’ dragen als belangrijke notie

Hier proeven we Robinsons eerbied voor de ziel. Haar fictionele karakter Della spreekt in lijn met haar eigen denken in haar essays. Dit herinnert ook aan een traditionele functie van de ziel: het bevatten van het beeld van God. Het ‘beeld van God’ dragen is dan ook een belangrijke notie voor Robinson. Ze verwijst graag naar Calvijn. Toch gaat ze nog wel een stap verder dan bijvoorbeeld Augustinus en Calvijn als ze de ziel zo op een voetstuk plaatst. De ziel lijkt soms een licht is dat zonder enige zonde is.

Dat het Della is die een ziel ziet in Jack, net zoals de Heer ze gewoon ziet, onderstreept dat Della als een verlossersfiguur wordt geschilderd. Jezus en Della worden ook expliciet vergeleken: de gedachte aan haar maakt de duisternis draaglijk. (p. 254) En dit Christustype ziet geen zonde, zij ziet alleen een soort schoonheid of helderheid, die ziel. Jack noemt zichzelf de ‘prins van de duisternis’. Della zegt: ‘Nee, je bent gewoon een praatgrage man met gaten in zijn sokken.’ (p. 40)

Ze ziet zijn ziel en erkent zo zijn bestaan en trekt hem het leven in. Jack spreekt meermaals profetische woorden: ‘Kunnen deze botten leven? O Heer U weet het. Maar voor jou, juffrouw Miles…’ (p. 83) Hij bidt nog: houd haar veilig van mij. Maar ze komt toch. Die genade valt hem toe: het bestaan, het leven. Ze krijgen zelfs een kind, zoals ook de hoofdpersonen in Lila. En net zoals in Gilead is er wederom een vorm van thuiskomen voor de verloren zoon, zij het in een gebroken wereld.

Vol van genade
Het is Robinsons universum ten voeten uit: vol van genade. Della ziet Jacks ziel, zij ziet Jack zoals God hem ziet. Daarom staat ze in de ware realiteit. We keren nog even terug naar Robinsons essays om de verlosserfiguur beter te begrijpen en te bevragen. Ze schrijft dat schepselmatig bestaan is bepaald door Gods liefde voor mensen. De werkelijkheid van de wereld is dat God haar zo heeft liefgehad. Christus’ dood openbaart volgens Robinson dan ook een basiswaarheid van het geschapen bestaan: mensen zijn geliefde schepselen van God. Want: mensen zijn er niet makkelijk van overtuigd dat God hen werkelijk liefheeft. De natuur van Christus is in de schepping en vanaf het begin een aspect van de relatie van God met de wereld.[18]

God schiep de wereld met het menselijke leven van de eeuwige Zoon in zijn gedachten. Zijn leven staat in het centrum van Gods relatie met mensen en definieert het zijn van de schepping en van essentiële menselijkheid.[19] God bevestigt de heiligheid van mensen in de incarnatie, dood en opstanding van Jezus Christus. Dat zijn hoog geladen uitingen van de aard van het ‘Zijn’, waaronder ook het menselijke bestaan. In The Givenness of Things schrijft ze: ‘Ik beschouw de christelijke mythos als een speciale openbaring van een algemene waarheid, waarbij die waarheid is dat de mensheid ontologisch de centrale plaats in de geschapen orde heeft en met haar theologische uitvloeisel dat mensen als zodanig een diepe en unieke heiligheid hebben.’[20]

Dat wij elkaar genade aanbieden is volgens Robinson de bemiddeling van Gods genade. Wij mensen delen zijn genade uit, zijn liefde voor allen.[21] Christus’ persoon en werk zijn een uitdrukking van een algemene waarheid, die eigenlijk altijd beschikbaar is, al in de schepping. Bij Robinson is genade natuur geworden.[22] Onze relatie met God wordt een constant beschikbaar kenmerk van het geschapen bestaan. De ziel moet niet zozeer worden gered, maar opgedolven en geheeld. Creatieve omgang met de uitverkiezing

Della heeft Jack lief. Haar trouw aan hem en zijn voorzichtige ontvangen daarvan zijn als kleurrijke zijdedraden in een mand vol grove, grauwe weefsels. Zo krijgen deze twee mensen een tere schoonheid. Wat ziet Della in Jack? Zijn schittering, want zij ziet zijn ziel. Zo valt juist degene die zich afvraagt of hij uitverkoren is voor de verdoemenis, juist deze ‘atheïstische ziel’ (Jack, p. 230) genade ten deel. Het is Robinsons creatieve omgang met uitverkiezing. Maar het is bovenal haar visie op de mens en zijn ziel en haar denken over hoe Gods genade werkt. Voor Robinson is de reden dat deze ziel bemind kan worden de universele en onvervreemdbare heiligheid van de ziel. Robinson meent dat ieder mens, iedere ziel, intrinsiek het liefhebben waard is voor God en zo ook voor andere mensen. Mensen kunnen dat, iets moois in een ander zien. De ziel is bij Robinson de onverwoestbare bodem die ons voor mensen en God waardevol maakt.

Toch haper ik hier. Als het om genade gaat in de context van het christelijk geloof, hoeven we de grond daarvan niet te zoeken in de mens en zijn ziel. De Schrift openbaart ons humanisten iets wat we misschien niet willen horen: dat Gods liefde gegrond is in God zelf. Het wordt niet (mede) opgewekt door iets aantrekkelijks in ons mensen. God kan, in tegenstelling tot mensen, liefhebben wat onaantrekkelijk is. Ik denk aan Romeinen 5:8: ‘Maar God bewees ons zijn liefde doordat Christus voor ons gestorven is toen wij nog zondaars waren.’

Is het in dat opzicht niet vruchtbaarder om te benadrukken dat de ziel het hele ik is, inclusief de delen die moeten afsterven? Oftewel, om niet de heiligheid, maar het gebrek aan heiligheid van de ziel te benadrukken. Jack noemt de ziel dat ‘waar je niet vanaf kunt komen’ (in Home).[23] Zo’n spreken over de ziel is ook meer trouw aan de menselijke ervaring. We zouden kunnen spreken van de ziel – ook indachtig Robinsons essays – als het niet te reduceren ik met zijn unieke perspectief op en ervaring van de wereld. Het is van groot belang dat Robinson dit zo uitmeet in haar essaybundels. De stappen die ze zet in de richting van de ziel als een haast goddelijke vonk in mensen zijn te begrijpen gezien haar visie op God, Christus en de aard van genade. Maar daarmee is er een risico dat de zaken die een ziel zo echt maken, vervalen: een persoonlijke geschiedenis, schuld, kwetsuren en wat al niet meer.

Gestuntel
Juist Jack toont het onaantrekkelijke gestuntel van de mens, het ontbreken van een ‘mooie ziel’ die ‘geen aardse kwaliteiten’ zou hebben. Mogen we in de liefde tussen Della en Jack naast de ongewone en ontroerende liefde tussen twee mensen die Robinson schetst dan misschien ook een verbeelding zien van Gods liefde voor zijn vijanden in wie niets aantrekkelijks is (Rom 5:8)? Dan verbeeldt de zwarte Della als Christustype dat God kan liefhebben wat níet aantrekkelijk is. Hij die geen onschuldige spotvogel is, kan misschien ook de onrechtvaardige zijn die rechtvaardig wordt gerekend. Niet verworpen, maar uitverkoren.

Zo’n interpretatie van Jack behelst wel een andere theologische en antropologische weg dan die van Robinson zelf. De ziel is dan niet die ‘glorieuze presentie’ die een mens als Jack een hemelse natuur toeschrijft. Deze ontheiligde menselijke ziel dient zich aan, zoals de ziel zich niet laat wegreduceren in de filosofie en onze ervaring van de werkelijkheid. Deze onbeminnelijke ziel kan Gods rechtvaardiging en liefde ten deel vallen – in  geloof. Robinsons romans helpen lezers de werkelijkheid te zien als een plaats waar die genade begint te geschieden.  

M.C.L. Oldhoff MA is promovenda aan de Protestantse Theologische Universiteit (Systematische theologie en Nieuwe Testament). In haar proefschrift onderzoekt zij de mogelijkheid theologisch te spreken over de ziel.

  1. J. Kisner, Marilynne Robinson’s Lonely Souls (Online: Marilynne Robinson’s Prodigal Son),’The Atlantic, accessed November 30, 2020, https://www.theatlantic.com/magazine/archive/2020/10/marilynne-robinsons-lonely-souls/615493/.
  2. Marilynne Robinson, Absence of Mind, New Haven & London: Yale University Press, 2010, 11.
  3. Marilynne Robinson, Wat doen wij hier? Over geweten, geloof, geluk en wat het betekent om te leven. Amsterdam & Antwerpen: De Arbeiderspers, 2018, p. 273.
  4. Robinson, Absence of Mind, p. 120.
  5. Marilynne Robinson, The Givenness of Things, London: Virago Press, 2015, p. 76–77.
  6. Robinson, Absence of Mind, p. 120.
  7. Bijvoorbeeld: M. Robinson, ‘Grace’, 49 en ‘Awakening’, 100 in The Givenness of Things.
  8. Marilynne Robinson, What Are We Doing Here? London: Virago Press, 2018, p. 209. Eigen vertaling.
  9. The Givenness of Things, p. 235. Eigen vertaling.
  10. What Are We Doing Here?, p. 212. Eigen vertaling.
  11. Zie bijvoorbeeld de essays ‘Metaphysics’, ‘Givenness’, ‘Proofs’ en ‘Memory’ in The Givenness of Things.
  12. The Givenness of Things, p. 150.
  13. What Are We Doing Here?, p. 271.
  14. What Are We Doing Here?, p. 204. Eigen vertaling.
  15. What Are We Doing Here?, p. 203.
  16. What Are We Doing Here?, p. 37.
  17. Eigen vertaling, net zoals de rest van de citaten. Verwijzingen zijn naar paginanummers in Marilynne Robinson, Jack, London: Virago Press 2020.
  18. The Givenness of Things, p. 196-198.
  19. The Givenness of Things, p. 209.
  20. The Givenness of Things, p. 222.
  21. M. Robinson, ‘The Protestant Conscience’, 178-179, in Balm in Gilead: A Theological Dialogue with Marilynne Robinson, T. Larsen en K.L. Johnson (red.), Downers Grove: IVP Press, 2019, p. 168-179.
  22. K.L. Johnson, ‘The Metaphysics of Marilynne Robinson’, 79, in Balm in Gilead, p. 66-84.
  23. M. Robinson, Home, London: Virago Press, 2008, p. 300.