Een nieuw groot verhaal over lijden en onderdrukking
De film De Oost gaat in op het Nederlandse geweld uit de Indonesische dekolonisatieoorlog. Daarbij worden interessante thema’s aangesneden. Hoewel de uitwerking daarvan wat teleurstellend is, draagt De Oost bij aan een belangrijk meta-narratief over geweld en onderdrukking.
De Europese verwerking van het koloniale verleden is in volle gang. Dat uit zich via museumcollecties, maar ook in concrete politieke problemen. Bij de Brexit levert de situatie in Noord-Ierland bijvoorbeeld vele problemen op voor de Britten; deze situatie kan niet los worden gezien van een eeuwenlange Engelse en Britse overheersing van Ierland, een geschiedenis waarin ook de Nederlandse koning-stadhouder Willem III (1650-1702) een rol speelde. Een koloniale geschiedenis van landonteigening, vestiging van protestantse kolonisten en onderdrukking van de katholieke bevolking, ontploft nu, jaren na ‘the Troubles’, opnieuw in het eigen Britse gezicht.
Ook in Nederland is het koloniale verleden nog lang niet verwerkt. Voor het eerst is er nu een slavernijexpositie te zien in het Rijksmuseum. De inzet daarbij is ‘Noordzee’ en ‘Nederland overzee’ met elkaar in verband te brengen. Met andere woorden: de periode van de Nederlandse Republiek en het Koninkrijk ging samen met Rembrandt, Vermeer en Van Gogh, maar wat er gebeurde in Suriname en Azië hoort daar ook bij.
De Nederlandse koloniale periode in de Indonesische archipel begon met de voorcompagnieën die leidden tot de oprichting van de VOC en eindigde uiteindelijk met de Indonesische dekolonisatieoorlog (1945-50). Na de Tweede Wereldoorlog dus, en deze oorlog staat nu weer volop in de belangstelling, zowel onder historici als in De Oost.
Straffeloos
De première ervan liet door de coronacrisis even op zich wachten, maar dit voorjaar was deze eindelijk te zien via streamingsdienst Amazon Prime. Deze productie, van de Nederlandse regisseur Jim Taihuttu (1981), had in de polder al enig stof doen opwaaien. Tussen de Japanse capitulatie in augustus 1945 en het voorjaar van 1946 brak in Indonesië een periode aan die met Bersiap wordt aangeduid. Nationalistische Indonesiërs en andere groepen vermoordden duizenden mensen, onder wie Nederlanders, Chinezen, Indische Nederlanders, en Indonesiërs die als verraders werden gezien. Na deze periode kwamen tienduizenden Nederlandse militairen naar Indonesië; er volgde een guerrillaoorlog tussen deze militairen en de nationalistische Indonesiërs. Binnen deze oorlog hebben de twee ‘politionele acties’ van Nederlandse troepen hun plek; deze operaties vonden plaats in de zomer van 1947 en het einde van het jaar daarop. De eerste ‘politionele actie’ is vooral verbonden met de naam van Raymond Westerling, kapitein van de Speciale Troepen.
Nu heeft de Nederlandse regering reeds lang toegegeven dat Westerlings troepen excessief geweld hebben toegepast tijdens de eerste ‘politionele actie’; datzelfde gold voor enkele andere onderdelen van het leger. Dit zou echter niet gelden voor het Nederlandse leger als geheel, het ging om enkele ‘excessen’. Met dat beeld heeft het bekende boek van Rémy Limpach, De brandende Kampongs van Generaal Spoor (2016), grondig afgerekend. Hij toonde dat het leger op grote schaal geweld toepaste en ‘stapels lijken’ achterliet. In 2016 besloot de regering dat er toch eindelijk een officieel onderzoek moest komen; een eerste conclusie daarvan bevestigt het beeld dat Limpach schetste, maar kwam ook met een verklaring voor dit geweld: het was de straffeloosheid die de verschillende oorzaken met elkaar verbond. Er was bijvoorbeeld ‘gebrek aan toezicht door de overheid’ en ‘een gebrek aan juridische duidelijkheid aan de andere kant’. Met andere woorden: militairen konden straffeloos hun gang gaan. Deze situatie komt overeen met andere dekolonisatieoorlogen, zoals de strijd tussen de Mau Mau en de Britten in Kenia.[1]
Hier staat iets op het spel, niet alleen de herinnering van Indische Nederlanders en veteranen uit de dekolonisatieoorlog, maar ook een breder geschiedbeeld. De Oost snijdt beide thema’s aan. De trailer toonde al hoe Westerling en zijn mannen in zwarte uniformen rondlopen in Indonesië. Volgens veteranen was dit historisch incorrect en deden deze uniformen denken aan de Waffen-SS. Er volgde ophef en een – verloren – kort geding met als doel deze ‘fout’ recht te zetten. Een historische film is een kunstvorm met een eigen poëtica
Een historische film is echter geen geschiedschrijving, maar een kunstvorm met een eigen poëtica; een film brengt andere mogelijkheden en beperkingen met zich mee. De ‘zwarte’ uniformen zijn in dat licht een geslaagde poging een breder thema aan de orde te stellen. De Nederlandse herinnering aan de Tweede Wereldoorlog draait voornamelijk om het gewelddadige naziregime, met een centrale rol voor de Holocaust. Dat Nederland niet lang na de bevrijding zelf grof geweld toepaste in de kolonie Indonesië past niet goed in dat beeld. De Oost wijst op deze tegenstelling.
De film draait om de ervaring van protagonist Johan de Vries, een twintiger die na het einde van de Tweede Wereldoorlog in Indië gaat vechten. Na zijn aankomst maakt hij vier fases door. Aanvankelijk toont hij zich ‘de goede soldaat’, die respectvol omgaat met de lokale bevolking. Na de dood van een vriend tijdens een vuurgevecht raakt De Vries langzaam in de ban van Westerling; voor het eerst martelt en moordt hij. Daarna worden hij en zijn vrienden gerekruteerd voor de Speciale Troepen, die onder leiding van Westerling een ‘politionele actie’ uitvoeren op Celebes, met ‘carte blanche’ van hogerhand. Zonder vorm van proces worden kampongs afgebrand en vermeende nationalisten neergeschoten. Daarna komt het tot een confrontatie tussen De Vries en Westerling op Celebes. Tot slot volgt het trauma in Nederland.
Door gebrek aan geloofwaardige psychologie overtuigen deze fases niet geheel; wat De Vries denkt en voelt blijft wat oppervlakkig. Maar enkele details spreken toch aan. Zo zijn de dominee en aalmoezenier prominent aanwezig. De laatste bidt aanvankelijk tot God om ‘kracht ons te helpen met de taak die wij hier als christen gekregen hebben’. Een tijd later is hij getuige van executies. Erg subtiel is het allemaal niet, maar de boodschap is helder: het oorlogsgeweld wordt gelegitimeerd door religie.[ii]
Daarnaast gebruikt Taihattu zoals gezegd de zwarte uniformen en andere verwijzingen om een verband te leggen tussen het nazigeweld in Nederland en de oorlog in Indonesië. Zo blijkt dat de vader van De Vries gevangen zit in Vught omdat hij een belangrijke NSB-er was. Deze schande achtervolgt De Vries in Indonesië; zijn vrienden moorden daar zonder wroeging, maar de rol van zijn vader bij de moord op joden en verzetsmensen vinden zij verachtelijk. Een van die vrienden is de joodse soldaat Mattias Cohen, die ook meedoet aan de ‘politionele actie’. Het personage Cohen problematiseert de scheidslijn tussen slachtofferschap en gewelddadige dader. Ook vindt er na terugkomst in Nederland een pijnlijke ontmoeting plaats tussen De Vries en zijn vader; deze NSB’er zegt trots te zijn op wat zijn zoon in Indonesië heeft gedaan.
Overkoepelend verhaal
Deze tegenstelling gaat allereerst over de erkenning van wat er is gebeurd in Indonesië: Nederlandse troepen hebben structureel buitensporig geweld gepleegd. Die erkenning hangt ook samen met de uitdaging om een complex mondiaal geschiedbeeld te creëren over lijden, daders en onderdrukkers. Historici als Dirk Moses werken al jarenlang aan zo’n overkoepelend verhaal, waarin de Holocaust niet als een eenmalige aberratie wordt gezien, maar als een verschrikkelijke voortzetting van eerdere genocides, vooral in de Europese gebieden overzee. Deze poging roept veel verzet op, deels omdat ze verkeerd begrepen wordt. Het doel is niet dit of dat geweld te relativeren, maar in een breder kader te zetten.[iii]
Dit debat over hoe het verhaal over geweld en onderdrukking verteld moet worden, zal de komende jaren steeds belangrijker worden. Het is bijvoorbeeld interessant dat Duitsland 1.1 miljard euro heeft toegezegd voor hulpprojecten in Namibië; tussen 1904 en 1908 vermoordde het Duitse koloniale bewind daar tienduizenden mensen. Zover zijn we in Nederland niet, maar De Oost stipt dit thema maar weer aan; koloniaal geweld is ook Nederlandse geschiedenis.
G. Schutte is historicus en werkt aan een promotiestudie naar achttiende-eeuwse politieke economie aan het EUI in Florence
- Thijs Brocades Zaalberg en Bart Luttikhuis, ‘Extreem geweld tijdens dekolonisatieoorlogen in vergelijkend perspectief, 1945-1962’, BMGN 135, p. 34-51.
- Koos-jan de Jager doet aan de VU promotieonderzoek naar dit thema; de militaire geestelijke verzorging tijdens deze dekolonisatieoorlog.
- Voor een korte inleiding: Dirk Moses, ‘The German Catechism’, Geschichte der Gegenwart, 23 mei 2021.