God en de kosmos

John Byl

Over de spanning tussen het bijbelse scheppingsverhaal en de moderne big bang kosmologie is het laatste woord voorlopig nog niet gezegd [1]. De Canadese hoogleraar John Byl heeft met zijn boek God en de kosmos een belangrijke bijdrage geleverd aan deze discussie. Byl is hoogleraar aan de Trinity Western University in Lanley, een christelijke universiteit aan de Canadese westkust.

Byl geeft in zijn boek een gedetailleerde beschrijving van de big bang kosmologie. In deze populaire kosmologie wordt er vanuit gegaan dat de aarde ongeveer tien tot vijftien miljard jaar geleden ontstond in een explosie van energie. In het begin was de temperatuur hoog, maar naarmate het heelal groter werd, koelde het af en ontstonden er aparte sterren. Op deze sterren werden in allerlei kernreacties verschillende elementen gevormd (bijvoorbeeld koolstof en zuurstof). Op één ster, de aarde, voegden deze elementen zich samen tot moleculen waardoor het ontstaan van leven mogelijk werd.

Byl gaat na wat het wetenschappelijke fundament is van deze kosmologie. Eén ervan is de roodverschuiving van het licht dat ons bereikt vanuit ver weggelegen melkwegstelsels. Deze roodverschuiving is te vergelijken met de sirene van een ziekenauto die steeds verder van ons verwijderd raakt. We horen dan de sirene op een lagere frequentie dan de chauffeur van de ziekenauto. De roodverschuiving is eigenlijk ook zo’n frequentieverschuiving en duidt er op dat het melkwegstelsel dat dit licht uitzendt, van ons af beweegt. Zo bezien is de roodverschuiving een bewijs van de uitdijing van het heelal, precies zoals je op basis van de big bang theorie zou verwachten. Byl bestrijdt echter dat de roodverschuiving per se verklaard wordt door een uitdijend heelal. Ook andere theorieën, die uitgaan van een statisch heelal, kunnen dat. Om dit aan te tonen beroept hij zich op artikelen die voor het merendeel zijn gepubliceerd in gerenommeerde wetenschappelijke tijdschriften (Astrophysical Journal, Physical Review Letters en Nature). Ook bij de andere wetenschappelijke poten van de big bang kosmologie (de abundanties van de elementen en de achtergrondstraling) gaat Byl op dezelfde manier te werk: hij laat zien dat de waarnemingen binnen een veelheid van theorieën kunnen worden verklaard, die niet zonder uitzondering de big bang kosmologie ondersteunen.

Hij stelt dan uiteindelijk dat alle wetenschappelijke kennis over het ontstaan van de aarde noodzakelijkerwijs bemiddeld wordt door theorieën. Deze theorieën ― en de big bang kosmologie is er één van ― zijn in de regel niet toetsbaar. Dat kan komen doordat ze uitspraken doen die niet door directe waarneming zijn te verifiëren of doordat ze zoveel parameters bevatten dat ze altijd kloppend kunnen worden gemaakt. Hier legt hij de vinger bij een belangrijk kenmerk van de moderne natuurwetenschap. Ondanks de suggestie van het tegendeel is de exacte wetenschap nooit louter empirisch. Het verschijnsel van de zwaartekracht vormt hier een eenvoudige illustratie van. De tijdgenoten van Newton hadden indertijd serieuze problemen met zijn theorie van de zwaartekracht omdat zij niet konden geloven dat brokken levenloze materie elkaar aantrekken over grote afstanden. Inderdaad leverde de Newtonse mechanica weliswaar een correcte beschrijving op van de banen van de planeten, maar de theoretisch veronderstelde zwaartekracht was niet zichtbaar en ook niet erg voorstelbaar. Theorieën doen dus wel voorspellingen, maar de werkelijkheid die in theorieën wordt voorondersteld laat zich niet gemakkelijk toetsen. En, zoals Byl niet nalaat te benadrukken, hier ligt precies de openheid van de exacte wetenschap voor allerlei niet-wetenschappelijke en vaak religieus getinte vooronderstellingen.

In de praktijk is het vaak lastig dit alles te doorzien. Wij zijn toch geneigd te denken dat wetenschappelijke theorieën de werkelijkheid beschrijven zoals zij werkelijk is. Bovendien worden ze vaak met die pretentie opgesteld en dat geldt zeker voor de big bang kosmologie. Meestal wordt de botsing tussen geloof en wetenschap geïllustreerd aan de hand van het begin van het heelal. Byl laat overtuigend zien dat de toekomst van het heelal minstens even indringende vragen oproept. In de big bang kosmologie lijkt het einde op het begin: op een gegeven moment stopt de uitdijing van het heelal en begint het weer in te krimpen om uiteindelijk te eindigen in een big crunch. Evenals de big bang is de zogenaamde big crunch vele miljarden jaren van ons verwijderd. Deze theorie is moeilijk in overeenstemming te brengen met wat christenen geloven van de wederkomst van Christus. Het tijdstip van wederkomst is ons niet geopenbaard. We kunnen er dus moeilijk van uitgaan dat het nog vele miljarden jaren van ons verwijderd ligt. Bovendien is de wederkomst niet het einde, maar veeleer een doorgang naar een nieuw begin.

In zijn boek gaat Byl nog een stap verder dan het bevragen van het wetenschappelijke fundament van allerlei kosmologische theorieën. Hij stelt de vraag wat de bijbel zegt over de kosmologie. Hij verwoordt dan de klassieke christelijke belijdenis aangaande de schepping. God heeft de aarde en de hemel geschapen. Als Schepper staat Hij boven Zijn schepping en is dus niet gebonden aan de fysische wetmatigheden. Verder stelt hij zich op het standpunt dat de aarde in zes dagen van 24 uur is geschapen, ongeveer 6000 jaar geleden. Hij gaat nauwkeurig na wat er precies op de scheppingsdagen is gebeurd. Dit alles resulteert in een tabel (268) waarin de ‘scheppingsvolgorde’ van Genesis 1 en die van de big bang kosmologie met elkaar worden vergeleken.

Met deze bijbelse gegevens over de kosmologie in de hand bespreekt Byl nu de mogelijkheid van het ontwikkelen van bijbelse kosmologieën in plaats van de big bang kosmologie. Dergelijke kosmologieën zullen recht moeten doen aan de veronderstelde jonge leeftijd van het heelal. De melkwegstelsels die schijnbaar miljarden lichtjaren van ons verwijderd staan vormen een serieus probleem. Een mogelijkheid om er uit te komen is veronderstellen dat de lichtsnelheid bij de schepping oneindig was. Dat betekent dat het licht van deze melkwegstelsels ons binnen enkele duizenden jaren kan bereiken in plaats van miljarden jaren. Byl blijft nu echter even sceptisch als bij zijn bespreking van de big bang kosmologie. Wetenschappelijk gezien is een variabele lichtsnelheid een slechte hypothese: er is geen bewijs voor en bovendien is hij ook lastig te weerleggen.

Hij is op een vergelijkbare manier sceptisch over alle andere door hem besproken bijbelse kosmologieën. Weliswaar geeft hij er de voorkeur aan de bijbelse kosmologieën boven de big bang kosmologie, maar niet vanwege hun wetenschappelijke status, maar louter vanwege hun overeenstemming met de bijbelse gegevens. Ik vraag me in het verlengde hiervan af of we met bijbelse kosmologieën sowieso niet op een verkeerd spoor zitten. De mogelijkheid van bijbelse kosmologieën is volgens Byl gegeven met de bijbelse gegevens over de schepping. Deze bijbelse gegevens komen echter vooral dan boven water als wij wat de bijbel zegt over de schepping lezen door de bril van de moderne natuurwetenschap. Pas dan is het mogelijk om de scheppingsvolgorde van Genesis en de big bang in een tabel naast elkaar te zetten. Byl gaat er bij voorbaat vanuit dat een relativering van zijn standpunt ten aanzien van de bijbelse gegevens over de schepping voortkomt uit een capitulatie voor het moderne wereldbeeld. Soms zal dit zo zijn, maar ik geloof niet dat dat in het algemeen waar is. Het geloof dat de bijbel met gezag spreekt over schepping van hemel en aarde sluit niet per se in dat Gods scheppingsdaden op een wetenschappelijke manier kunnen worden gerangschikt. Ds. G. Boer (overleden 1973) wijst in zijn prekenbundel over Genesis 1 Ik ben de Alpha een weg die meer recht doet aan de bijbel zelf: ‘De bijbel geeft ons geen wetenschappelijke weergave van de feiten, maar geeft ons het wereldbeeld van de aanschouwing, die de aarde laat zien als het middelpunt en brandpunt van Gods daden.’ Ook dit uitgangspunt zal niet alle vragen kunnen beantwoorden, maar het levert een meer begaanbare weg dan die van Byl.

Deze kritiek neemt niet weg dat Byl een waardevol boek heeft geschreven. Hier is een wetenschapper aan het woord die met verstand van zaken schrijft over de big bang kosmologie en glashelder van binnenuit laat zien dat deze theorie pretenties heeft die ze onmogelijk waar kan maken. Dat is een boodschap die belangrijk is voor theologen en natuurwetenschappers, als zij al te gemakkelijk geloven dat de wetenschap het echte verhaal over het begin van het heelal vertelt.

  1. Uitgeverij De Groot Goudriaan, Kampen, 2002, 349 blz., €21,50